De Britse onderzoeker Dylan Evans is gefascineerd door alles wat te maken heeft met de menselijke geest. Een gesprek over robots, emoties, placebo’s en psychotherapie.

Dylan Evans, ‘Introducing evolutionary psychology (1999, Icon Books, Cambridge), ‘Emotion, the science of sentiment’ (2001, Oxford University Press), ‘Placebo: the belief effect’ (2003, Harper Collins, Londen)

Er zijn pillen waarvan bewezen is dat ze werken. Doorgaans helpen die ook echt, of je er nu in gelooft of niet. Er zijn pillen waarvan niet bewezen is dat ze werken. Maar soms helpen ze wel, als je er tenminste in gelooft. Het zogenaamde placebo-effect (‘placebo’ is Latijn voor ‘ik zal behagen’) komt zelfs voor in de chirurgie. Vorig jaar deed de Amerikaanse chirurg Bruce Moseley een experiment met honderdtachtig patiënten die leden aan artrose in de knie. Zestig van hen ondergingen de klassieke operatie. Bij zestig anderen werd het kniegewricht alleen maar schoongespoeld. Bij nog eens zestig anderen deed Moseley alsof: hij maakte weliswaar een insnijding in de knie, maar naaide die gewoon meteen weer dicht. Uiteraard wist geen enkele patiënt in welke groep hij zat. Wat bleek? Na twee jaar was er geen verschil in klachten meer tussen de drie groepen.

Het experiment van Moseley was ‘dubbelblind’: patiënten noch dokter wisten wie tot welke groep behoorde. Op die manier worden in de medische wetenschap alle potentieel nieuwe geneesmiddelen getest: de helft van de proefpersonen krijgt het echte middel, de andere helft krijgt een placebo. Pas als het echte middel duidelijk beter scoort dan de placebo, kan men ervan uitgaan dat het ook echt wérkt – of de patiënt er nu in gelooft of niet.

In zijn nieuwe boek, Placebo: the belief effect, helpt de Britse onderzoeker Dylan Evans een aantal misverstanden uit de wereld. Dat het placebo-effect bestaat, trekt niemand in twijfel. Maar alleen voor bepaalde aandoeningen. Placebo’s kunnen pijnstillend en ontstekingswerend zijn. Ze kunnen helpen bij een maagzweer, een depressie of angstgevoelens. Maar kanker genezen? Nee, zegt Evans, wie dát gelooft, speelt met zijn leven.

Evans doet momenteel research in de evolutionaire robotica aan de universiteit van Bath in Engeland. Hij gaat na óf en op welke manier we robots-met-emoties kunnen maken. Of beter: kunnen laten evolueren – biologische organismen zijn per slot van rekening ook geëvolueerd, en niet kant-en-klaar op de wereld gezet. In het onderzoek naar de creatie van artificiële intelligentie wordt de evolutionaire invalshoek steeds belangrijker. Ruw samengevat: in plaats van steeds betere machines te bouwen, is het misschien makkelijker en efficiënter om machines te bouwen die – op eigen kracht, als het ware – steeds beter wórden.

Evans, een wetenschapsfilosoof met een brede waaier aan interesses, schreef eerder al boeken over evolutionaire psychologie, over onze emoties, en ging ooit zelfs twee jaar in psychoanalyse -niet om zichzelf, maar om de psychoanalyse beter te leren kennen.

Alles voor de wetenschap?

DYLAN EVANS: Ik ben erg nieuwsgierig naar de manier waarop de menselijke geest werkt. Dat is de rode draad in mijn werk. Daarom ben ik ook in analyse gegaan. De psychoanalyse – de freudiaanse, maar ook de lacaniaanse – is gebaseerd op een bepaalde theorie over de menselijke geest. Die theorie wilde ik leren kennen, om na te gaan of ze wel klopt. En ze klopt niet. Al ben ik natuurlijk niet de eerste die dat zegt.

Toch bent u zelf een tijdje psychotherapeut geweest.

EVANS: Ja, en dat was een bijzonder fascinerende ervaring. Maar ik ondervond al snel dat ik patiënten pas echt kon helpen als ik al die theorieën overboord gooide en gewoon probeerde om spontaan en intuïtief te werk te gaan. De theorie hielp mij niet, ze stond veeleer in de weg.

Wat schort er aan de theorie?

EVANS: Neem het idee van repressie. Dat je bepaalde neurosen kunt onderdrukken die dan als psychiatrische symptomen aan de oppervlakte komen. Dat is een prachtig idee, en in retorisch opzicht erg overtuigend – Freud was dan ook een briljant schrijver. Maar helaas klopt het niet. Er bestaat bijvoorbeeld geen enkel bewijs dat traumatische ervaringen kunnen worden onderdrukt en vergeten. Integendeel, het probleem is dat ze veel te gemakkelijk worden onthouden. Dé uitdaging voor een therapeut is niet om verloren herinneringen op te roepen, maar om de patiënt te helpen bepaalde kwellende herinneringen achter zich te laten. Maar het echt fundamentele probleem met de psychoanalyse, vooral de lacaniaanse, is het radicale onderscheid dat wordt gemaakt tussen natuur en cultuur.

En dat onderscheid bestaat niet?

EVANS: Niet radicaal, nee. Onze cultuur is uiteindelijk een onderdeel van onze natuur. Wat we moeten verklaren, is hoe natuurlijke organismen in staat zijn om behalve biologisch ook cultureel te evolueren. De evolutietheorie biedt een wetenschappelijk kader om natuur en cultuur te verenigen. In de menswetenschappen gaan heel wat theorieën nog altijd uit van een radicaal onderscheid. Neem het werk van de Franse antropoloog Claude Lévi-Strauss, dat nog altijd vrij invloedrijk is. Hij beweerde onder meer dat het incesttaboe een belangrijke rol speelt in de scheiding tussen cultuur en natuur. Volgens hem heeft de mens een natuurlijke neiging tot incest, die cultureel aan banden wordt gelegd. En dat klopt niet. Het incesttaboe is biologisch geëvolueerd: als twee verwanten nakomelingen hebben, bestaat de kans dat die van beide ouders een schadelijk, recessief gen erven. Daardoor zullen die nakomelingen doorgaans een lagere fitness hebben. Dus mogen we ervan uitgaan dat natuurlijke selectie mechanismen die incest vermijden, zal bevoordelen. Dat is gewoon helder, evolutionair denken.

Toch kampen evolutionaire denkers nog altijd met veel weerstand.

EVANS: Natuurlijk. Het verbaast mij niet dat er weerstand bestaat tegen wetenschappelijke theorieën, het verbaast me integendeel dat ze überhaupt worden aanvaard. Omdat ze zo vaak tegen onze intuïtie indruisen. Onze geest is geëvolueerd om ons te helpen overleven en reproduceren, niet om wetenschappelijke verklaringen met betrekking tot onszelf, de subatomaire wereld of het heelal te achterhalen.

Over het placebo-effect bestaan ook heel wat verkeerde intuïties.

EVANS: Het belangrijkste misverstand is dat placebo’s kunnen helpen bij vrijwel elke aandoening. Dat is even verkeerd als zeggen dat ze nooit helpen. De waarheid ligt in het midden. Placebo’s kunnen helpen bij ziekteverschijnselen die optreden tijdens de zogenaamde acute phase response. Die fase treedt in werking als het lichaam zich als het ware klaarmaakt om een infectie of verwonding te counteren: je krijgt koorts, voelt pijn, verliest je eetlust… Als de patiënt in die situatie anticipeert dat hij hulp zal krijgen, kan die acute fase worden afgebouwd, dankzij de feedback-loops tussen onder meer het brein en het immuunsysteem.

Is de werking van homeopathie ondertussen al bewezen?

EVANS: Een interessant voorbeeld, omdat homeopathie makkelijker te testen is in dubbelblinde experimenten dan andere zogenaamde alternatieve geneeswijzen. Als je alle experimenten bekijkt, blijkt dat homeopathische middelen iets beter scoren dan een placebo. Maar als je de experimenten ook kwalitatief onderzoekt, blijkt dat hoe beter het experiment is opgezet, hoe kleiner het verschil tussen homeopathie en placebo. Dus tot nader order is de werking van homeopathie nog niet afdoende bewezen.

Wat zegt u dan tegen al die mensen die wel degelijk geholpen zijn met homeopathie?

EVANS: We moeten blijven openstaan voor nieuwe experimenten, dat is duidelijk. Maar het zou bijvoorbeeld kunnen dat de aandoeningen waarvoor homeopathie helpt, erg placebo-gevoelig zijn. Het is ook mogelijk dat mensen geholpen worden doordat ze een behandeling met kruiden krijgen. En met kruidengeneeskunde heb ik geen principieel probleem, de westerse geneeskunde is in zekere zin nog altijd gebaseerd op kruiden. Een geneesmiddel met actieve, werkzame bestanddelen kan uiteraard helpen. Maar de echte, klassieke homeopathie is gebaseerd op de extreme verdunning van actieve bestanddelen. Zo extreem dat er geen spoor, zelfs geen molecule, meer van overblijft. Het water waarin de stof is verdund, zou volgens de klassieke homeopathische theorie een soort geheugen hebben. En dat kan natuurlijk niet.

Waarom niet?

EVANS: Fysisch gesproken is dat onmogelijk. Er bestaat geen enkel natuurkundig mechanisme waardoor water op een of andere spookachtige manier een herinnering zou kunnen hebben. Dus ofwel zeg je: we gooien de hele fysica weg en aanvaarden het homeopathisch uitgangspunt. Of je zegt: laten we ervan uitgaan dat onze kennis van de natuurkunde min of meer klopt, en dat water geen geheugen heeft – tot het tegendeel wordt aangetoond. Die tweede houding lijkt mij aangewezen.

Kan kanker genezen worden door wilskracht?

EVANS: Omdat kanker een haast iconische status heeft gekregen, zou het prachtig zijn mocht onze geest zelfs die ziekte kunnen overwinnen. Helaas is het niet waar. Er bestaat weliswaar onderzoek waaruit blijkt dat vrouwen met borstkanker die psychotherapie krijgen, langer overleven dan zij die geen therapie krijgen. Daaruit zou je kunnen besluiten dat ook bij kanker de psyche een invloed heeft op het lichaam. Maar de verklaring is veel prozaïscher dan dat. De vrouwen die therapie volgden, brachten veel tijd door met elkaar, ze steunden elkaar, en moedigden elkaar aan om heel nauwgezet alle medische behandelingen te volgen – ook als ze dat niet meer zagen zitten. Vrouwen die geen therapie volgden, haakten sneller af. Het is ook belangrijk om te beseffen dat geen van de vrouwen in dat onderzoek is genezen.

In een van uw essays vergelijkt u een depressie met kanker.

EVANS: Ik noem een depressie ‘kwaadaardig verdriet’, dat klopt: verdriet is een natuurlijk proces dat kan ontsporen tot een depressie. Dat geldt ook voor kanker: celdeling is een natuurlijk proces dat kan ontsporen. Ik bekijk depressie in een evolutionair kader. Er zijn wetenschappers die geloven dat depressie een adaptatie is. Zover ga ik niet, want niet alles is een adaptatie. Maar verdriet zou dat wel kunnen zijn. Na het verlies van een partner of een kind kan het adaptief zijn om je even terug te trekken, een tijdje minder actief te zijn en voor jezelf te onderzoeken of je, bijvoorbeeld, dat verlies had kunnen voorkomen. Zodat je dezelfde fout, als die er al was, niet opnieuw zult maken. Dat is een bruikbare hypothese, die nader zou kunnen worden onderzocht.

Hoe wordt verdriet ‘kwaadaardig’?

EVANS: Verdriet, of gewoon het gevoel een beetje down te zijn, past in een bepaald ziektegedrag: ook bij een gewone verkoudheid, of een andere infectie heb je minder energie, geen interesse in normale activiteiten, een zwakker libido, weinig eetlust – kortom, je voelt je ellendig. Dat gedrag is adaptief, in feite verzamelt het lichaam genoeg energie om te herstellen. De feedbackloops tussen brein, immuun- en endocrien systeem zorgen er normaal voor dat die verschijnselen na een tijdje ophouden. Soms gebeurt dat niet, en blijft die loop zichzelf versterken. Misschien is het dat wat er bij de meeste depressies aan de hand is.

Kan dat inzicht helpen bij de behandeling van depressies?

EVANS: Ik denk het wel. Stress is een van de factoren die het immuunsysteem kunnen aantasten en het in hyperactieve toestand kunnen duwen. En veel depressieve mensen maken meer cortisol, het stresshormoon, aan dan anderen. Het lijkt dus alsof hun lichaam zich in een soort verhoogde staat van paraatheid bevindt, die niet zozeer een reactie is op een probleem, maar die zelf problematisch is geworden. Als we nog beter kunnen achterhalen hoe al die systemen met elkaar samenhangen, kunnen we ook andere behandelingen ontwikkelen. Nu gaan we er immers nog altijd vanuit dat een depressie vooral tussen de oren zit, en een kwestie is van neurotransmitters. Antidepressiva zoals Prozac werken daarop in. Misschien zijn er andere, betere, behandelingen mogelijk als we ook kunnen ingrijpen op andere plekken: als we de feedbackloop tussen brein, immuun- en endocrien systeem kunnen bijsturen.

Helpt psychotherapie?

EVANS: Ik geloof niet dat therapie meer dan een placebo-effect heeft. Met andere woorden: het werkt, als je gelooft dat het werkt. Daarom vind ik het ook zo fascinerend.

U hebt ook over emoties geschreven. Nog een onderwerp waarover de klassieke psychologie volgens u veel misverstanden heeft gecreëerd.

EVANS: Het grote misverstand is dat emoties altijd ingaan tegen ons verstand. Emoties zijn aparte mentale processen, maar ze werken samen met ons verstand om ons in staat te stellen rationele beslissingen te nemen. Soms is die samenwerking niet erg succesvol, of niet erg intelligent. Maar over het algemeen genomen komt die samenwerking de rationele besluitvorming ten goede.

Emoties richten toch veel onheil aan. Wederzijdse wraakgevoelens houden overal ter wereld geweldspiralen in stand.

EVANS: De evolutie heeft geen perfecte organismen ontworpen. Het is altijd een kwestie van kosten en baten. In een technologische samenleving kunnen wraakgevoelens verwoestend zijn. Maar beeld u even in wat er zou gebeuren mochten sommige mensen totaal geen wraak kennen: ze zouden meedogenloos worden geëxploiteerd door anderen. Dus helaas is het een van die emoties die noodzakelijk zijn om te kunnen overleven. Ik maak trouwens een onderscheid tussen universele emoties die je in alle culturen aantreft – liefde, schaamte, walging, angst – en emoties die vooral cultureel bepaald zijn.

U doet momenteel onderzoek inzake ‘evolutionaire robotica’. Levert dat iets op?

EVANS: Ik ben niet zozeer geïnteresseerd in de praktische toepassingen, voor mij is het een instrument om hypothesen over de menselijke evolutie te testen. Als je gelooft dat bepaalde factoren in de omgeving de evolutie van bepaalde mentale processen hebben veroorzaakt, dan kun je dat testen door die omgeving na te bootsen, een robot in die situatie te zetten en te zien of die processen inderdaad ontstaan.

Welke praktische resultaten verwachten ingenieurs van evolutionaire robotica?

EVANS: Ze kunnen onder meer verschillende navigatiestrategieën genereren voor robots die moeten opereren in een vijandige omgeving – bij brand, of in een mijnenveld, bijvoorbeeld. Die strategieën zijn heel moeilijk om zelf van a tot z te programmeren. Als je daarentegen verschillende strategieën kunt laten evolueren, en de beste selecteert, vind je soms mogelijkheden waar een ingenieur zelf nooit zou opkomen.

U schrijft ook over emoties in machines. Is dat niet vreemd? Kunstmatige intelligentie is al zo ingewikkeld, laat staan kunstmatige emoties.

EVANS: Nee, dat is niet vreemd. Onze complexe en hogere cognitieve vermogens zijn een tamelijk recente ontwikkeling. Emoties bestaan al veel langer. Dus misschien hebben we het onderzoek naar kunstmatige intelligentie altijd verkeerd aangepakt. Misschien moeten we eerst emotionele machines proberen te bouwen, en dan pas intelligente machines. De meeste machines zijn immers net zo dom omdat ze geen emoties hebben. We kunnen een schaakcomputer bouwen die de wereldkampioen verslaat, maar we kunnen geen machine bouwen die kan overleven in een simpele omgeving. Dat probleem moeten we eerst oplossen.

Wat moeten we ons voorstellen bij ‘emotionele machines’?

EVANS: Dat hangt ervan af wat je wilt dat die machine doet. Als je alleen maar wilt dat hij thee zet, hebben emoties weinig zin. Van bepaalde robots zullen we verwachten dat ze kunnen overleven in extreme omstandigheden. Andere robots zullen we willen gebruiken bij wetenschappelijk onderzoek. Met nog andere robots, computers bijvoorbeeld, willen we een betere interactie. Een computer heeft geen emoties, daarom is het soms zo frustrerend om ermee te werken.

Maar kan een computer ooit gevoelens hebben?

EVANS: Je moet emoties puur theoretisch definiëren. Gevoelens zijn de bewuste manifestatie van emoties. Als we een computer willen om mee te converseren, is het misschien nuttig om empathie in te bouwen, en niet zozeer de capaciteit om kwaad te worden. Als we robots willen bouwen voor militaire toepassingen, is het misschien nuttig om ervoor te zorgen dat ze wraak kennen. Maar in plaats van zo’n robot helemaal te willen ontwerpen, proberen we nu bepaalde omstandigheden te ontwerpen, waarbinnen de kunstmatige geest van de robot kan evolueren. We geven hem als het ware de aangeboren capaciteit om dingen te leren, zoals wij de aangeboren capaciteit hebben om bijvoorbeeld een taal te leren.

Van welke emotie begrijpen we het minst?

EVANS: Empathie, denk ik. Het zou nochtans prachtig zijn om daar meer over te weten, omdat het ons zou kunnen helpen bij allerlei vormen van conflictpreventie. We weten er zo weinig over, omdat de band met het bewustzijn zo sterk is – veel sterker dan bij een angst- reflex, bijvoorbeeld. Hoe sterker een emotie gelinkt is met het bewustzijn, hoe moeilijker het is om ze te begrijpen.

Het menselijk bewustzijn is nog altijd in hoge mate een mysterie.

EVANS: Absoluut. Er doen geruchten de ronde dat het Nobelprijscomité een speciale prijs voor bewustzijnsonderzoek in het leven zou willen roepen. Het is merkwaardig: toen Freud het over ons onderbewustzijn had, ging men ervan uit dat al onze gedachten op een of andere manier bewust waren. Vandaag, honderd jaar later, gaat men uit van het compleet tegenovergestelde: 99,99 procent van wat er in ons brein gebeurt, is onbewust. De echt interessante vraag is dus: waarom bereikt zó weinig van wat in onze geest omgaat, het bewustzijn? En wat is daarvan de functie? Dat is de heilige graal van de moderne wetenschap.

Joël De Ceulaer

‘Het grote misverstand is dat emoties altijd ingaan tegen ons verstand.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content