Ook Erik Vlaminck leefde zich in ‘Angélique’, een novelle, in het smartelijke leven van een vrouw in.

Erik Vlaminck, Angélique, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 63 blz., euro 10,80.

Erik Vlaminck is sinds Quatertemperdagen (1992) al bezig met zijn grootschalige romanfeuilleton over het Vlaanderen van zijn grootouders langs vader- en moederszijde. Voorlopig schuift hij het finale zesde deel nog even voor zich uit. Ondertussen produceert hij haast jaarlijks een speels intermezzo, tussen de bedrijven van het grote werk in. Vorig jaar was dat Brieven van dikke Freddy, een burleske verzameling epistels van een arme dakloze, die zich tot allerlei officiële instanties richtte met weerspannige aanmerkingen op het sociale beleid. En nu is dat Angélique, een novelle over een oude non die in een alleenspraak herinneringen ophaalt aan haar Congolese tijd.

Vlaminck is, zoals Claes, een auteur die aan mentaliteitsgeschiedenis doet. In zijn breed opgezette familieroman spit hij het Vlaamse volksleven van de voorbije eeuw uit. In zijn miniaturen zet hij marginalen, zoals dikke Freddy, of excentriekelingen, zoals deze zuster Angélique, in een ruimer tijdskader.

Claes beschrijft hoe het een meisje na een auto-ongeval vergaat in het katholieke Vlaanderen van de jaren ’50. Vlaminck reconstrueert in fragmenten het leven van een non die in de jaren ’50 naar Congo trok, om er later, in de jaren ’60, na de Congolese onafhankelijkheid geschonden uit terug te keren.

De verteltoon is bij Vlaminck echter heel anders dan bij Claes. Vlaminck laat de kleine lieden zélf hun verhaal doen in een directe, kleurrijke taal, terwijl Claes in een uitgepuurde, klinische stijl het noodlot afstandelijk zijn gang laat gaan. Onverbloemd spuien Vlamincks personages hun mening over het onrecht dat hun werd aangedaan, zonder echter daarom luidruchtig oproer te gaan prediken tegen de bestaande machten. De wereld is nu eenmaal zoals hij is.

Angélique beseft dat die wereld door mannen wordt bestierd. In Congo werd ze verkracht door opstandelingen, maar ook binnen de kerk zwaaien de mannen de plak op een vaak weinig verheven manier. Vandaar haar hilarische uithaal naar het crucifix aan de muur van het opvangtehuis: ‘Ik zal hem eens met zijn gezicht naar de muur hangen, die Christus aan zijn kruis. Dan is het afgelopen met mij altijd uit te lachen.’ Ook de sociale assistente waar ze mee te maken heeft, krijgt het vaak te verduren in haar bureaucratisch voorgeprogrammeerde hulpvaardigheid: ‘Gewichtig doen en zelf vergaan van de zenuwen. (…) Sociale assistenten, sociale accidenten.’ En over zichzelf in de sociale instelling maakt ze zich geen illusies: ‘Zet een eik in een bloempot. En zowel de eik als de bloempot gaan kapot.’

Niet Angélique gaat echter kapot, maar een meisje dat ze op haar manier probeert te helpen. Ook bij Vlaminck verdwijnt het vrouwelijke hoofdpersonage op het einde van de vertelling haast geruisloos in het decor. Een nieuw, beter leven tegemoet? Tja, Vlaamse vrouwen zijn blijkbaar keien in het verwerken van verdriet.

F.H.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content