Otto Dix keek naar de Oude Meesters.

George Grosz en Otto Dix hebben de verschrikking na de Grote Oorlog en in het Nieuwe Duitsland in beeld gebracht. Hun stijl : een provocerend realisme, over de rand van de karikatuur, maar ook geladen met klinische details. Een dodelijke mengeling. Het gruwelijke is bron van verontwaardiging maar ook van een somber plezier. Beiden zien in de recente Duitse geschiedenis een ontnuchterende waarheid over het leven. Grosz verbindt dat inzicht aan een protest ; Dix spit het inzicht uit. Grosz is daarom een modern illustrator. Dix kiest de weg terug, naar een traditie waarin ook de Grote Oorlog beschreven moet kunnen worden.

De scholen uit het Noorden, de Vlaamse en Duitse primitieven, de laat-gotiek, ziedaar het voorbeeld dat Dix volgt. Het moderne expressionisme geeft een veel te directe uiting aan emotie. Het trage en precieze handwerk van de Oude Meesters daarentegen geeft aan het pathos en aan het realisme een indringende kracht : ze wordt duidelijker en minder ontkoombaar. Op het gruwelijke wordt niet impulsief gereageerd, het wordt klinisch geanalyseerd. Dix keek de actualiteit in het gezicht, maar hij deed dat op een esthetisch conservatieve manier.

Duurzame beelden van een snelle, sensationele wereld. Duurzame beelden van een absolute verwarring. Matthias Grünewald en Hans Baldung Grien waren grote voorbeelden. De kruisiging blijft het ultieme motief, de verleiding van Sint Antonius het ideale scenario om schoonheid als gruwel voor te kunnen stellen. Het is pas in de anatomie van de dood dat we de kern van de verleiding van het leven kunnen toetsen. Dix heeft van de primitieven niet alleen de oude schildertechniek en het daarbij horende beeldtype overgenomen, maar uit enkele primitieve beelden ook een levensfilosofie gedistilleerd.

De verhakkelde soldaat is anoniem en zijn offer is zonder enige zin. De dood is niet alleen gruwelijk maar ook potsierlijk. De vrouw is geen Maria Magdalena maar een schaamteloze hoer. Misschien daarom is zijn werk ook zo bewust lelijk : het leunt aan tegen kitsch, zwelgt in sensatie, pronkt met onhandige naakten, schildert expressieve maskers maar zonder menselijke uitdrukking. In zijn zelfportretten kijkt hij ons nooit minzaam, wijs, of twijfelend aan. Hij richt een boos oog op ons, alsof hij ieder vervloeken wil.

Dirk Lauwaert

Otto Dix et les Maîtres anciens, Musée d’Unterlinden, Colmar, tot 1.12.96.

Otto Dix, Zelfportret, 1926 : nooit minzaam.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content