Eduardo Mendoza en het naoorlogse Spanje: de nostalgie naar de toekomst.

Bij zijn verschijnen in november 1996 was “Blijspel in Barcelona” van Eduardo Mendoza zowat hét literaire evenement in Spanje. Op het eerste gezicht is het boek niets meer dan een pretentieloos burgerdrama over een blijspeldichter die in een moordzaak betrokken raakt. Maar de verwijzingen naar de geschiedenis, het sluwe spel van genres en registers, de verdere uitdieping ook van de filosofie van Mendoza, doen veel meer vermoeden. Wellicht is het de (voorlopige) synthese van wat deze auteur uit Barcelona literair heeft verwezenlijkt sinds zijn debuut in 1975.

Zijn eerste boek, “De zaak Savolta”, dat enkele maanden na de dood van dictator Franco verscheen, kreeg meteen het etiket van eerste postfranquistische roman. Vernieuwend eraan was het inschakelen van niet-literaire technieken, zoals die van de politieroman, het gebruik van echte en fictieve tijdsdocumenten, en vooral ook het uitspelen van diverse perspectieven naargelang van de “waarheid” van elk personage in de “zaak Savolta”. Al deze elementen maakten van dit boek de eerste Spaanse postmodernistische roman.

En zoals die andere auteur uit Barcelona, Manuel Vázquez Montalbán, opmerkte in een voorwoord bij een latere uitgave, is het boek ook niet zó nieuw te noemen. Met het sociaal-realisme uit de jaren vijftig heeft het oeuvre van Mendoza natuurlijk geen uitstaans meer. En al evenmin met de formalistische romans, zoals Juan Benet die schreef in de jaren zestig. Maar de kritische, subversieve ingesteldheid die hem schaamteloos grote en kleine literatuur door elkaar doet gooien, engagement en nihilisme, geschiedenis en anekdote, verwijst naar de traditie van de schelmenroman. Het personage van de caro (schelm) is iemand zonder sociale identiteit die hogerop geraakt en zo de lezer een gevarieerde visie over de maatschappij bezorgt.

In Mendoza’s kluchtige politieromans “Het geheim van de behekste crypte” (1979) en “Het labyrint van de olijven” (1982), is de variant op dit type een gek die door een politiecommissaris als speurhond wordt gebruikt. In “De stad der wonderen” (1986), waarmee Mendoza wereldfaam verwierf, krijgt de pícaro een meer actieve rol. Het gaat om een straatarme jongen Onofre Bouvila, die in enkele decennia zowat de helft van Barcelona in handen krijgt. Zijn snelle opgang loopt parallel met de reusachtige ontwikkeling van Barcelona tussen 1888 en 1929, de dramatische intrede van deze stad in de moderne wereld.

DE GROEZELIGE ONDERWERELD

Als personage in een reële historische context blijft Onofre toch geloofwaardig. Dit is ook zo met een aantal fabelachtige elementen, zoals het stuntwerk van de eerste vliegtuigen tussen de torens van de Sagrada Familia, waartegen de architect Antoni Gaudí boos de vuisten zou hebben gebald. Onofre verkeert bovendien in de paradoxale situatie dat hij als immobiliënmagnaat mee de geschiedenis van Barcelona bepaalt. In de logica van het boek is hij niets meer dan een katalysator, het interne oog dat het de lezer mogelijk maakt het verhaal van Barcelona van binnenuit te beleven.

In “Blijspel in Barcelona” krijgt het hoofdpersonage Carlos Prullàs, een toneelauteur op zijn retour, dezelfde functie. Dit boek is gesitueerd in Franco’s Spanje, dat gebukt gaat onder de paranoïde sfeer van verklikking en de verdoken armoede daarvan. De protagonist maakt zich zorgen: hij wil zijn jongste blijspel redden en zijn overspelige activiteiten met een drietal dames aan de aandacht van zijn echtgenote onttrekken. Een ideale, ironische invalshoek voor een tijdsbeeld van deze muffe jaren. Het hele verhaal speelt zich af binnen de enkele kilometers die Barcelona scheiden van het badstadje Masnou, waar Prullàs’ gezinnetje zich in zijn zomerverblijf nestelt. Het bestrijkt net één lange zomer. Precies binnen dezelfde tijdsspanne krijgt het proces van Alfred Krupp in Nürnberg zijn beslag, dat de lezer, over de schouder van Prullàs heen, meeleest in de krantenverslagen daarover.

De intrige komt traag op gang. Halfweg de roman wordt het overspeldrama een bloedernstige moordzaak. De beschermheer van een van Prullàs’ flirts wordt op dezelfde wijze vermoord als een personage in een van diens toneelstukken. De fictie gaat over in realiteit, maar ook omgekeerd. De protagonist wordt door de vervaarlijke onderzoeksrechter Lorenzo Verdugones – what’s in a name: verdugo betekent “beul” – ongewild als speurhond ingezet, wat de auteur tot verregaande literaire hersenspinsels inspireert. De feiten pleiten tegen Prullàs en hij kan zich alleen vrijpleiten door zelf op zoek te gaan naar de moordenaar. Dit brengt hem ertoe om zowat heel Barcelona van laag tot hoog te doorzoeken.

Er is het hypocriete Barcelona, met zijn dubbelspel spelende zakenlui en artiesten, maar ook het recht-voor-de-raapse Barcelona van de overalls en schorten, en tenslotte ook de groezelige onderwereld die op poliepachtige wijze de verschillende sociale lagen met elkaar verbindt. Zijn de lagere klassen niet minder stompzinnig dan de hogere, ze zijn toch heel wat boeiender. En vooral grappiger, omdat Mendoza op die manier, in een meesterlijk spel van taalregisters, zijn gevoel voor het groteske kwijt kan.

Maar net als in “De zaak Savolta” brengt dat de lezer niet dichter bij de waarheid. Tot op het einde van het verhaal blijft hij in het ongewisse. En als die waarheid dan tóch wordt gesuggereerd, is zij oninteressant. Wat het louter strategische belang bevestigt van Mendoza’s gebruik van de politieroman. Trouwens, uit een intertekstuele knipoog naar Vázquez Montalbáns held, detective en boekverbrander Pepe Carvalho, blijkt dat hij het genre niet zo hoog aanslaat: “Voor mijn part zou ik er geen enkele uit de brandstapel redden, zelfs als Cervantes in hoogsteigen persoon er een geschreven zou hebben.”

SPEL VAN KAT EN MUIS

Tegelijk alludeert deze uitspraak van de onderzoeksrechter op de inquisitie. Politieromans en inquisitie hebben het schuldgevoel gemeen dat als een rode draad door dit tijdsbeeld van Franco’s Spanje verweven ligt. Het politieapparaat wil immers dat de verdachte schuld bekent. Zonder schuld geen story. Op dezelfde manier dankt elk totalitair regime zijn voortbestaan aan zorgvuldig gekoesterde schuldgevoelens. Iedereen is schuldig tot het tegendeel is bewezen. Prullàs overkomt het in het kat-en-muisspel dat Verdugones met hem opvoert. Als hij in de gevangenis de blauwe plekken en de windsels opmerkt van zijn medegevangenen, zijn dit “evidente gevolgen van hun eigenzinnigheid om hun schuld niet te bekennen”. Maar ook in het dagelijks leven zijn schuldgevoelens alomtegenwoordig. De kerk, in haar bijgelovige, sentimentele versie, en de familiale nestwarmte in haar meest conventionele vorm, staan klaar om die op te vangen.

Ook Mendoza’s protagonist lijkt voor zo’n oplossing te hebben gekozen. Hij stopt met het schrijven van wat, zo beseft hij, slechts lullig patronagetoneel is, en besluit om de zaak van zijn schoonvader over te nemen. Kortom, hij wordt een voorbeeldige vader voor zijn kinderen, “wellicht de enige rechtvaardiging voor de futiliteit van onze levens”. Hij wordt, met andere woorden, volwassen. Deze onverbeterlijke macho beseft dat hij voor de rest van zijn leven alleen nog “de nostalgie als toekomst” bezit. De roman lijkt op een sisser af te lopen, op dezelfde wijze als het proces van Krupp, wiens veroordeling door een hoger gerechtshof nietig werd verklaard. “Al dat werk voor niets!”, bedenkt Prullàs zich.

Toch valt deze evocatie van het Spanje uit de goede oude franquistische tijd niet zo futiel uit als het leven van de burgermannetjes die erin rondlopen. Want Mendoza schrijft een sluw, subversief soort historische roman. Zoals bij “De zaak Savolta” en “De stad der wonderen” verving hij opnieuw de officiële geschiedenis door de beleving ervan door een fictief personage. “Ik herschrijf de Geschiedenis niet”, zo zei hij ooit, “maar ik bestrijd ze.” Hij bedoelt vooral het fatalisme ervan, het fatalisme dat de goedbedoelende schoonheidsspecialiste Maribel haar lab ten dienste doet stellen van Franco’s politieapparaat: “Wij zijn slechts wat wij vertegenwoordigen, erfgenamen van een geschiedenis die wij niet zelf hebben gemaakt.”

En ook Prullàs voelt zich “een onderdeeltje van het raderwerk”. Maar: “zonder verdienste noch schuld”. Het louterende avontuur dat hem overkwam, heeft hem van zijn schuldgevoelens bevrijd. En wanneer hij op het eind van het boek, samen met de dorpsgek, vanop de zijlijn de afscheidvierende vakantiegangers gadeslaat, kan hij met gerust gemoed besluiten: “een dag is een dag!”.

Eduardo Mendoza, “Blijspel in Barcelona”, Vassallucci/Van Halewyck, Amsterdam/Leuven.

Francis Cromphout

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content