In de dagen na de val van dictator Muammar Khaddafi leken de mogelijkheden van het olierijke Libië onbegrensd. Drie jaar later staat de werkelijkheid in schril contrast met de dromen van destijds. Radicale islamisten gaan straffeloos hun gang, vooral in het oosten van het land. Afrekeningen en bomaanslagen zijn aan de orde van de dag. ‘Wat doe ik hier nog, vraag ik me vaak af’, zegt Enas Al Drissi, een jonge vrouw die de smaak van de revolutie niet kan vergeten.
Op een ochtend in juni vorig jaar deed Enas Al Drissi een onaangename ontdekking. Ze stapte de deur uit om naar haar werk te gaan, maar haar auto, een beige Chevrolet, bleek die nacht totaal uitgebrand. Dat het niet ging om vandalisme maar om een gerichte actie bleek toen ze later op de dag een anoniem telefoontje kreeg. ‘Nu is het je auto, de volgende keer ben jij het zelf’, zei een onbekende stem.
Enas vertelt het ogenschijnlijk onbewogen. Ze zit met haar benen opgetrokken op een van de bruinleren fauteuils die een flink deel van de smalle woonkamer opvullen. De auto was gloednieuw. Ze had hem gekocht van het geld dat ze dat jaar had verdiend met haar werk voor een internationale ontwikkelingsorganisatie. Wie het op haar heeft gemunt, durft ze niet met zekerheid te zeggen. De daders werden niet gevonden, maar Enas vermoedt dat ze uit radicaalislamitische hoek komen. Als een van de weinige vrouwen in Benghazi draagt ze geen hoofddoek, en op Facebook sprak ze zich bij herhaling uit tegen de aanwezigheid van milities in de stad. Zonder haar vader of haar broer komt ze sindsdien niet meer buiten.
En zo werd haar wereld opnieuw een stukje kleiner.
‘Nog even en Ansar al-Sharia heeft haar zin’, zegt Enas onder verwijzing naar de militant islamitische organisatie die een van drie toegangswegen naar de stad controleert. ‘Dan zit ik de hele dag thuis. Ze zouden daar graag alle Libische vrouwen thuis zien zitten.’ Ze lacht, maar vrolijk kijkt ze er niet bij. Afgelopen najaar was het Zweedse consulaat doelwit van een bomaanslag. Het was de laatste delegatie van zijn soort in Benghazi. Westerse hulporganisaties hebben er al lang geen permanente vestiging meer. Te onveilig. Veel van Enas’ progressieve Libische vrienden zijn verhuisd naar Tripoli of uitgeweken naar de Egyptische hoofdstad Caïro. Daar is het leven ook niet per se gemakkelijk, maar het is er nog steeds eindeloos veel aangenamer dan in Benghazi. Ook de Zwitserse organisatie waarvoor Enas werkte, vertrok naar Tripoli. Ze kon mee, maar besloot daarvan af te zien. ‘Mijn vader zei ‘doe maar’, maar ik wil het mijn familie niet aandoen’, zegt ze. ‘Ik heb daar niemand bij wie ik terechtkan en een vrouw alleen is echt not done. Heel Benghazi zou er schande van spreken.’
En dus bleef ze waar ze was.
Haar doordeweekse ochtenden brengt ze door op het kantoor van de Nationale Raad voor Civiele Rechten en Mensenrechten, een kleine Libische mensenrechtenorganisatie waarvoor ze werkzaam is. Veel plezier beleeft ze er niet aan. Het veld in kan ze niet meer. Daarvoor is de situatie te gevaarlijk geworden. En de rapporten die ze schrijft, worden door haar baas vakkundig onder de pet gehouden. Hij meent dat het nu niet het moment is om de mensenrechtenschendingen onder de aandacht te brengen. ‘Hij zegt dat het de spanningen in de stad alleen maar zal doen toenemen’, zegt ze. ‘Maar als het nu niet het moment is, wanneer dan wel?’
Haar middagen, avonden en vrije dagen brengt ze door in het ouderlijk huis, op de vijfde verdieping van een appartementsgebouw in de oude koloniale wijk. Het kijkt uit op de vervallen resten van wat ooit een rooms-katholiek klooster was. De voor de revolutie met Italiaans geld begonnen restauratie is nooit hervat. Enkele honderden meters verderop bevindt zich het gerechtsgebouw aan de zeeboulevard. Nadat op 17 februari 2011 de opstand tegen Muammar Khaddafi was begonnen, groeide dit uit tot het bruisend hoofdkwartier van de rebellen. Maar van de joelende menigte van weleer is nu geen spoor. Sinds een explosief vorig jaar een gapend gat in de oostelijke muur sloeg, staat het leeg. De wind blaast door de kapotte ramen.
‘Wat doe ik hier nog, vraag ik me vaak af’, zegt Enas, terwijl ze een hapje van de rijstpudding neemt die haar moeder Aisha, een jeugdig ogende vrouw van Egyptische afkomst, zojuist heeft binnengebracht. ‘Ik ben 28 jaar, afgestudeerd in de medische natuurkunde en woon bij mijn ouders terwijl het leven aan mij voorbijtrekt.’
Al voor de revolutie was dit het lot van menige Libische jongere. Veel veranderd is er niet, sterker nog, Enas heeft de indruk dat het allemaal alleen maar achteruitgegaan is. Zeker, internet en satelliettelevisie bieden haar een venster op de wereld waarzonder ze al lang zou zijn verpieterd. Maar zelf wil ze ook iets van haar leven maken. Promotieonderzoek verrichten bijvoorbeeld. Of zich inzetten voor de mensenrechten. Haar indruk is dat de mogelijkheden om haar ambities in Libië te verwezenlijken iedere dag kleiner worden. Naar Europa wil ze, het liefst met Moerad, haar geliefde die ze al anderhalf jaar voor haar familie verzwijgt. Bovenal wil ze het leven leiden waar ze tijdens die eerste maanden van de revolutie van heeft geproefd. Hoe zou ze de smaak ervan kunnen vergeten?
Enas herinnert zich het begin van de revolutie, nu drie jaar geleden, als de dag van gisteren. Tegelijk lijkt de gebeurtenis onmetelijk ver weg. Er ligt weemoed in haar stem wanneer ze vertelt over de avonden waarop ze tot ’s avonds laat feestvierde voor het gerechtsgebouw even verderop. Ze heeft het over de vrijheid die ze ervoer en de hoop die de opstand bij haar had gewekt. De mogelijkheden voor het olierijke Libië leken onbegrensd in die dagen. Wanneer Khaddafi eenmaal was gevallen, zouden er verkiezingen komen en zou het land opnieuw kunnen beginnen.
Tabula rasa!
Maar drie jaar later staat de werkelijkheid in schril contrast met de dromen van destijds. Verkiezingen kwamen er. En ze verliepen, zeker met inachtneming van het feit dat de Libiërs geen enkele ervaring met vrije verkiezingen hadden, voorbeeldig. Maar de nieuwe regering slaagde er niet in haar gezag op te leggen aan de honderden milities die uit de revolutie tevoorschijn waren gekomen. Illustratief was de kortstondige ontvoering van de Libische premier, afgelopen najaar.
Radicale islamisten kunnen straffeloos hun gang gaan, vooral in het oosten van het land. Afrekeningen en bomaanslagen zijn hier aan de orde van de dag. De olie-industrie stagneert. De regering heeft geld moeten lenen op de internationale kapitaalmarkt omdat zij de ambtenarensalarissen niet meer kon uitkeren. Steden als Tripoli en Benghazi hebben te kampen met stroomuitval.
De onmacht van de autoriteiten speelde onafhankelijkheidsbewegingen in de kaart, zoals de Raad van Cyrenaica, opgericht door de ex-rebel en warlord Ibrahim Al Jadhran. Aanvankelijk haalde men daar de schouders over op, maar inmiddels vormt Jadhran een serieuze bedreiging voor de eenheid van het Libische grondgebied. Of de sharia, het islamitisch recht, in het toekomstige Libië een rol zal spelen staat niet langer ter discussie. De vraag is hoe groot die rol zal zijn.
Drie jaar geleden leek de toekomst nog open. De revolutie gold als een belofte. En daarin vervulde Enas een prominente rol. Ze liep mee in de allereerste betogingen en maakte met haar smartphone filmpjes die ze op internet zette. Internationale nieuwsorganisaties namen contact met haar op en op 24 februari, ruim een week na het begin van de opstand, verwelkomde ze een team van CNN. Andere westerse journalisten volgden snel. Enas bracht hen in contact met studenten die de weg in de stad wisten en konden tolken. Ondertussen vulde hilarische graffiti de muren van overheidsgebouwen. Openlijk dreef de Libische jeugd de spot met de ooit zo gevreesde Khaddafi.
‘Een intense tijd’, noemt Enas die periode. Bevrijdend was het ook. ‘Niemand maakte er een punt van dat ik geen hoofddoek droeg, of tot ’s avonds laat op straat zwierf. Onveilig voelde ik me nooit.’ Het hele gezin was actief. Haar moeder betoogde samen met andere vrouwen voor het gerechtsgebouw. Abdoelwalid, haar vader, vervulde tal van logistieke taken. Hij nam zitting in de voorlopige gemeenteraad en regelde daar de distributie van medicijnen, voedsel en dekens. Anas, haar broer, spoedde zich naar het front, enkele honderden kilometers ten westen van Benghazi. Hij zou zich een weg tot Sirte vechten, de stad waar Khaddafi zich verborgen hield.
Vanaf het moment dat de opstand in een oorlog uitmondde, organiseerde Enas persconferenties voor de Nationale Overgangsraad, het orgaan dat de oppositie tegen Khaddafi verenigde. Het waren de gloriedagen van de revolutie. Ze werkte samen met de Franse filosoof Bernard-Henri Lévy en de mensenrechtenactivist Ali Zeidan, de huidige Libische premier. Vanaf september 2011 trad ze in dienst voor Humanitarian Dialogue Centre, een Zwitserse non-gouvernementele organisatie en zette ze zich in voor vrouwenrechten. Ze ontving de toenmalige Franse president Nicolas Sarkozy die met de Britse premier David Cameron op bezoek was in de stad.
Groot was haar teleurstelling toen Libië zich als een oester leek te sluiten toen de oorlog eenmaal was beslist. De toespraak van Mustafa Abdoeljalil, op de dag dat de rebellen de overwinning op Khaddafi vierden, deed bij haar alle alarmbellen rinkelen. De voorzitter van de Overgangsraad stelde dat de leefregels van de islam in het nieuwe Libië richtinggevend zouden zijn. Als het aan Abdoeljalil lag, werd polygamie per direct toegestaan. Enas is er nog steeds verontwaardigd over: ‘Abdoeljalil was niet door het volk gekozen, hij had geen enkele legitimiteit om zulke vergaande uitspraken te doen.’
Het was een bruut ontwaken. ‘Ons eerste doel was ons van de dictatuur van Khaddafi te bevrijden. Wat daarna zou komen, was nog niet helemaal duidelijk. Maar het was in elk geval niet dít!’
Vrouwenrechten
Het kantoor van de mensenrechtenorganisatie waar Enas werkzaam is, is gevestigd in een residentiële buitenwijk van Benghazi. Op de muur naast Enas’ bureau hangt een vergeelde zwart-witfoto uit 1958. Te zien zijn vijf Arabische vrouwen, allemaal ongesluierd, en aan hun kleding en pose af te lezen, allemaal afkomstig uit een gegoed milieu.
Het was de tijd van koning Idriss. In heel Libië bevonden zich op dat moment nog geen twintig mensen met een universitair diploma. In het midden staat Hamida Al-Oneizi, de oprichtster van de vrouwenorganisatie Nahda. ‘Ze organiseerde naailessen, maar ook lees- en schrijfcursussen’, vertelt Enas. ‘Haar doel was Libische vrouwen politiek bewust te maken.’ Nadat Khaddafi in 1969 via een staatsgreep aan de macht was gekomen, werd Nahda in 1973 verboden.
Al-Oneizi speelt een prominente rol in een documentaire over vrouwenrechten in Libië, waaraan Enas de laatste hand legt. In een van de markantste scènes volgt de camera een groep Libische kinderen die vanuit het klaslokaal hand in hand naar buiten lopen. Buiten stuit de camera op een moeder in boerka. De moeder schrikt en protesteert, maar de camera schrikt óók en zwenkt. Enas besloot het shot te handhaven. ‘Het illustreert goed het schizofrene karakter van de Libische samenleving’, zegt ze. ‘Op de universiteit dragen alle meisjes sexy kleren én een hoofddoek. Wat is de logica? En onderschat niet hoeveel drugs en alcohol hier illegaal geconsumeerd wordt. Achter de gordijnen gebeurt alles wat God verboden heeft, en erger.’
Nadat de strijd tegen Khaddafi beslist was, liep Benghazi snel leeg. De Nationale Overgangsraad verhuisde naar Tripoli, grote hulporganisaties gingen mee. Binnen een paar maanden was de stad weer wat zij altijd geweest was: een ingedutte provinciestad, waarvan de bevolking klaagde dat zij vanuit de hoofdstad stelselmatig werd verwaarloosd. Het gekozen stadsbestuur ruziede en stapte op, een effectieve politiemacht kwam niet van de grond. De orde werd gehandhaafd door gewapende groepen van wie in het geheel niet duidelijk was aan wie ze verantwoording aflegden. Federalistische organisaties zagen het licht. Zij eisten regionaal zelfbestuur.
Enas was veel in het buitenland in die dagen. Ze reisde naar Europa waar ze presentaties gaf en cursussen volgde. Of ze was in Caïro, op dat moment nog steeds hét revolutionaire bolwerk van de Arabische wereld. Ze leerde er activisten uit andere landen kennen, bezocht feestjes en kon ongehinderd samen zijn met Moerad, de jonge Libische filmmaker die ze gedurende de revolutie had leren kennen. In Benghazi bleef hun relatie strikt geheim. In Libië hadden meisjes nu eenmaal geen vriendjes en andersom. Communiceren deden ze telefonisch of via Skype.
Toen ze zich na de zomer van 2012 weer voor langere tijd in Benghazi vestigde, merkte ze hoezeer de stemming was veranderd. ‘Alles veranderde in augustus met de moord op Abdoelsalam Al-Moesmari’, zegt Enas. Ze zit op haar vertrouwde plek in de huiskamer. Haar vader gaat op in zijn laptop, haar moeder rommelt wat in de keuken. Broer Anas kijkt op televisie naar een wedstrijd uit de Italiaanse voetbalcompetitie. Op de eettafel ligt een pistool.
Al-Moesmari was een prominente advocaat die bekendstond vanwege zijn oppositie tegen het militante salafisme. ‘Vanaf dat moment ging alles bergafwaarts’, vervolgt Enas. Ze vertelt over de gevangenisuitbraak waarbij een paar weken later zo’n 1200 gevangenen op de vlucht sloegen, onder wie een aantal zware criminelen. En op een ochtend bleken de patiënten van het psychiatrisch ziekenhuis vrij door Benghazi te zwerven. Onbekenden hadden de poort opengezet. Op 11 september kwam ambassadeur J. Christopher Stevens om het leven toen een menigte de compound van het Amerikaanse consulaat wist binnen te dringen.
Een reeks mysterieuze bomaanslagen volgde. Behalve het gerechtsgebouw werd ook een koffiehuis waar mannen en vrouwen bij elkaar konden zitten opgeblazen. Ook een vrouwenfitness, een kapsalon en winkel die al te opzichtige parfumreclames in de etalage had staan, moesten eraan geloven. De koptische kerk ging in vlammen op, een geallieerd kerkhof uit de Tweede Wereldoorlog werd verwoest. Tegelijkertijd schrokken de inwoners van Benghazi op van een serie afrekeningen. Rechters en militairen uit de Khaddafitijd, maar ook soefi-imams, journalisten en activisten zijn doelwit. Sinds de zomer van 2012 kwamen er naar schatting 150 prominente inwoners om. Niemand kan met zekerheid zeggen wie er achter de aanslagen zit, arrestaties worden niet verricht.
Toch is het openbare leven in Benghazi niet tot stilstand gekomen. Winkels zijn open, de Aziatische importauto’s persen zich in dichte drommen door de straten. Maar er hangt een onheilspellende sfeer in de stad. Mensen zijn op hun hoede.
Sommigen zien de hand van de jihadisten – ruim vertegenwoordigd in de regio – achter de moordaanslagen. Zij zouden wraak willen nemen op de legerofficieren die hen in de jaren negentig zo zwaar vervolgden. De vader van Enas denkt in die richting. Zelf zegt hij niets te vrezen, hij was toen al jaren met pensioen. Ook de militante organisatie Ansar al-Sharia staat onder verdenking. Ze hebben een kazerne in de stad en paraderen hun zware wapens met enige regelmaat door de stad. ‘Ik verdenk ze ervan die bomaanslagen te plegen’, zegt Enas. ‘Maar er zijn er ook die naar aanhangers van Khaddafi wijzen. De werkelijkheid is dat we het fijne ervan niet weten.’
Verbetering van de toestand is niet in zicht. In een gebaar naar de bevolking stuurde de regering in Tripoli onlangs een regiment met ‘special forces’ naar Benghazi. Ze hadden amper hun intrek genomen of de gepantserde auto van de commandant werd getroffen door een raket van onbekende herkomst. Hij overleefde de aanslag ternauwernood.
Vakantie in Parijs
Op een avond zijn bij Enas twee Tsjechische vrienden over de vloer. Twintigers, een jongen en een meisje. Hiervoor verbleven ze in Caïro, nu werken ze bij een mensenrechtenorganisatie in Tripoli. Ze zijn voor een missie van een paar dagen in Benghazi. Enas’ moeder heeft zich uitgesloofd. Afgezien van de couscous, de muntsoep en salades, staan er op tafel ook allerlei gevulde bladerdeeggerechtjes.
Na het eten komt de laptop op tafel. Enas toont een deel van haar documentaire over Libische vrouwen. Ze vertelt over een scène waarvoor ze een mooi jong meisje filmde dat ongesluierd langs de zeeboulevard liep. ‘Auto’s toeterden, jongens en mannen joelden. De situatie werd al snel heel bedreigend.’ Besloten werd de scène dan maar op het dak van het gerechtsgebouw te filmen. De Tsjechen zijn onder de indruk. Ze raden Enas aan de documentaire naar het jaarlijkse mensenrechtenfilmfestival in Praag te sturen.
Tegen negenen meldt de chauffeur van de twee zich. Hij wil het lot niet tarten, het is tijd om te gaan. Wanneer haar twee vrienden de deur uit zijn, zucht Enas diep. Ook los van de veiligheidssituatie ziet ze het somber voor Libië in. ‘De moefti, de hoogste Libische geestelijke, pleitte er laatst voor dat vrouwen niet onbegeleid mogen reizen, zoals in Saudi-Arabië. Het zegt iets over de geesteshouding die hier heerst.’ Met de mentaliteit van de Libiërs heeft ze steeds minder op. ‘De meesten van hen willen dat het hier zo wordt als in Dubai of Koeweit’, zegt ze. ‘Daarmee bedoelen ze dat ze hun leven al winkelend en televisiekijkend willen doorbrengen.’
Is Libië wezenlijk veranderd sinds de revolutie? Misschien niet eens zoveel. Maar Enas zelf is dat nadrukkelijk wél. ‘De revolutie heeft iets in me wakker gemaakt wat ik niet meer terug kan duwen.’ Ze vertelt dat ze al maanden bezig is met een plan om samen met Moerad naar Frankrijk uit te wijken. Het idee is een vakantie naar Parijs te boeken en direct bij aankomst een asielaanvraag in te dienen.
‘Laat ik mijn land niet in de steek, ontloop ik mijn verantwoordelijkheden niet? Natuurlijk stel ik me zelf dat soort vragen.’ Ze staart ernstig voor zich uit. ‘Maar ik voel me nu zo nutteloos. Ik wil mijn leven hier niet op de bank verkwisten. Soms heb ik het gevoel dat ik geen adem krijg, dat ik hier stik.’
Tijdens het afscheid, een kleine week later, hangt er een opgelaten sfeer in het appartement. Haar vader beent heen en weer tussen de bank en de keuken waar zijn vrouw aan het koken is. ‘Moerad is hier vanochtend met zijn vader langs geweest om me ten huwelijk te vragen’, zegt Enas. Ze straalt. ‘Ik had geen idee dat hij dit van plan was, maar het is beter zo. Dat stiekeme gedoe was sowieso niet vol te houden.’
Eind januari vertelt Enas op Skype dat ze sinds 20 december, de dag dat ze met haar vader naar Tripoli vloog om haar Franse visum aan te vragen, niet meer buiten is geweest. Naar haar werk gaat ze niet meer. Zelfs niet onder begeleiding van haar vader. Te gevaarlijk nu er daar een auto in de straat werd opgeblazen. ‘Nu vieren we de derde verjaardag van de Libische revolutie. Maar wat is er te vieren? Het liefst wil ik zo snel mogelijk weg.’
DOOR MARIJN KRUK IN BENGHAZI
Of de sharia, het islamitisch recht, in het toekomstige Libië een rol zal spelen, staat niet langer ter discussie. De vraag is hoe groot die rol zal zijn.
‘Wat na Khaddafi zou komen, was nog niet helemaal duidelijk. Maar het was in elk geval niet dít!’