Koen Meulenaere
Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

De Rode Duivels oefenen zaterdag tegen Bulgarije en dinsdag tegen Egypte. De mening van iemand die tussen de spelers staat: scheidsrechter Frans Van den Wyngaert.

Nul-nul in Luxemburg, nul-één winst tegen Cyprus, één-nul verlies tegen Griekenland, nul-één verlies tegen Tsjechië. Geweldig begin van de voorbereiding op Euro 2000. In 360 minuten oefenvoetbal kwamen de Rode Duivels niet aan vijf echte kansen, werden 27 verschillende spelers opgesteld onder wie tien debutanten, en werd één conclusie met de minuut duidelijker: België mist internationaal niveau.

Frans Van den Wyngaert is al drie decennia scheidsrechter, kijkt dus niet toe van op de bank of van in de tribune, maar voelt tussen het gewoel zelf aan hoe het gesteld is met de kwaliteit van het Belgische voetbal. En die gaat stelselmatig achteruit, zo moet hij met de dood in het hart vaststellen.

Frans Van den Wyngaert: Ik fluit sinds 1971 in eerste klasse, en de opvallendste verandering in die 28 jaar is het feit dat de topclubs er niet meer bovenuit steken. De eerste keer dat ik op Anderlecht floot, won het met 7-1 van Waregem. Wel, de mannen van Waregem keerden tevreden terug naar huis, omdat ze een goal hadden kunnen maken. Nu gaan zelfs kleinere ploegen naar het Astridpark om te winnen. Dat is één aspect van de nivellering. Ik heb matchen geleid met Van Himst en Jurion, en met Cruijff. Je voelde voor die spelers ontzag, op en naast het veld, omdat ze met de bal iets konden wat de meeste anderen niet konden. Dat respect bestaat niet meer. Ook niet voor ons scheidsrechters trouwens, dat loopt parallel. De verdedigers van nu komen op het veld om de grote namen het voetballen te beletten. Dat is misschien logisch, en je kan er vanzelfsprekend geen bezwaar tegen maken dat de snelheid en de fysieke inzet hoger liggen, maar tegelijkertijd verdwijnen de spelers die iets speciaals kunnen brengen, en die de mensen naar het stadion lokken. De schoonheid verdwijnt uit het voetbal. Ik ben onlangs naar Ajax-Sparta gaan kijken. Vijf-één. Maar ondanks die uitslag en de superioriteit van Ajax, heb ik me de hele middag verveeld, er was niets te zien.

Beschikken de spelers niet meer over de techniek van een Van Himst of een Jurion?

Van den Wyngaert: Mogelijk nog wel, maar ze kunnen die techniek niet meer aanwenden. Ze krijgen de tijd niet meer om een bal rustig aan te nemen, of om te kijken vooraleer een pas te geven. Het is jagen, storen, kort op de man zitten, hard ingrijpen. Ik arbitreerde een paar weken geleden Westerlo-Lierse, een wedstrijd waar in feite niet veel op het spel stond. Na tien minuten moest ik al met gele kaarten zwaaien. Ik begon te twijfelen of ik zelf wel goed bezig was. Maar dan komt er op het midden van het veld weer een tackle die iemands been aan splinters kan breken. En terwijl de ene helft de andere van het veld wil schoppen, probeert de andere helft de ene van het veld te doen sturen. Door zich te laten vallen en te kronkelen alsof ze bijna zijn vermoord. Ik heb tien keer geel moeten trekken. In Westerlo-Lierse. Dat is voor niemand gezellig. De hogere snelheid van uitvoering, wat in feite een hogere kwaliteit van het spel betekent, leidt er paradoxaal genoeg toe dat het spektakel vermindert. Vroeger voelde je geregeld vanuit de tribunes een langgerekte zucht van verrukking neerdalen. Een “waaawww” na een mooie actie. Dat komt steeds minder voor. Ik weet niet of Cruijff in het hedendaagse voetbal ook zo zou uitblinken.

Zijn de verdedigers niet veel beter geworden?

Van den Wyngaert: Harder en sneller in elk geval. En dan blijven de Belgen op dat punt nog ver achter bij het buitenland. Ik merk ook in de topsportschool hoe vooral de nadruk op de fysiek wordt gelegd, precies omdat we daarin tekortkomen. In het begin van het jaar liep ik tijdens een bosloop de zestienjarigen eraf, dat zou niet mogen. We kunnen dus niet anders dan trainen op fysiek, maar dat leidt in een sport als voetbal naar een spel met elf evenwaardige spelers, van wie de inzet belangrijker is dan het intrinsieke talent. En dat is jammer voor de toeschouwer. De echte supporters hebben zich daar al lang mee verzoend. Of er mooi voetbal geserveerd wordt, interesseert hen niet, als hun ploeg maar punten pakt.

Hoe groot is het verschil tussen het Belgische en het internationale niveau?

Van den Wyngaert: Wij staan minstens tien jaar achter. En niet alleen ten opzichte van één of twee grote landen. Daar is door tal van mensen tijdig voor gewaarschuwd. Maar de overheid, en in eerste instantie de onderwijsleiding, is altijd doof gebleven. Toen ik de eerste keer in Rusland ging fluiten, ben ik gaan kijken naar de sportschool naast het stadion van Moskou. Ik geloofde niet wat ik zag, zo hard werd daar getraind door jonge turners. Per vijf leerlingen stond er een leraar, en er werd gewerkt in een immense sporthal. Vergelijk met wat wij hebben, en het is pijnlijk. U weet dat ik directeur ben van een migrantenschool in Borgerhout, ik weet goed waarover ik spreek. Als ik op woensdagmiddag in Antwerpen een sportzaal zoek om vijftig van mijn leerlingen te laten zaalvoetballen, dan kan dat niet. Want de weinige hallen zijn allemaal verhuurd, desnoods aan een handvol tennissers. Niets op tegen dat die mensen tennissen, maar er is geen plaats voor grotere groepen die willen sporten. Hoe lang is het geleden dat er in Antwerpen een nieuw zwembad is gebouwd, of een nieuwe sporthal?

De eeuwige klacht is het geringe aantal uren lichamelijke opvoeding op school.

Van den Wyngaert: Iedereen is het daarover al dertig jaar roerend eens. Maar er eindelijk ook iets aan doen, ho maar. Nee, weet je wat er gebeurt: voor LO worden klassen samengevoegd. Als zo’n leraar twintig leerlingen kan bezighouden, dan ook veertig, zo redeneren beleidsmensen. Het is vreselijk om zien hoe sommigen moeten sukkelen in veel te kleine zalen, die ze delen met andere scholen. Als je de echte rekening maakt, blijkt dat elke leerling van die twee uren in feite maar twintig minuten effectief aan sport heeft gedaan. Dan durf ik niet eens vragen of hij zich gedurende die twintig minuten ook fel heeft ingespannen. Het gevolg is een algemene conditionele achterstand van de hele Vlaamse jeugd. De cijfers zijn, telkens weer, rampzalig. Dat men daar niet de gepaste conclusies aan verbindt, is ontmoedigend.

Enkele individuele sporters onttrekken zich aan die malaise: zwemmers, judoka’s, wielrenners. Maar in ploegsporten hinken we achterop. Verkijk u niet op twee of drie zaalsportteams, die mede dankzij vreemde inbreng ver doorstoten in de Europabekers. Onze voetbalclubs slagen er niet in om Europees te overwinteren, en de nationale ploeg heeft al lang geen goede wedstrijd meer gespeeld. In de marge daarvan is het geen toeval dat ook onze scheidsrechters niet meer worden aangeduid voor belangrijke internationale wedstrijden.

Maar u zegt enerzijds dat het teveel aan fysiek de kwaliteit van het voetbal doodt. En anderzijds dat onze voetballers te weinig fysiek hebben.

Van den Wyngaert: Dat spreekt mekaar niet tegen. Zowel de vergelijking met het buitenland, als de vergelijking met andere sporten, valt negatief uit voor onze voetballers. De rapporten over de fysieke conditie die zo nu en dan de pers halen, spreken duidelijke taal. Het is een cliché geworden, maar het is zo: voetballers trainen minder dan wielrenners of judoka’s. En niet alleen trainen ze minder, ik vraag me af of de truitjes van de Rode Duivels nat waren na de jongste interlands. Ondanks dat staan voetballers veel meer in de belangstelling dan andere sportlui, en verdienen ze in vergelijking fortuinen. Ook dat is nefast, waarom zouden ze zich inspannen als op het einde van de maand het geld er toch ligt. Bestuursleden die met hoge salarissen zijn beginnen te zwaaien, hebben hun sport geen dienst bewezen. Maar ja, ook hier heb je de keuze tussen de trend volgen of afhaken.

Hebt u de terugval van de nationale ploeg zien aankomen?

Van den Wyngaert: Het is mij de voorbije jaren opgevallen dat jongeren die een kans kregen in het eerste elftal, en van wie je merkte dat ze iets in hun mars hadden, even snel verdwenen als ze opdaagden. Onmiddellijk getransfereerd naar kapitaalkrachtiger clubs. Waar ze dan meestal mislukken, of slechts met veel moeite een basisplaats veroveren. En dat niet eens bij de echte topploegen. Mannen als Jan Ceulemans en Franky Van der Elst hebben ook enkele jaren nodig gehad om te kunnen groeien. Nu worden jongens van achttien jaar die twee maanden in het eerste staan, al weggekocht. Dat is voor niemand goed, tenminste als je uitgaat van sportieve criteria. Niet voor de speler, niet voor zijn club, en niet voor het Belgisch voetbal. Waar moet je op de duur de spelers nog vinden die hun stempel op de Rode Duivels kunnen drukken? Vanaf het moment dat ze iets tonen, verkassen ze naar hogerop waar ze dikwijls niet meer in de ploeg geraken. Ik zie van dichtbij wat ze kunnen en niet kunnen, ik val soms achterover als ik hoor wie door buitenlandse clubs wordt aangetrokken. Hoeveel spelers van de leeggeplunderde kampioenenploeg van Lierse hebben het elders gemaakt? Hoeveel Belgen hebben überhaupt over de grenzen de echte top gehaald? Jean-Marie Pfaff, Eric Gerets, Michel Preud’homme, Luc Nilis en eventjes Philippe Albert… dat is al bij al een magere oogst. Hoeveel uitblinkers uit kleinere ploegen zijn de mist in gegaan nadat ze naar Anderlecht verhuisden? Het zou veel beter zijn wat meer geduld te hebben, en wat langer te blijven bij de club waarin je goed draait. Maar dat is praten voor dovemansoren, als er iemand zwaait met een contract dat drie vier keer zwaarder weegt dan wat je hebt.

Het vertrek van Belgisch talent wordt opgevangen door middelmatige import.

Van den Wyngaert: Ook dat heb ik tijdens mijn carrière zien veranderen. Ik heb Rensenbrink gefloten, later Lato, Larsen, Lubanski en zo vele anderen. Het is ondenkbaar dat toppers van dat kaliber nog naar België komen. We worden overspoeld door middelmatige buitenlanders, en dat het hele seizoen door. Bij het afroepen van de namen vóór de match, staan wij zelf vaak met grote ogen te kijken: “Wie is dit nu weer?” Dikwijls weten we niet eens hoe je de naam uitspreekt. Als je succes hebt, worden die vreemdelingen door de supporters op handen gedragen. Oulare, Strupar, Gudjohnson… dat zijn allemaal Genkenaars onder elkaar. Maar Genk is een uitzondering. Wat vorig jaar met Antwerp gebeurde, was triestig. Ook dit jaar staan er soms maar twee Belgen in de ploeg. Omdat Antwerp leider is, wordt daar op dit moment minder over gezeurd, maar het blijft betreurenswaardig.

Ook in andere landen is het voetbal sneller en fysieker geworden. Is ook daar de kwaliteit van het spektakel achteruitgegaan?

Van den Wyngaert: Ik vrees het. Ik heb ooit AC Milan-Göteborg geleid, waarin Marco Van Basten de vier goals maakte. Het was een genot die man bezig te zien. Maar: op zijn dertigste fysiek en psychisch kapot gestampt. Ronaldo dreigt op zijn 22ste al opgebruikt te zijn. En dat ondanks de strengere richtlijnen die aan de scheidsrechters worden gegeven. Maar de refs kunnen in hun eentje die verkeerde mentaliteit niet stoppen. Ik heb een paar jaar geleden het geluk gehad om een Uefacupfinale te fluiten: Juventus-Parma. Ik heb na afloop meteen gezegd: in België hadden we deze wedstrijd nooit uitgespeeld. In de grote voetballanden zijn de profs fysiek en mentaal zo opgedraaid, dat ze alle limieten aftasten. Dat leidt niet tot mooi voetbal, integendeel. Maar wie internationaal wil meetellen heeft geen andere keuze dan ook dat viriele en snelle voetbal te spelen.

Een bijkomend probleem is dat de arbitrage niet in alle landen even streng is. Onder impuls van Alex Ponnet en Fred Delcourt, die als leden van de scheidsrechterscommissies van Uefa en Fifa het voorbeeld wilden geven, zijn de Belgische arbiters altijd de eersten geweest om nieuwe en strengere regels toe te passen. Terecht. Maar dan blijkt nadien dat in internationale ontmoetingen veel hardere contacten worden toegelaten, onze ploegen zijn dat niet meer gewoon en zijn dus benadeeld. Men trekt dan gemakkelijkheidshalve de verkeerde conclusie dat onze voetballers te braaf zijn. Terwijl de correcte vaststelling is dat de anderen een loopje nemen met de regels, en dat de arbiters vaak te laks optreden. Ook op de wereldbeker blijkt steeds weer dat de harde aanpak gaandeweg versoepeld wordt. In België houden de meeste refs zich aan dezelfde lijn, een verdienste van Fred Delcourt.

Op de voorbije wereldbeker brachten de vele vertraagde beelden vooral een stuitend gebrek aan fair play aan het licht.

Van den Wyngaert: Ik herhaal dat men op het veld geen respect meer heeft. Niet voor elkaar, niet voor de scheidsrechter, niet voor het publiek. Helaas zie ik daarin een reflectie van de maatschappij. Ook in de school is dat mijn stokpaardje. Op gevaar af voor een oude zeur te worden versleten, blijf ik erop hameren: er moet discipline heersen, er moeten lijnen getrokken worden. Als men geen gezag aanvaardt, gaat een maatschappij of een vereniging ten onder. Het stoot mij tegen de borst als ik zie hoe voetballers onder hun verplichtingen uit willen, afspraken of contracten aan hun laars lappen, en voor het minste met gerechtelijke stappen dreigen.

De tol van het professionalisme.

Van den Wyngaert: Dat is een andere paradox. Aan de ene kant moet je professionaliseren, aan de andere kant heeft dat meer dan één negatief gevolg. Ook dat heb ik in mijn carrière zien groeien. De voetbalmakelaars die machtiger werden, clubmanagers die volgens commerciële principes dachten en rekenden, de introductie van de loges. Wij noemen dat de visbakken. Als wij om zeven uur, meestal in het halfdonker, het veld gaan keuren, zien we ze achter verlichte vensters naar voedsel en lucht happen, net vissen in een bokaal. Ik begrijp de financiële noodzaak van die loges, maar het is een van die elementen die de authenticiteit van het voetbal wegnemen. En de investeringen lijken mij ook niet altijd verantwoord. Ik ken clubs in tweede provinciale waar ze komen dineren tijdens de match.

Is er in de jeugdreeksen een ontwikkeling ten gunste?

Van den Wyngaert: Het komt mij voor dat de jeugd vroeger meer welkom was in de clubs. Die vinden dat ze door de ouders als een goedkope babysit worden gebruikt, en slaan de lidgelden drastisch op. Waardoor heel wat jongeren afhaken, en maar wat gaan rondlummelen. De overheid beseft onvoldoende dat sportclubs jonge kerels van de straat weghouden. Ze zou dat beter aanmoedigen en onder een of andere vorm subsidiëren. We hebben in de jaren zestig en zeventig een wilde groei van sporthallen gekend, maar ondertussen is het met de sportinfrastructuur weer droevig gesteld. Dat valt iedereen op die door Nederland rijdt. Elk dorp daar pronkt met keurig onderhouden sportterreinen en -zalen. Idem in Duitsland, waar scholen en sportclubs veel beter op elkaar afgestemd zijn. Onze ministers van Onderwijs kennen maar één woord: bezuinigen. Dat dat uiteindelijk een sneeuwbaleffect heeft en leidt tot veel hogere sociale kosten, willen ze niet onder ogen zien. Wij lopen hopeloos achterop.

Er zijn een paar positieve initiatieven, zoals bijvoorbeeld het oprichten van een op Ajaxleest geschoeide jeugdafdeling in de nieuwe Antwerpse fusieclub, maar dat zijn zeldzaamheden. Op dat gebied missen wij professionalisme, wat niet hetzelfde is als het organiseren van een papierwinkel. De eerste opmerking van de Lierse jeugdcoördinator Marcel Vets, toen die ons op de topsportschool gebogen zag staan over ingewikkelde leerplannen, was: “Vergeet dat toch, het veld op met die mannen.” Misschien een ouderwetse manier van werken, maar als Vets bij Lierse voor de tweede keer in drie jaar tijd bewijst dat hij succes heeft, is dat dan ook geen professionalisme?

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content