Judoka Ilse Heylen gaat in Peking voor een tweede olympische medaille. Daarna wacht haar een operatie aan de schouder.

Drie maanden voor de Chinezen hun langverwachte Olympische Spelen openen, wordt het stilaan tijd voor de vraag: waar kunnen de Belgen scoren in Peking? Het judo lijkt vanouds onze topdiscipline. Het is ondertussen van 1984 geleden dat België Spelen zonder judomedaille afsloot.

Ilse Heylen uit Wilrijk, uitgeweken naar Smeerebbe-Vloerzegem, pakte op de laatste Spelen brons voor ons land en zal er ook in Peking bij zijn. Brons heeft ze dus al, moet het dan dit jaar niet nóg een beetje beter om van een geslaagde olympiade te spreken? Heylen lacht haar tanden bloot voor ze antwoordt: ‘Instinctief zou ik zeggen: “Ja, ik wil goud, alleen dat is goed genoeg.” Maar zo eenvoudig gaat dat natuurlijk allemaal niet. Een medaille is hoe dan ook een geweldig resultaat, alleen hoop ik dat het geen zilver is. Wie tweede wordt, houdt een zure smaak over. Bij brons win je de herkansing, bij zilver verlies je goud.’

Heeft de vorige olympische medaille veel veranderd in je leven?

ILSE HEYLEN: Heel veel. Athene heeft van mij een ander mens gemaakt. Sindsdien ben ik veel zelfverzekerder, veel socialer ook. Voordien had ik dat helemaal niet: als je me vijf jaar geleden had geïnterviewd, had ik met moeite een paar woorden gezegd. Maar de mensen verwachten van een medaillewinnares dat ze een goede babbel heeft en sterk in haar schoenen staat. Vroeg of laat ga je je daarnaar gedragen. Ik ben opengebloeid door dat brons.

Ik ben lang de nummer twee gebleven, eerst na Ann Simons, nadien na Inge Clement. Dat heeft mijn karakter in die tijd voor een groot stuk bepaald. Je bent goed, maar je weet ook: er is er, zelfs binnen België, één beter. Dat vreet aan je motivatie. Zeker toen ik moest opboksen tegen Inge Clement, Europees kampioen én een favoriete van coach Jean-Marie Dedecker, heb ik het echt moeilijk gehad. Alsof ik bij voorbaat dacht dat alles wat ik probeerde toch maar tweederangs zou zijn.

Pas toen Inge stopte, begon ik met vertrouwen te vechten. Even later kwam Athene en pakte ik met mijn nieuwe zelfvertrouwen meteen een medaille. Waardoor ik mentaal weer een stap vooruitzette: ik weet nu dat ik kan scoren op een groot toernooi, ik moet het alleen nog dóén.

Ondertussen ben je een van de meest ervaren judoka’s binnen je categorie.

HEYLEN: In een concentratiesport als judo is dat een enorm voordeel. Ik laat mij door niets meer afleiden, omdat ik het allemaal al heb meegemaakt: de elektriciteit die uitvalt, een tegenstander van wie de broek scheurt…

Ooit zat ik op de tribune toen plots mijn naam werd afgeroepen voor de volgende kamp, een vergissing in het wedstrijdschema. Door die extra stress had ik al met ippon verloren nog vóór ik op de mat stond. Uit dat soort ervaringen heb ik geleerd. Nu zou ik helemaal anders reageren. Ah, ze roepen mij af? Geen probleem, wacht maar tot ik klaar ben.

Het lastige aan jouw sport is dat er erg weinig topwedstrijden zijn. Het is maanden trainen voor, als het tegenzit, één kamp van een paar minuten. Of minder.

HEYLEN: ( knikt) Eén concentratiefout en het is meteen voorbij. En het moderne judo is zo competitief: iedereen kan van iedereen winnen. Je moet dus meteen scherp staan, 100 procent gefixeerd zijn op de match die voor je ligt. De minuten voor een wedstrijd mag je me niets vragen; ik zou toch niet antwoorden. Er is in mijn hoofd dan alleen plaats voor mijn judo, mijn tegenstander en de coach. De supporters vragen me soms: ‘Heb je ons horen roepen net voor je die beenveeg deed?’ Ik zeg dan van wel, maar dat is gelogen. Een kamp beleef je in een roes. Nadien weet ik vaak zelfs niet wat er allemaal gebeurd is.

Het straatjudo wordt te dominant, heb je eens gezegd.

HEYLEN: Ja. In het Oostblok beoefenen ze een judo dat heel sterk geïnspireerd is door het worstelen. En door het uiteenvallen van de Sovjet-Unie is het aantal judoka’s met die stijl spectaculair gestegen. Met echt judo heeft dat halve worstelen niets meer te maken, het is vooral naar de benen pakken en dan je tegenstander optillen. De nadruk ligt veel meer op kracht dan op beheersing. Ik hou meer van zuiver, technisch judo, maar ik moet natuurlijk mee met mijn tijd. Als ik tegenwoordig verlies, is het bijna altijd omdat ze mijn benen gepakt hebben. Ik ben 31 jaar, ik ga mijn techniek niet meer helemaal overhoop gooien, maar zo’n essentieel zwak punt kun je je niet permitteren. Dus probeer ik nu een verdediging te ontwikkelen, zuiver gericht tegen kleine, geblokte Oostblokkers die naar mijn benen vliegen.

Hoe goed ken jij je tegenstanders op de Spelen? Wordt er in het judo veel gescout?

HEYLEN: Ik heb scoutingdossiers, ja. Voor ik aan een match begin, kan ik bijvoorbeeld zeggen: de Russin tegen wie ik nu sta, pakt meestal rechts en ligt mij om die en die reden wel, maar is om die reden gevaarlijk. Die tactische informatie heb je nodig, of ze vegen de vloer met je aan.

Hoe sta je zelf omschreven in de scoutingdossiers van je tegenstanders, denk je?

HEYLEN: Ik ben moeilijk ’te smijten’ omdat ik erg stevig op mijn benen sta. Dus moet je tegen mij een andere tactiek gebruiken. Naar mijn benen grijpen, bijvoorbeeld. ( lacht) Tegenstanders zullen ook alles doen om een grondgevecht tegen mij te vermijden, want daarin ben ik heel gevaarlijk.

Wie zijn op de Spelen de favorieten in jouw gewichtsklasse?

HEYLEN: De Chinezen. Zij hebben de olympische kampioen, de twee laatste wereldkampioenen, en waarschijnlijk presenteren ze op de Spelen nog een vierde topper die we nog nooit gezien hebben. Ook de Chinezen liggen mij trouwens meestal niet zo. (lacht) Ze brengen een heel venijnige, agressieve vorm van judo. Ze roepen en krijsen erop los, heel vervelend voor je concentratie. Normaal roep je niet op een judomat, tenzij per ongeluk, in volle inspanning of zo. De Chinezen wel. Om daar op trainingskamp te gaan, heb je oordopjes nodig. Ik overdrijf niet, hè.

Normaal had ik nog een stage in China gepland, om hun agressieve judo te bestuderen. Alles was allang geregeld, maar vorige maand kreeg ik plots te horen dat er pas na de Spelen weer stages in China mogen worden gehouden. Begrijpelijk hoor: ze weten wel waarom ze nu de deur sluiten.

Na zijn EK-goud is Dirk Van Tichelt de grote hoop van de Belgische judoselectie. Zie je hem een medaille te pakken in Peking?

HEYLEN: O, dat kan zeker. Vroeger vond ik Dirk wat overtraind, maar nu lijkt hij de juiste balans te hebben gevonden. En dan kan het snel gaan: op het EK was hij echt niet te stuiten. Maar dat wil daarom nog niet zeggen dat Dirk op de Spelen ook gauw even de tegenstand zal wegvegen, daarvoor liggen de onderlinge krachtsverhoudingen te dicht bij elkaar. Zowel ik, Dirk, als Catherine Jacques kan in Peking goud pakken, maar voor hetzelfde geld liggen we er allemaal uit in de eerste ronde. Zo werkt het nu eenmaal in het judo.

Hoe gaat het nu met je geblesseerde schouder?

HEYLEN: Goed en niet goed. Ik heb minder last dan in het begin, maar het is zeker nog niet genezen. Het kraakbeen dat ervoor zorgt dat de bovenarm en de schouder in elkaar passen, is gescheurd. Eigenlijk moet het geopereerd worden, maar door de Spelen kan dat natuurlijk niet. Ik probeer het op te vangen door de spieren rond het kraakbeen goed te trainen, zodat zij mee mijn arm in de kom houden.

Eigenlijk was het een heel domme blessure: domweg verkeerd neergekomen op training. Ik dreigde recht op mijn gezicht te vallen, en heb mijn hand gezet. Het gewicht van mijn sparringpartner, die op mijn rug lag, deed de rest.

Terwijl goed vallen net een van de basisprincipes van judo is.

HEYLEN: Jaja, ik weet het. (lacht) Daar hebben ze me al genoeg mee geplaagd. Ondanks die blessure heb ik toch nog meegedaan aan het EK. Om klaar te zijn voor de Spelen moet ik toch judoën, en de kans dat mijn schouder uit de kom gaat, is tijdens een kamp niet groter dan op training. Met spuiten hebben we de pijn onderdrukt. Ook dat is niet zonder risico, maar uit ervaring weet ik wel hoever ik kan gaan in zoiets. Achteraf bekeken was dat EK een goede beslissing. Ik werd nog zevende, maar ik had het gevoel dat ik zonder die blessure wel op het podium had gestaan.

Word je kwaad wanneer Jean-Marie Dedecker weer eens verkondigt: ‘Het Belgische judo is ineengestuikt toen ik vertrok’?

HEYLEN: Ik heb ermee leren leven. De successen van toen maken we inderdaad nooit meer mee. Maar of dat met het vertrek van Dedecker te maken heeft… Hij had ook geluk dat hij op het juiste moment met een heel sterke generatie kon werken. Het judo is ondertussen veel internationaler geworden. Een judoka uit Zuid-Afrika of Armenië, daar lachte je vroeger mee. Nu judoën ze daar ook op een behoorlijk niveau. Dat heeft het veel moeilijker gemaakt om een medaille te pakken. De topgeneratie van Dedecker had in het hedendaagse judo nooit zo kunnen domineren.

Wie het judo niet volgt, weet dat natuurlijk niet. Wij krijgen verwachtingen opgelegd die we onmogelijk kunnen inlossen. ( imiteert een zeurderige journaalstem🙂 De Belgen behaalden maar één medaille op het EK, vroeger pakten we er nog zeven. Terwijl die ene medaille een prestatie is waar we gerust trots op mogen zijn!

Het Belgische judo is helemaal niet slecht bezig. Op de laatste Spelen pakte België maar in drie sporten een medaille, en het judo zat er toch maar weer bij. In feite is de kritiek van Dedecker heel goedkoop. Die man heeft heel intensief gewerkt met zijn topgeneratie, maar de opvolging was duidelijk zijn zorg niet. De jeugd is in die jaren verwaarloosd, en dat voelen we nu nog altijd.

Jij hoort bij de generatie van net na het tijdperk-Dedecker. Voelde jij je toen verwaarloosd?

HEYLEN: Dedecker was meedogenloos voor de jongeren: je kreeg één internationaal toernooi om je te bewijzen, maar als het niet direct prijs was, mocht je de volgende keer thuisblijven. Ik heb bij de junio-ren twee buitenlandse toernooien mogen kampen, dat is alles. Zo kun je als jongere niet groeien in je sport. Mijn taak volgens Dedecker was sparringpartner zijn voor de gouden generatie. Als hij mij toen beter had begeleid, had ik nu verder gestaan.

Worden dit je laatste Spelen?

HEYLEN: Mijn trainer zegt: ‘Waarom niet naar Londen?’ Maar dat vind ik zelf nog zo ver. En om een datum te prikken op mijn afscheid voel ik me dan weer veel te jong. Na de Spelen doe ik er op z’n minst nog een jaar bij. Dan zijn de wereldkampioenschappen in Rotterdam, en zo’n WK vlak bij de deur zou fantastisch zijn voor de supporters. Nadien zie ik wel weer.

De motivatie is geen probleem. Ik doe het allemaal nog enorm graag. Maar ik stel wel vast dat het niet meer is zoals vroeger. Mijn recuperatietijd is veel langer geworden, en dat frustreert me. Dan zie ik de jonge judoka’s na een zware training nog voetballen of zo. Vroeger stond ik zeker mee te sjotten, nu vraag ik me af waar zij de energie vandaan halen.

Ik zal pas aan stoppen denken als de resultaten uitblijven. De opofferingen zijn te zwaar om als meeloper door te gaan. Wat ik nog het meeste beu ben, is altijd dat diëten om mijn wedstrijdgewicht te halen. Ik ben niet dik, maar in de maanden voor een toernooi moet ik toch serieus op de rem gaan staan. Als dat goed is gegaan, hangt mijn gewicht rond de 54, 55 kilogram. Daarna moet het zwaarste nog komen: vier dagen voor de weging moet je het laatste overbodige vocht kwijt. Dan ga je joggen met drie lagen kleren aan, en nadien niet meer drinken. Een vreselijk gevoel.

Gezond klinkt het allemaal niet.

HEYLEN: Zeker niet. En zodra je gewogen bent, moet je weer gaan drinken om terug op krachten te komen. Wanneer de eerste kampen beginnen, weeg ik weer 54. Dat lijkt misschien op wedstrijdvervalsing, maar alle judoka’s doen het zo.

Het neigt ook naar anorectische toestanden.

HEYLEN: Er lopen judoka’s tussen die er echt niet meer gezond uitzien, ja. De meesten zouden veel beter een categorie hoger vechten. Ik ook, de categorie tot 57 kilogram zou voor mij eigenlijk gezonder zijn. Eén jaar heb ik het geprobeerd. Maar judoka’s uit die categorie zijn krachtiger en groter en tillen mij zo bij mijn nek op. Als ik mijn uiterste best zou doen, zou ik af en toe een zesde plaats halen op een internationaal toernooi. Op een WK ben je dan kansloos. Dus toch maar terug naar de -52. Het is afzien, maar hier kan ik tenminste voor een resultaat gaan.

Je wordt gecoacht door je echtgenoot. Is dat niet erg moeilijk?

HEYLEN: Welnee, ik vind het net heel gemakkelijk: wij weten altijd waarover te praten samen. (lacht) ‘Het is ook niet dat ik zeven dagen per week met hem werk: hij begeleidt me tijdens de weekends en op de stages. Tijdens de week train ik met de mensen van de bond. Maar als ik vaker met Olivier zou moeten werken, zou ik dat ook niet erg vinden: wij zijn nu eenmaal allebei verzot op judo. Hij is bovendien voorzitter van de Leuvense judoclub. Er wordt bij ons thuis bijna over niet anders gepraat.

En je wordt dat nooit beu?

HEYLEN: Ik ben niet anders gewoon. De Heylens zijn een echte judofamilie. Tijdens mijn jeugd kwamen alle familiegesprekken vroeg of laat wel op judo uit. Op een familiefeest denk ik soms: laat ze vandaag maar eens niet over mijn schouderblessure beginnen. Ik ben dol op judo, niet op de aandacht die ik aantrek.

Klopt het dat je één dag nadat je brons pakte meteen de rest van het olympische judotoernooi bent gaan volgen? In plaats van dan eens stevig te feesten!

HEYLEN: Ja, dat is het nadeel van een man die judocoach is: hij wou geen enkele match missen. (lacht) En ik heb niet geprotesteerd: het is maar één keer om de vier jaar dat alle topjudoka’s op hun beste niveau kampen.

Judo betekent letterlijk ‘zachte weg’. Hoe vind je die, in het leven? Ben je ook bezig met de filosofie waarop judo geïnspireerd is?

HEYLEN: Dat interesseert me, ja. Discipline, respect, concentratie, focus, maximale effectiviteit met zo weinig mogelijk inspanning… Ik vind dat wel belangrijke levensprincipes. Ik ben ook een van de weinige wedstrijdjudoka’s die ernstig bezig zijn met hun dan (graad van uitmuntendheid voor judoka’s, de niveaus na het behalen van een zwarte gordel, nvdr). Ik heb nu vijfde dan, en ik wil zeker opklimmen tot zesde, maar tussen die twee graden moet je in de regel tien jaar wachten. Normaal word je na een olympische medaille één dan verhoogd, maar ik had nog maar net voor Athene mijn vijfde gehaald. Mij meteen de zesde geven, lag wat gevoelig.

Op zichzelf betekenen die graden niet zo heel veel: laatst heb ik op een toernooi nog van een bruine gordel verloren. (lacht) Op de Spelen zijn ze wel belangrijk, want je moet op z’n minst tweede dan zijn om te mogen deelnemen. Nadien is een dan vooral interessant als je carrière wilt maken als coach. En dat wil ik.

Had je ooit verwacht dat ze jou nog om een mening over de kwestie-Tibet zouden vragen?

HEYLEN: Nee, en ik moet eerlijk toegeven: tot voor deze olympische campagne wist ik niets van die situatie. Dus eigenlijk is het wel goed dat men de Spelen gebruikt om zulke misstanden onder de aandacht te brengen. Tegelijk denk ik: als ik het over Tibet niet weet, hoeveel landen zijn er dan nog waar het even erg is, maar die aan onze aandacht ontsnappen?

Is een boycot een optie?

HEYLEN: Dat kun je de atleten niet aandoen. Dit is een uniek moment in ons leven, waar wij vier jaar keihard naartoe werken. En zouden de Tibetanen er beter van worden als België de Spelen zou overslaan? Misschien kunnen we een of andere symbolische geste doen bij de openingsceremonie, maar meer ook niet. Als de politiek de kwestie-Tibet niet opgelost krijgt, hoe zouden wij sporters dat dan kunnen?

DOOR JEF VAN BAELEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content