Een jongen, een meisje, twee kamers boven elkaar en veel water: het melancholisch minimalisme van Tsai Ming-liang.

Weinig regisseurs leggen zichzelf zoveel beperkingen op als de Taiwanees Tsai Ming-liang. Al zijn films (“Rebels of the Neon God”, “Vive l’amour”, “The River”, “The Hole”) zijn opgebouwd uit een gering aantal elementen. Het is bijna alsof hij de hele wereld reduceert tot een paar personages, twee kamers en enkele lekkende waterleidingen. Ook nu weer in “The Hole”, waarin Tsai zijn hoogst persoonlijke kijk geeft op de millenniumdoem.

Nog één week te gaan naar het jaar 2000. In Taipei is een raadselachtige epidemie uitgebroken: het water is besmet en de bevolking wordt aangemaand om te vluchten. Maar in een van de verlaten flatgebouwen willen een jongeman (gespeeld door Lee Kang-Sheng, hoofdrolspeler in alle films van de regisseur) en zijn onderbuurmeisje ( Yang Kuei-Mei uit “Vive l’amour”) van geen wijken weten, en dit ondanks de aanhoudende stortregen die ook binnenskamers voor allerlei watersnood zorgt. De enige communicatie tussen de twee eenzaten gebeurt middels een gat in de vloer, waardoor de apathische jongen het meisje, dat rollen toiletpapier monstert, kan bespieden.

Mensen die louter met elkaar in aanraking komen dankzij loodgietersproblemen: we zijn wel degelijk in de wereld van Tsai Ming-liang. Hij gaat in “The Hole” nog een stap verder dan in zijn vorige film “The River”. In plaats van een jongeman die geveld wordt door een raadselachtige pijn in de nek, is er nu een echte plaag; in plaats van één lekkende badkamer is de hele stad aan het lekken door een niet nader verklaarde meteorologische catastrofe.

Tsai Ming-liang (42) maakte “TheHole” voor de serie “2000 vu par”, een initiatief van de televisiezender Arte en het Franse productiebedrijf Haut et Court. De tien cineasten die de opdracht kregen (onder wie ook de Amerikaan Hal Hartley, de Belg Alain Berliner en de Braziliaan Walter Salles) moesten zich houden aan twee restricties: het verhaal diende te spelen aan de vooravond van het derde millennium en mocht niet langer dan 60 minuten duren. Tsai’s bijdrage werd voor de bioscooprelease uitgebreid tot 95 minuten en brengt een oosterse versie van een kafkaiaanse fabel. De metaforen liggen voor het grijpen in deze melancholische komedie over contactstoornissen (het gat in de vloer dat de mensen van elkaar scheidt maar ook met elkaar verbindt), voyeurisme (het oog in het plafond) en het lichaam als defecte loodgieterij.

De existentialistishe perikelen krijgen door het uitzonderlijk lang aanhouden van de instellingen een grote spanning, wat bij de toeschouwer zowel een gevoel van malaise als van fascinatie oproept. Op geregelde tijdstippen onderbreekt de cineast zijn tergend traag opgebouwd verhaal met even vrolijke als kleurrijke dans- en zangnummers, hommages aan de Hongkongmusicals uit de jaren vijftig. De calypso en cha-cha-cha-nummertjes zijn allemaal liedjes van de Chinese ster Grace Chang, de meest populaire actrice van de in Hongkong gefabriceerde amusementsfilms.

Tsai drijft in “The Hole” de “less is more”-filosofie ten top: wie er kan inkomen, wacht een hypnotiserende ervaring.

Tsai Ming-liang: Ik dacht tijdens het filmen nooit dat ik een verhaal maakte over het jaar 2000, maar de Franse en de Taiwanese producer herinnerden me er elke dag aan.

Toen ik de opdracht kreeg, had ik eerst geen zin om weer regen te filmen zoals in “The River”. Uiteindelijk kon ik er toch niet aan weerstaan, omdat de overstroming automatisch zo’n sterk symbool oplevert voor het instorten van ons sociaal bestel. Als je in Taiwan woont, ga je onvermijdelijk overstromingen met de Apocalyps associëren. Vorig jaar was er nog een kleine tyfoon die een groot flatgebouw deed sneuvelen en tientallen levens eiste. We kregen de jongste tijd de ene natuurramp na de andere. In Taiwan groeit de angst dat het einde van de wereld nabij is, men denkt dat die kleine wervelstormen de voorbode zijn van de grote ramp.

Waarom plotseling die muzikale interludes?

Tsai Ming-liang: Bij wijze van contrast. Ik zie de toekomst echt niet rooskleurig tegemoet maar heb geen zin om passief op het einde te zitten wachten. We moeten tegen ons doemdenken blijven vechten; de musical leek me een goed offensief tegen het verval. Ik heb daarvoor uit mijn jeugdherinneringen geput. Musicals geven troost, stralen onschuld uit, appelleren aan het zachtmoedige in de mens en zijn op een directe manier emotioneel. Het leek me een goed contrapunt voor ons milieu dat om zeep wordt geholpen. Daarom zitten die muzikale nummers bruusk in het verhaal verwerkt: plotseling zijn ze er, zonder enige waarschuwing of aanleiding. En meteen na zo’n uitbundig nummer, krijg je opnieuw taferelen vol onderdrukte emotie. De musicalfragmenten tonen de innerlijke passie die er nog altijd is maar door de realiteit verdrongen wordt.

Het langzaam verstrijken van de tijd is heel belangrijk in uw films: de shots zijn zeer lang aangehouden, u vermijdt zoveel mogelijk om te monteren. Waar komt die stijl vandaan?

Tsai Ming-liang: Ik probeer Hollywoodcinema te vermijden, ik heb een hekel aan de Amerikaanse stijl van filmen waarbij elke handeling vanuit zoveel mogelijk verschillende hoeken wordt getoond. Ze zijn doodsbang dat de toeschouwer zich zal vervelen zodra een instelling wat lang wordt aangehouden en we niet meteen naar een ander standpunt snijden. Het publiek is daar zo aan gewend geraakt dat wie het anders wil doen het echt moeilijk heeft om tegen die stroom in te gaan. Ik heb geprobeerd om daar mijn voeten aan te vegen en de ruimte en de tijd intact te laten, om zoveel mogelijk te laten gebeuren binnen eenzelfde beeldkader. Dat komt trouwens ook de vertolkingen ten goede: de acteurs kunnen zich veel genuanceerder uitdrukken, je krijgt ze volledig te zien, niet in stukken en brokken. Het is natuurlijk veel moeilijker tijdens het draaien, maar de inspanning loont ook de moeite.

Waar mijn inspiratie vandaan komt? Van Europese regisseurs uit de jaren zestig en de vroege jaren zeventig: Fassbinder, Truffaut, Bresson, Antonioni. En natuurlijk ook sommige Japanse regisseurs zoals Ozu. Er is zeker ook een verwantschap met mijn landgenoot Hou Hsiao-hsien. Ook Hou wil zoveel mogelijk de werkelijkheid respecteren.

In veel van uw films worstelen de protagonisten met hun seksualiteit, niet alleen jongelui maar ook bijvoorbeeld de vader in “The River”. Waarom is dat thema zo alomtegenwoordig? En is homoseksualiteit nog altijd een taboe in Taiwan?

Tsai Ming-liang: Ik denk dat wat dat betreft mijn films een leemte vullen. Er worden in Taiwan niet veel films gemaakt over seksuele dilemma’s. Officieel is homoseksualiteit verboden, maar het wordt door de vingers gezien. Je kan ook overal porno kopen; er zijn tv-kanalen die de klok rond pornofilms uitzenden. Enerzijds heb je een erg repressieve maatschappij met veel taboes, maar anderzijds is Taipei ook een zeer erotische stad. De façade is zeer hypocriet, maar daarachter is alles mogelijk. Ik heb het in mijn films graag over seksueel gedrag omdat je via de intimiteit de ziel van iemand kan blootleggen. Het is niet de seksualiteit op zich die me interesseert, maar in hoeverre die seksualiteit het innerlijk van een personage aan de oppervlakte brengt.

We horen op de radio voortdurend commentaar over de catastrofe, maar zien nooit precies wat er aan de hand is.

Tsai Ming-liang: Ik probeer opzettelijk de buitenwereld niet te tonen, laat het liever aan de verbeelding van de toeschouwer over om te gissen wat er buiten dit gebouw allemaal gebeurt. Die buitenwereld sijpelt alleen binnen via de radioberichten.

Vrouwen zijn uiteindelijk veel sterker dan mannen in uw films.

Tsai Ming-liang: De vrouwen in mijn omgeving zijn ook veel sterker dan de mannen die ik ken. Vrouwen sterven ook altijd het laatst. Die sterke vrouwen hebben niet alleen te maken met de geschiedenis van Taiwan, maar ook met mijn persoonlijke ervaringen. Mijn beide grootmoeders zijn heel taaie vrouwen, de ene exploiteerde een goktent en bood weerstand tegen de lokale maffia, de andere kweekte peperbomen. Ook mijn moeder ziet er heel onschuldig en zacht uit maar is heel taai. Vrouwen hebben het trouwens niet makkelijk in het huidige Taiwan, nu ze proberen hun onafhankelijkheid van uit huis werkende vrouw te combineren met de traditionele rol van moeder en echtgenote.

Op filmfestivals krijgen we de indruk dat de Taiwanese cinema in de lift zit.

Tsai Ming-liang: Dit is slechts schijn. Ook de filmsector is zwaar getroffen door de economische crisis die zich over heel Azië heeft verspreid. De meeste Aziatische landen, zoals Japan, China en Maleisië, bevinden zich in een versnelde ontwikkeling en willen daar meteen de vruchten van plukken. De overheid heeft geen enkele visie op lange termijn, er is geen enkel beleid op het vlak van het milieu en de cultuur.

In Taiwan worstelen we echt met heel primitieve situaties: elke film wordt gemaakt met een extreem laag budget en zonder enige steun van lokale distributeurs. Vooral de distributeurs nemen ons de wind uit de zeilen, ze haten de films die wij maken, zweren bij Hollywood en proberen onder onze neus onze subsidies te stelen. Het is daarom van het grootste belang dat we buitenlandse partners vinden om ons te financieren. We kunnen alleen overleven dankzij internationale coproducties.

Hoe situeert u zich ten opzichte van de Chinese en de westerse cultuur?

Tsai Ming-liang: Taiwan is een rijk land en is daardoor goed geïnformeerd over alles wat westers is. Alles geraakt zeer snel bij ons, soms sneller dan in Hongkong. Al die subculturen uit de mode en de muziek waarmee de tienermarkt wordt overspoeld, komen meteen ook bij ons. We zijn ook sterk beïnvloed door Japan. We krijgen hier een hele mix van diverse oosterse en westerse culturen. Anderzijds gaat de samenleving toch nog gebukt onder de feodale Chinese tradities, zeker wat politiek betreft. Politiek is nog altijd een mannenzaak met sterke patriarchale, traditionele waarden. Vooral op materialistisch vlak is alles zeer westers getint.

Wat mijn culturele identiteit aangaat, heb ik nooit enige crisis gekend. Ik voel me goed in mijn vel, heb niet het gevoel dat ik mijn identiteit moet prijsgeven, maar voel ook niet de druk om me vast te klampen aan eeuwenoude tradities. Wie zuiver Chinees blijft denken, moet zich aan allerlei regels en voorschriften houden. Dat is zeker niet het leven dat ik wil.

De mensen in uw films zijn zeer droevig, maar toch kunnen uw films ook als onderdrukte komedies worden beschouwd. Er lijkt niet veel nodig om ze regelrecht in absurde komedies te doen omslaan.

Tsai Ming-liang: Dat komt omdat ik zelf moet lachen met de absurditeit van het bestaan. Ik zie het leven soms als een klucht van Chaplin. We lachen toch allemaal met zaken die in feite intens droevig of pathetisch zijn. Geloof me vrij: ik ben bijlange niet zo pessimistisch als mijn films.

“The Hole” komt op 26 mei in de bioscoop.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content