Elke boekhandel heeft vandaag een overweldigend aanbod aan werken over de Eerste Wereldoorlog. Het illustreert de blijvende fascinatie voor die gruwelijke oorlog. En misschien ook de verbijstering voor wat in juli en augustus 1914 gebeurde, toen de belle époque in een paar weken tijd uitmondde in ’the war to end all wars’. Ook in België.

Het is 4 augustus 1914 als in een onooglijk Belgisch grensdorpje de verwachte oorlog ook in de feiten begint. In het platdietse Gemmenich, in het noordoostelijke puntje van de provincie Luik, vlak bij het ‘drielandenpunt’ Nederland-België-Duitsland, steekt die ochtend een groep ulanen te paard de grens over. Een Belgische douanier vermaant hen nog dat ze zich in ‘la Belgique’ bevinden, maar het enige antwoord van de Duitse officier is een harde uithaal met zijn sabel. Er is geen twijfel mogelijk: deze patrouille van het Eerste Duitse Leger van generaal Alexander von Kluck heeft de landsgrens niet per abuis geschonden. Wat in Gemmenich gebeurt, gebeurt die dag overal in de grensregio nabij Luik en Visé.

Onverwachts komt die Duitse aanval dus niet. Alle dagbladen ter wereld wijden hun voorpagina’s al een maand aan de oplopende internationale spanning. In hoog tempo verneemt het publiek hoe de grootmachten en bondgenootschappen van die tijd – de Triple Entente van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije (en aanvankelijk Italië) tegen de Triple Alliance van Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië (en nadien Italië) – elkaar de oorlog verklaren. Het is het resultaat van een bizarre maar blijkbaar onvermijdelijke logica die destijds alle politici en diplomaten heeft meegesleurd. Alsof ze de feiten hebben ondergaan, zonder ze mee te kunnen bepalen.

Sleepwalkers (‘Slaapwandelaars’), zo noemt de Britse auteur Christopher Clark in zijn gelijknamige boek de toenmalige decisionmakers die niet alleen hun eigen land, maar de hele westerse wereld met de meest traumatische oorlog tot dan toe hebben opgezadeld. Vergeet de algemene aanname dat de Duitsers – wie anders? – de grote aanstokers zijn van de oorlog, zegt Clark. De andere landen hebben evenveel boter op het hoofd. Niemand heeft echt op de oorlog aangestuurd, maar iedereen heeft de mogelijkheid opengelaten, als een optie die toch niet zou worden gelicht. Tot het fatale gebeurt en een aanzienlijk stuk van de wereld in de oorlog wordt meegesleurd. Niet alleen de militaire grootmachten betalen een hoge prijs, maar ook een kleine, neutrale staat als België.

In overeenstemming met zijn stelling dat de elite van toen de oorlog nooit gewild heeft en dus vervolgens niet heeft kunnen beseffen wat haar is overkomen, stopt het relaas van Slaapwandelaars bij het begin van de oorlog. Clark maakt van augustus 1914 een scherpe cesuur in de wereldgeschiedenis: ‘De tijd van de diplomatie liep ten einde, de tijd van leger en marine was aangebroken.’

Die zin klinkt goed, maar de stelling erin is absoluut onjuist. De allereerste bewuste plannen ter voorbereiding van wat later de Eerste Wereldoorlog zal worden, gaan in elk geval terug tot diep in de negentiende eeuw. Aan de Königsplatz in Berlijn is in die tijd het hoofdkwartier van de Grosse Generalstab gevestigd. Die grote generale staf is het geesteskind van de legendarische Helmuth von Moltke (‘de Oudere’), de winnaar van de Frans-Duitse Oorlog in 1870. De meeste landen beschikken over een leger, zo gaat de boutade, alleen in Duitsland beschikt het leger eigenlijk over een land. Met zijn 400 officieren is de Grosse Generalstab een formidabele oorlogsmachine, met de stafchef als de absolute baas: in geval van oorlog wordt hij ook automatisch de opperbevelhebber. De Grosse Generalstab heeft de reputatie een van ‘de vijf perfecte instellingen op aarde’ te zijn, samen met de Vaticaanse Curie, het Britse parlement, de Scala-opera in Milaan en het Bolshoiballet in Moskou.

Al in 1871, één jaar na de triomf tegen de Fransen, zet Von Moltke de grote lijnen op papier van de toekomstige ‘verdedigingsstrategie’ van het nieuwe Duitse Keizerrijk. Dat is pas in januari van dat jaar gesticht, in de spiegelzaal van Versailles. Het leger van het jonge maar ambitieuze keizerrijk moet volgens zijn militaire chef in staat zijn om te vechten aan twee fronten tegelijk. Het oostelijke leger (het sterkste) bevecht Rusland, het westelijke Frankrijk, en misschien ook Engeland. Von Moltke legt dan al een blauwdruk neer van een model dat standhoudt tot de Tweede Wereldoorlog.

Er komt evenwel een belangrijke verandering als in 1890 Alfred von Schlieffen de nieuwe stafchef wordt. Von Schlieffen keert het plan van Von Moltke om. Het zwaartepunt ligt voortaan in het Westen. En de bedoeling is om éérst Frankrijk met een snelle aanval uit te schakelen, en dan pas voluit te gaan tegen Rusland. In het Westen is de keuze dus duidelijk een snelle aanvalsoorlog. Als het tempo zakt, bestaat immers het risico dat Duitsland tegen twee machtige vijanden tegelijk moet vechten.

Daarvoor bedenkt Von Schlieffen een ‘sikkelbeweging’. Aan de Frans-Duitse grens stelt de oostelijke vleugel van het Duitse leger zich behoedzaam op (daar liggen immers de sterkste Franse defensiewerken), maar tegelijk maait de bijzonder sterke rechtervleugel dwars door het zwakkere België en Nederland naar Frankrijk toe, ‘nach Paris’. Nogmaals: snelheid primeert. De campagne moest in één ruk af te werken zijn. Het verrassingselement is cruciaal.

Geestelijk testament

Het is Von Schlieffen menens. Zijn aanpak wordt tot in detail gereconstrueerd in Home Before The Leaves Fall. A New History of the German Invasion of 1914. Auteur Ian Senior beschrijft een werkelijkheid die wel érg ver staat van de eerder toevallige samenloop van omstandigheden uit Slaapwandelaars.

Nergens wordt zo pünktlich gewerkt als in Duitsland, en stafchef Von Schliessen geeft het goede voorbeeld. Elk jaar organiseert hij manoeuvres, het ene jaar aan de grens met Rusland, het andere nabij België of Frankrijk. Samen met persoonlijk geselecteerde officieren doet de stafchef zelf mee. Hun ervaringen dienen om de vroegere versies van het aanvalsplan elk jaar te updaten en aan te passen aan de nieuwe realiteit.

Von Schlieffen rekent werkelijk alles na. Hoeveel soldaten, regimenten, kanonnen en paarden nodig zijn. Hij meet op hoe breed de wegen zijn waarover zijn legers moeten oprukken, rekent uit hoe lang de kolonnes dus zijn, en hoeveel tijd het in beslag neemt voor de laatste soldaat een bepaalde stad bereikt. Hij onderhandelt met het bestuur van de Duitse spoorwegen hoeveel treinen beschikbaar zijn om verse troepen aan te voeren, hoelang dat duurt en in welke stations verzameld moet worden. Met al die gegevens erbij berekent hij ook de duur van de aanval, en zoekt naar alternatieven om die zo kort mogelijk te houden.

Dat gebeurt allemaal in het grootste geheim. Oude plannen worden vernietigd, recente versies houdt de stafchef zorgvuldig zelf in bewaring. Zijn meesterwerk bewaart hij tot het einde van zijn loopbaan. De laatste maanden voor Von Schlieffen op 31 december 1905 zelf met pensioen moet, zet hij elke avond samen met zijn toegewijde adjudant en schoonzoon Von Hahnke in het verder zeer lege hoofdkwartier aan de Königsplatz zijn ‘definitieve’ bevindingen op papier.

Tijdens dat rekenwerk constateert de stafchef dat Duitsland te weinig troepen heeft om ‘de ideale snelle aanval’ te kunnen inzetten, zelfs indien de politieke leiding zou instemmen met de vragen van het Duitse leger om uitbreiding. Tien jaar voor het feitelijk uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, realiseert de Duitse legerleiding zich al dat ze in geval van oorlog Ersatz-troepen nodig zal hebben, ter aanvulling van de echte soldaten: reservisten, maar vooral vrijwilligers, studenten en scholieren. Mannen als Von Schlieffen zijn niet dom. Ze beseffen dat die onervaren Ersatz-troepen een risico inhouden en spelen hoog spel. Vandaar, nogmaals, het belang van snelheid, en een korte oorlogscampagne tegen Frankrijk.

Het zeer uitgewerkte en grondig overdachte ‘Groot Memorandum’ dat de oude Von Schlieffen pas in 1906 aan zijn opvolger overhandigt, is zijn ‘geestelijk testament’: een traktaat hoe Duitsland Frankrijk definitief kan verslaan middels een aanval door de Lage Landen. Die nieuwe stafchef heet overigens opnieuw Helmuth von Moltke (‘de Jongere’). Deze neef van de legendarische Von Moltke draagt wel de naam van zijn beroemde oom, maar mist verder de meeste van diens kwaliteiten. Von Moltke junior speelt al snel op ‘veilig’ door zijn beslissing om alleen België en niet Nederland te willen aanvallen. Minder vijanden verkleint volgens hem de kans op zware tegenstand. Maar dat smallere front zal in de praktijk vooral de aanval vertragen.

De Duitse militairen genieten intussen alle steun van keizer Wilhelm II. De keizer veracht de Fransen als ‘een verwijfd ras, niet mannelijk als de Angelsaksen of de Germanen’. Maar er zijn obstakels. België bijvoorbeeld. Met kanselier Bernhard von Bülow bespreekt hij de vervelende consequenties van een aanval via het neutrale België. Dat dit regelrecht indruist tegen het volkerenrecht, weten de Duitsers ook wel. Maar Wilhelm gaat ervan uit dat België bij een grensoverschrijding weliswaar formeel zal protesteren, maar zich verder niet zal verzetten. Toch besluit hij het zekere voor het onzekere te nemen. Hij bespreekt zijn plan met de Belgische koning Leopold II.

Wilhelm kende de reputatie van Leopold als ‘een door en door slechte man’ (een beoordeling van de Oostenrijkse keizer Frans-Jozef) en gaat ervan uit dat met de weinig scrupuleuze uitbuiter van Congo zaakjes te doen zijn. Daarom nodigt hij Leopold in 1904 uit naar Berlijn. Die ontmoeting heeft historica Barbara Tuchman in detail beschreven in haar baanbrekende boek The Guns of August (in pocket heruitgegeven bij Ballantine Books). Ze schrijft hoe de Duitse keizer de lof zingt van de voorvaderen van de Belgische koning, vooral de Bourgondische hertogen. Hij spiegelt Leopold bij een Duitse overwinning de heerschappij voor over een hersteld ‘nieuw Bourgondië’. In dat scenario krijgt België een aantal door de Duitsers op Frankrijk veroverde gebieden erbij: Artois, Frans-Vlaanderen en de Franse Ardennen.

Leopold staart Wilhelm’met open mond’ aan. Hij probeert zich nog te redden met een kwinkslag: ‘Er is toch al één en ander veranderd sinds de vijftiende eeuw, nietwaar?’ Maar uiteindelijk weigert hij het aanbod in alle ernst: ‘Mijn ministers en het parlement zullen dergelijke suggestie nooit in overweging willen nemen.’

Der Kaiser is razend. Hij voelt zich persoonlijk beledigd omdat de Belgische koning respect voor het parlement en ministers blijkbaar hoger schat dan nederigheid ten aanzien van (zijn woorden) ‘de vingers van God’ – Gott mit uns. Wilhelm dreigt Leopold woordelijk af, zo vertelt hij nadien aan kanselier Von Bülow: ‘Ik zei hem: men moet geen spelletjes met mij spelen! Wie in het geval van een Europese Oorlog niet voor mij is, is tegen mij.’

Na afloop is Leopold tegelijk bezorgd en verward. Volgens zijn adjudant lijkt hij tijdens de terugreis ‘op een of andere manier in shock’. Maar de politiek van België blijft onveranderd ‘neutraal’. Misschien tot het absurde toe, want om de Duitsers vooral niet voor het hoofd te stoten, zal België tot ver in 1914 evenveel troepen aan de Frans-Belgische grens legeren als aan de Duits-Belgische. Maar dat stemt Duitsland ook niet milder.

Leopold sterft in 1909 en wordt opgevolgd door Albert. In 1913 bezoekt ook die Berlijn. Wilhelms boodschap is ronduit onheilspellend: ‘Als kleine landen als België hechten aan hun onafhankelijkheid, zouden ze er verstandig aan doen zich aan de zijde van de sterke machten te scharen.’ Tijdens een hofbal stelt de keizer ook generaal Von Kluck voor aan Albert: ‘Dit is de man die onze mars naar Parijs zal leiden.’ Tijdens datzelfde bezoek vaart Von Moltke uit tegen majoor Melotte, de Belgische militaire attaché in Berlijn: de oorlog is ‘onvermijdelijk’ en ‘veel dichter dan de Belgen denken’. Niemand zal de furor Teutonicus kunnen stoppen, daast de Duitse stafchef verder, verschrikkelijke verwoestingen liggen op het pad naar een overwinning waaraan niet te twijfelen valt. Veel duidelijker kan de waarschuwing niet zijn.

Zelfs neutrale landen als België bereiden zich in die tijd al consciëntieus voor op een mogelijke oorlog. De Belgische legerleiding wil voor haar forten rond Luik, Namen en Antwerpen bijvoorbeeld de beste kanonnen. Die maken ze bij Krupp, in Duitsland. Om één of andere reden stokt de levering ervan.

Ambassadeur

Maar de Duitsers houden hun kaarten zo lang ze kunnen tegen de borst. Zelfs als in de zomer van 1914 de internationale spanning hoog oploopt, doet Berlijn er alles aan om de schijn hoog te houden dat men geen agressieoorlog wil. En het zit hen mee. Moskou maakt de diplomatieke fout door als eerste de algemene mobilisatie af te kondigen. Dat gebeurt amper een paar uur voor Berlijn dat eigenlijk van plan is. Maar dat kan nu doen alsof de Russen hen bedreigen. De Duitse legerleiding is in haar nopjes: ‘De sfeer is schitterend. De regering is er zeer goed in geslaagd om ons te doen overkomen als de aangevallene.’ Zelf klopt men zich op de borst. Von Moltke pocht over een oorlog ‘die ik heb voorbereid en geïnstigeerd’.

Op 1 augustus tekent keizer Wilhelm in zijn paleis in Berlijn het Duitse mobilisatiebevel. Daarbij laat hij, zoals een historicus noteert, ‘met een feilloos gevoel voor het verkeerde gebaar’ champagne aanrukken. Berlijn ruikt nu namelijk zijn kans en voert de druk op. Op 1 augustus krijgt Frankrijk het verzoek om zijn forten in de grensstreek aan Duitsland af te staan, ‘als een gebaar van goede wil’. In Frankrijk ontstaat er een scherpe anti-Duitse stemming. Duitse winkels en bedrijven worden aangevallen en geplunderd, de Franse politie kijkt passief toe. Dat gebeurt ook in België. In Het Lijden van België, een vertaling van het voortreffelijke The Rape of Belgium (2004), wordt melding gemaakt hoe in de zomer van 1914 ook in België Duitsers in elkaar worden geslagen en huizen van (vermeende) Duitsers worden vernield. In Brussel brengt eethuis ‘Fritz’ een groot bord aan op de voorgevel: ‘Fritz is een Luxemburger, en zijn restaurant is Belgisch.’

Tegelijk moet België zo lang mogelijk in het ongewisse gelaten worden. Een militaire attaché van de Duitse ambassade in Brussel verzekert nog op twee augustus de Belgische legertop ‘dat men niets te vrezen heeft van Duitsland’. Dat klinkt de Belgen als muziek in de oren. Maar diezelfde middag verliezen ze elke illusie in vrede. In zijn meesterlijk boek 1914. Het trauma van Europa (het beste wat er over de Eerste Wereldoorlog in de boekhandel ligt) beschrijft Max Hastings hoe die dag de Belgische viceconsul in Keulen aanklopt bij het ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel. Hij legt uit dat hij ‘vanaf zes uur die ochtend elke drie of vier minuten treinen afgeladen met troepen de Rijnstad had zien uitrijden, niet op weg naar Frankrijk maar richting Aken en de Belgische grens.’ Dat is blijkbaar het doel van het leger dat Wilhelm mobiliseert. Waarop minister van Buitenlandse Zaken Julien Davignon panikeert: ‘Laten we naar de mis gaan, en bidden voor ons arme land: dat heeft het nog nooit zo nodig gehad.’

Om 7 uur ’s avonds, diezelfde dag, overhandigt de Duitse ambassadeur Seligmann het Duitse ‘ultimatum’ aan de Belgische regering: een eis tot vrije doorgang van de Duitse troepen. De Duitsers beloven in de tekst alles wat ze tijdens die doortocht eventueel zouden beschadigen, achteraf netjes te vergoeden. De koning, de regering en de ministers van staat houden een intense vergadering. De sfeer raakt helemaal onder hoogspanning als midden in de nacht ineens de lichten van een auto opduiken: op last van Berlijn, waar men onrustig wordt door het uitblijven van het Belgische antwoord, doet de Duitse ambassadeur een laatste poging om Albert te beïnvloeden. De volgende ochtend, precies het ogenblik dat de twaalf uren van het ultimatum verstrijken, krijgt de ambassadeur het antwoord. Het is ‘nee’.

Wilhelm doet nog een laatste poging. Hij zendt een telegram naar Albert, waarin hij uitlegt dat zijn ‘voorstel’ ‘met de vriendelijkste bedoelingen jegens België’ is opgesteld, en dat het dus de verantwoordelijkheid van Albert is of de relaties tussen hun beide landen even hartelijk blijven als voordien. Voor het eerst sinds de crisis is losgebarsten, verliest de jonge koning zijn kalmte: ‘Voor wie neemt hij me wel?’ Tegelijk houdt koning Albert tot de laatste snik vast aan zijn ‘neutraliteit’. Ook na twee augustus weigert hij Franse of Britse hulp in te roepen. Eerst moeten de Duitsers zelf hebben aangevallen.

Daar zijn ze druk mee bezig. Over het spoor tussen Aken en Luik rijdt een zware goederentrein. De nieuwe houwitsers die hij vervoert, hebben een kaliber van 42 centimeter en granaten van 1160 kilo het stuk. Niets is tegen de fantastische vuurkracht van deze ‘guns of August’ bestand, zeker de forten van Luik niet. Het wapentuig, Dicke Bertha, is vernoemd naar de potige dochter van de Duitse kanonnenbouwer: Bertha Krupp.

Armageddon

Een twintigste-eeuws Armageddon staat Europa te wachten. Max Hastings heeft alleen voor de korte periode van augustus tot december 1914 de menselijke tol uitgerekend. In amper vijf maanden tijd tellen de Fransen ruim 329.000 doden. Hastings: ‘Een soldaat wiens compagnie zijn eerste gevecht aanging met tweeëntachtig man, had eind augustus nog maar twee levende en niet-gewonde kameraden over.’ De Duitse verliezen bedragen 800.000 man, driemaal zoveel als tijdens de hele Frans-Pruisische oorlog van 1870. Het Britse expeditiekorps heeft in 1914 ‘maar’ driemaal echt zwaar slag moeten leveren: bij Bergen, bij Le Cateau en tijdens de vreselijke, drie weken durende ‘Eerste slag om Ieper’. Met steun van de Belgen en de Fransen hebben de Britse linies standgehouden. Tegen een hoge tol, die nog altijd af te meten is aan het aantal graven uit 1914 op de oorlogskerkhoven in de Westhoek. Hastings: ‘Vier keer zoveel als tijdens de drie jaren van de Boerenoorlog.’ In Oost-Europa is de tol nog absurder. Tegen Kerstmis 1914 tellen de Oostenrijkers 1,27 miljoen doden, of een derde van de gemobiliseerde strijdmacht.

Dat weten op 3 augustus de inderhaast gemobiliseerde Belgische soldaten nog niet. Zij kunnen niets anders dan wachten, en waakzaam zijn. Maar de middelen zijn schaars. Amper 96 ruiters zijn beschikbaar om te patrouilleren langs de tientallen kilometers grens tussen Duitsland en België, van Stavelot tot de kanten van Maastricht. Ze moeten alarm slaan als ze stoten op Duitse troepen op Belgisch grondgebied. En uiteindelijk is dat in Gemmenich gebeurd. Daar is het allemaal begonnen.

DOOR WALTER PAULI

Keizer Wilhelm gaat ervan uit dat België bij een grensoverschrijding weliswaar formeel zal protesteren, maar zich verder niet zal verzetten.

De allereerste bewuste plannen ter voorbereiding van wat later de Eerste Wereldoorlog zal worden, gaan terug tot diep in de negentiende eeuw.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content