Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Paul van Ostaijen een veel radicaler flamingant dan tot nu toe bekend was. Een onthulling.

DE DICHTER EN essayist Paul van Ostaijen(1896-1928) is een vrijwel onomstreden monument van de Vlaamse literatuur : hij is de belangrijkste theoreticus van de historische avant-garde en wegbereider van het modernisme in Vlaanderen. Aan die reputatie hield hij dit jaar, ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag, dan ook een heus feestjaar over.

Schimmiger en ook meer omstreden is zijn politieke opstelling. Van Ostaijen engageerde zich onder de Duitse bezetting tijdens de Eerste Wereldoorlog in de geradicaliseerde strekking van de Vlaamse beweging, het activisme, dat door de bezetter werd gesteund, beschermd en gefinancierd. Meer zelfs : zonder de Duitsers is het activisme ondenkbaar. Collaboratie dus. Tot nu toe werd aangenomen dat Van Ostaijen zich situeerde in de gematigde, federalistische vleugel van het activisme. Een meer extremistische tendens streefde naar het opblazen van de Belgische staat en het uitroepen van de Vlaamse onafhankelijkheid.

Toch stond Van Ostaijen eind 1918 bekend als ?een zeer hevige activist?. Bij de epuratie die toen in de ambtenarij tegen de activistische ?landverraders? werd doorgevoerd, verloor Van Ostaijen meteen zijn baan als klerk op het Antwerpse stadhuis. In de nadagen van de Duitse bezetting was hij, uit angst voor bestraffing, naar de Duitse hoofdstad Berlijn gevlucht, waar hij tot mei 1921 zou blijven. Zijn vlucht leek meteen een schuldbekentenis. In 1919 werd Van Ostaijen ook veroordeeld voor zijn activistische ?collaboratie?, meer bepaald voor zijn medewerking aan activistische tijdschriften, hoewel hij daarin vooral over kunst publiceerde.

COMMUNISME.

Na de oorlog zou Van Ostaijen nauwelijks nog enige politieke activiteit ontplooien. Hij stelde zich steeds kritischer op tegenover de Vlaamse beweging : hij stoorde zich aan haar sentimentele romantiek en haar gebrek aan rationaliteit. En bovendien merkte hij dat het nationalisme in het naoorlogse Europa vooral een zaak was van rechts, van conservatieven en reactionairen. Het Belgische nationalisme, bijvoorbeeld. Hij sympathiseerde daarentegen met de Russische revolutie van 1917 en koos in 1920 openlijk voor het communisme.

Bleef Van Ostaijen weg van het politieke gewoel, mentaal had hij zeker gebroken met het burgerlijke België, deze ?artificiële hulpconstructie van de diplomatie?, waartegenover hij geen loyauteit meer kon opbrengen. Hij bleef vooral met een ijzeren consequentie trouw aan zijn activisme, letterlijk tot op zijn sterfbed. Kort voor zijn dood weigerde hij nog deel uit te maken van een huldecomité ter ere van de dichter Karel van de Woestijne, omdat ook Maria Belpaire daar deel van uitmaakte. En hij wou zich niet met haar associëren omdat zij zich had verzet tegen de vervroegde vrijlating van August Borms, de meest prominente onder de activisten, die na de oorlog ter dood was veroordeeld maar wiens straf in levenslang was omgezet. Borms kwam in 1929 vrij en zou in de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog weer een in het oog lopende rol spelen, zij het meer als een symbool dan als actief politicus. De doodstraf waartoe hij daarna opnieuw werd veroordeeld, zou in 1946 wél worden uitgevoerd.

Het was een vrijheidsdrang, het verlangen om ?zijn eigen leven te leiden? dat de jonge Paul van Ostaijen al rond zijn vijftiende tot het flamingantisme had gebracht. Dat paste bij zijn leeftijd, zijn milieu, zijn tijd. Deze eigenzinnige, vroegrijpe, zelfbewuste en intelligente scholier, zoon van een welstellende loodgieter, kon zich niet plooien naar de schooltucht en worstelde toen met een puberteitscrisis, die nog werd versterkt door een geloofscrisis en een met zondebesef beladen seksueel ontwaken. In de Vlaamse beweging vond hij een referentiekader en een traditie waarin hij zijn frustraties en zijn dadendrang kon omzetten in een oppositioneel engagement.

Rond zijn zeventiende, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, had hij zijn plek gevonden : in de vrijzinnige, progressieve, Groot-Nederlandse vleugel van het flamingantisme. Dat was ook de dominante stroming in het Antwerpse Koninklijk Atheneum, waar hij studeerde, en op het Antwerpse stadhuis, waar hij in 1914 in dienst kwam. En pleitte hij, zoals velen, bij het begin van de oorlog nog voor een godsvrede tussen flaminganten en belgicisten, die houding zou hij, eveneens zoals velen, al spoedig laten varen. Het collaborerende, anti-Belgische activisme kreeg de wind in de zeilen en ook Van Ostaijen radicaliseerde.

VERKLIKKING.

Zeker, er zijn van Van Ostaijen radicaal klinkende teksten bekend en hij was aanwezig op een paar radicaal-activistische manifestaties. De belangrijkste daarvan was een betoging in 1917 tegen de belgicistische kardinaal Mercier. Hij zou voor deze ?ordeverstoring? een gevangenisstraf opgelegd krijgen, maar de uitvoering ervan werd door de Duitsers verhinderd. Maar van in 1917 leek Van Ostaijens belangstelling voor politiek te tanen. Hij interesseerde zich toen vooral voor poëzie en kunsttheorie. Dat blijkt toch uit zijn publicaties uit 1917-18.

Toch had zich voor Van Ostaijen in 1916 een kentering afgetekend, toen belgicisten voor de naoorlog een strenge bestraffing van het activisme in het vooruitzicht stelden. Daardoor kwam Van Ostaijentot de conclusie dat er geen weg terug meer was : ?Wij staan op een keerpunt. Wij moeten nu voorwaarts, bergop. Elke aarzeling wordt nu gevaarlijk, een misstap en wij storten in den afgrond die achter ons openligt.?

Tot nu toe scheen die analyse alleen voor de medestanders te zijn bestemd geweest. Concreet activisme bleek zich, voor zover bekend, voor Van Ostaijen te beperken tot wat betogen en vooral meewerken aan de activistische pers. Maar publiceren is nu eenmaal wat een schrijver wil en als gevolg van de Duitse censuur waren de publicatiemogelijkheden niet zo talrijk.

Recente vondsten in het Algemeen Rijksarchief in Brussel dringen echter een geheel nieuw beeld van Van Ostaijens activisme op. Daar bevinden zich al sinds jaar en dag de archieven van de Raad van Vlaanderen, een niet-verkozen activistisch ?parlement?. Vreemd genoeg zijn die archieven tot nu toe nauwelijks systematisch onderzocht. Toch bevatten ze heel wat interessante documenten. Ook over Van Ostaijen. En daaruit blijkt dat Van Ostaijen wel degelijk veel nauwer verweven was met het georganiseerde activisme dan doorgaans wordt aangenomen.

Zo blijkt Van Ostaijen lid te zijn geweest van het in 1916 gestichte, zeer Antwerpse, uit zowel vrijzinnigen als katholieken bestaande Vlaamsch Verbond, dat ageerde voor de Vlaamse zelfstandigheid. Bedenkelijker is Van Ostaijens rol in een incident rond de auteur Ary Delen. Deze anti-activist, die nog met Van Ostaijen lid was geweest van de Vlaamsche Bond aan het atheneum, nam op 3 februari 1918 deel aan een betoging tégen August Borms, die in Antwerpen de Vlaamse onafhankelijkheid kwam uitroepen. Delen werd toen opgepakt en door de Duitsers gevangen gezet, omdat, zo verklaarde hij in 1933, Van Ostaijen hem had verklikt.

MILITIE.

Delens verklaring is in de Van Ostaijen-biografie nooit zeer ernstig genomen. Het al vermelde archief bevat echter een brief terzake van Bob Van Genechten, nog een oud-studiegenoot van Van Ostaijen, die later in Nederland een hoge pief werd bij de fascistische NSB. De brief toont aan dat Van Genechten getuigenissen inzamelde over de incidenten van 3 februari, om de tegenbetogers bij de Duitsers te kunnen aangeven. Volgens Van Genechten had Ary Delen naar Borms gespuwd en als getuigen daarvan noemde hij : Paul van Ostaijen en de latere socialistische politicus Lode Craeybeckx.

Ronduit spectaculair zijn de documenten over de oprichting van een Vlaamse Rijkswacht in 1918. De Raad van Vlaanderen beschikte over een soort regering, de Commissie van Gevolmachtigden, die in het laatste oorlogsjaar vrijwel uitsluitend uit extremisten bestond. Eén van de meest radicalen daarin was August Borms, verantwoordelijk voor het ?Nationaal Verweer?, zijnde Defensie. Borms dacht aan de oprichting van knokploegen, een geheime politie en een eigen Vlaamse Rijkswacht, om er de repressie van het anti-activisme mee te organiseren, eventueel ook om er de Vlaamse onafhankelijkheid met militair geweld mee tot stand te brengen.

Voor deze in Hasselt te legeren Rijkswacht was een organigram uitgetekend en een ledenlijst met 101 namen opgesteld, dit alles onder het toeziend oog van de Duitsers. Architect van het plan was Borms’ vertrouweling George Roose, een Antwerps onderwijzer met literaire ambities, redacteur van het fel activistische tijdschrift Ons Land en een ?bijzonder vriend? van Van Ostaijen, die zelf trouwens ook voor Ons Land schreef.

En Roose vergat zijn kompaan Van Ostaijen niet. De Rijkswacht zou worden geleid door kapitein Piet van Rossem, een leraar uit Temse, die als held aan het IJzerfront al snel officier werd in het Belgische leger. Hij werd door de Duitsers gevangen genomen en stapte toen over naar het activistische kamp. Na de oorlog vluchtte hij naar Nederland, werd bij verstek ter dood veroordeeld, militeerde ook al in de NSB en verzeilde tijdens de Tweede Wereldoorlog diep in de Vlaamse collaboratie.

Als baas van de Vlaamse Rijkswacht zou Van Rossem te velde worden bijgestaan door een uit drie personen bestaand leidinggevend kader. Daarnaast zou voor het ?beheer?, de administratie dus, een kapitein-adjudant worden benoemd, de op één na (Van Rossem) hoogste rang in de Rijkswacht dus. En die functie (inclusief vorstelijke wedde) had Roose in juni 1918 gereserveerd voor Paul van Ostaijen. Die was bij het Antwerpse stadsbestuur immers werkzaam op de militiedienst en had dus ervaring met militair ?personeelsbeheer?. De ironie wil dat Van Ostaijen in 1914 net in dienst werd genomen omdat er als gevolg van de mobilisatie van toen dringend behoefte bestond aan extra personeel bij het ?militiebureel? van de stad Antwerpen.

Zijn kandidatuur voor de Rijkswacht-top en zijn rol in het incident-Delen tonen in alle geval aan dat Van Ostaijen niet zomaar een weliswaar enthousiaste maar toch gematigde, intellectuele fellow-traveller van het activisme was. Hij bevond zich integendeel dicht in de buurt van de extremistische want separatistische harde kern van de georganiseerde flamingantische collaboratie, in de onmiddellijke omgeving van August Borms. Van Ostaijen had eind oktober 1918 wel degelijk goede redenen om naar Berlijn te vluchten. Gelukkig voor hem bleef het geheim van de Rijkswacht van 1918 tot nu bewaard. Anders was hij na de oorlog vast tot een veel zwaardere straf veroordeeld en was het niet zeker dat hij in 1921 van de amnestiemaatregel had kunnen genieten waardoor hij zijn twee gevangenisstraffen (een voor activisme en een voor het incident-Mercier) niet hoefde uit te zitten.

Marc Reynebeau

Met dank aan dr. Luc Vandeweyer.Paul van Ostaijens flamingantisme komt ter sprake op het interuniversitair Van Ostaijen-colloquium ?En je sienjaal een saksofoon?, dat op maandag 2 december wordt gehouden aan de Vrije Universiteit Brussel (Aula Q, ?Onder de aula?).

Paul van Ostaijen eind 1918 : tweede in rang bij de Vlaamse Rijkswacht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content