?Tot hun achttien jaar blijven het : kinderen met moeilijkheden.? Kinderpsychiater Peter Adriaenssens over de twijfel van ouders en de ontwikkeling van jeugdige delinquenten.

ONDERZOEKSGEGEVENS WIJZEN uit dat meer dan zeventig procent van de volwassen plegers van seksueel geweld, hiermee al begonnen is als minderjarige. ?Dat onderstreept het belang van een vroegtijdige detectie en interventie,? zegt Peter Adriaenssens, de Leuvense kinderpsychiater en auteur van de bestseller ?Opvoeden is een groeiproces.?

Welke kinderen lopen een verhoogd risico om dader te worden ?

PETER ADRIAENSSENS : Kinderen uit chaotische gezinnen. Dat zijn niet noodzakelijk gezinnen die maatschappelijk gezien worden als probleemgevallen, wel gezinnen waar allerlei aspecten van de opvoeding ongestructureerd verlopen. Een moderne variant ervan is de verwenning : kinderen zijn wellicht zeer welkom bij deze ouders, die doen letterlijk alles voor hun kroost. Die hoeft zich niet aan regel of gebod te houden. De ouders zoeken voor alles de schuld bij zichzelf, en trachten zoveel mogelijk in te gaan op de wensen van het kind, ook als het onredelijke eisen betreft. Dit is even goed een vorm van emotionele verwaarlozing als het dictatoriaal negeren van wat er bij kinderen leeft. Deze ouders worden ook snel beschuldigd van kindermishandeling door hun eigen kroost ; dat is juist een kwetsbare plek voor hen, omdat ze hun kind zo graag willen tonen hoe graag ze het zien.

Maar ze vergeten daarbij dat liefde tonen ook betekent : laten aanvoelen dat ze weten waarheen ze willen met hun kind, dat ze in het leven een project hebben, waarbij het principe ?voor wat hoort wat? belangrijk is. Een kind moet duidelijk voelen : ik mag aanbeuken tegen deze volwassene, en die kan een stukje meebewegen, maar ik kan er van op aan dat hij een eigen standpunt inneemt. Grenzen hoeven niet in steen gegrift te staan. Twijfel is het instrument geworden van deze generatie. Moderne ouders denken na over de beste aanpak, en het spreekt voor de openheid van ouders dat ze niet meer de pretentie hebben om te zeggen : ik weet wat goed is en daarmee basta. Wat nu een goede afspraak is, kan over twee weken misschien veranderen. Maar er gebeurt niet om het even wat. Leiding hoeft niet absoluut te zijn, maar ze moet er wel zijn.

Grenzen geven kinderen veiligheid. Waar die grenzen de mist ingaan, ligt oudermishandeling op de loer. Dat is een ontzettend verdoken probleem. Mensen vinden het heel moeilijk om te zeggen : ik ben eigenlijk bang als mijn kind thuiskomt. Dat kan gaan over een zes- of zevenjarige die terreur zaait. Een kind dat, bijvoorbeeld, zelf wil bepalen wat het eet, wat het snoept, naar welk programma op tv gekeken wordt, en wanneer het gaat slapen. En dat duidelijk laat verstaan : als jullie niet akkoord gaan, sla ik.

Jongeren die uit een chaotische gezinsstructuur komen, bouwen geen stevige identiteit op. Naargelang van de noodwendigheden kunnen ze lief en toegewijd zijn, of arrogant. Hun persoonlijkheid kan zich niet gezond ontwikkelen, met het grote gevaar dat hun geweten niet ontwaakt. Waarom hebben wij een geweten nodig ? Om ons in te leven in wat een ander zou doen als we uitvoeren wat we van plan zijn. Op de lagere school is er nog veel fysieke agressie bij kinderen. Tussen tien en veertien jaar neemt dat enorm af, omdat op die leeftijd het geweten volop gaat functioneren. Het kind begint zich te realiseren dat een klop geven pijn doet. Maar wanneer het geweten onderontwikkeld blijft, betekent macht uitoefenen : fysiek geweld gebruiken. Dat geweld wordt gerechtvaardigd met de redenering : hij had mij maar niet in de weg moeten lopen.

Hoe komt het toch dat er veel meer mannelijke dan vrouwelijke daders zijn ? In de gevangenissen zitten vierduizend mannen tegenover duizend vrouwen.

ADRIAENSSENS : We hebben ons lang alleen maar beziggehouden met volwassen daders. Wat seksueel geweld betreft, houden de cijfers voor dat meer dan drie op vier van de plegers mannen zijn. Ik plaats een vraagteken bij de afwezigheid van vrouwen in die cijfers. Uit onderzoek bij kinderen die in de prostitutie terechtkomen en daar is vooral een overaanbod van jongetjes die door mannen worden opgepikt , blijkt dat een belangrijke groep van hen seksueel misbruikt werd door mannen én vrouwen. In bevragingen van volwassenen lijkt dat niet terug te komen. Maar er is, om te beginnen, al beduidend minder onderzoek rond misbruik van jongens dan van meisjes gebeurd. En wat er bestaat, suggereert dat misbruik van jongens op gelijke hoogte zou liggen met misbruik van meisjes. Maar dat is moeilijker vast te stellen. Bij mannen heb je de erectie en een tastbaar bewijs van orgasme. Bij vrouwelijke daders ligt misbruik vaak ingebed in pedagogische argumenten : ik knuffelde. Een meisje dat vindt dat over de grens gegaan wordt, wordt tegenwoordig vlug ernstig genomen. Bij een jongen ligt dat anders. Die moeten zich op dat domein stoerder voordoen.

Uiteindelijk zijn er genoeg films die suggereren dat je boft als je verleid wordt door een verre tante, en eigenlijk pech hebt als je zo’n tante niet hebt. Maar de verwarring bij jongens in zo’n situatie is groot. Als je hiernaar kijkt én naar de gangbare oververtegenwoordiging van mannen in het plegen van seksueel en ander geweld, dan constateer ik vast dat er iets mis is in de opvoeding van jongens. Jongens worden massaal opgevoed door vrouwen. Vrouwen die van zichzelf graag zeggen dat ze een pacifistische partner zijn en dat de wereld er mooier zou uitzien als zij hem zouden leiden. Voor velen kan dat waar zijn, maar als algemene stelling komt dit naïef over. Vrouwen blijken inderdaad zelden tastbaar geweld te plegen. Ze slaan of schoppen niet zo snel. In verbaal geweld daarentegen scoren ze minstens even hoog als mannen. Maar vooral in de emotionele verwaarlozing en mishandeling zijn zij als daders aanwezig.

Ik maak me vooral zorgen over die jongens die geen positieve vaderfiguur hebben die actief betrokken is bij de opvoeding. Welk beeld heeft zo’n jongen dan ter beschikking ? Waar gaat hij zijn identiteit mee opvullen ? Met beelden uit de media ? Merkwaardig genoeg zien we, parallel aan de emancipatiebeweging van vrouwen, tegenwoordig een explosie van macho-films. Films waarin de held bovendien voor geweld beloond wordt met seks. De films worden gedraaid vanuit het standpunt van de geweldpleger, met weinig gewetensvragen over het omverknallen van slachtoffers : je moet nu eenmaal over lijken om tot je doel te komen. Jongens die klaarzitten met een tekort aan identiteitsvorming, nemen gemakkelijk dit soort modellen over waarvan ze zien : als je je zo macho gedraagt, zijn er blijkbaar toch veel meisjes, vrouwen die daarvoor vallen. Zowel op opvoedingsvlak, als op onderwijsvlak en op wetgevend vlak kan in verband hiermee veel constructieve actie gebeuren.

Zoals ?

ADRIAENSSENS : Op opvoedingsvlak begint de ongelijkheid vaak al van bij de wieg. Wie van de ouders gaat sociaal verlof nemen ? Een vader die sociaal verlof vraagt, wordt vaak nog meewarig aangekeken terwijl dat van vrouwen een normale zaak wordt gevonden. Van de kant van de meeste werkgevers is er geen geëmancipeerde attitude. Wij wachten ook nog altijd op de eerste premier die geen nachtvergaderingen houdt omdat hij vindt dat hij ’s avonds thuis bij zijn kinderen moet zijn. Het soort fierheid waarmee mannen uitpakken met hun drukke agenda’s, geeft eigenlijk aan de kinderen de boodschap : kijk, jullie zijn er eigenlijk als hobby, voor als we niks anders te doen hebben. Ik moet hier ook wel aan toevoegen dat ik op lessenreeksen die ik geef over opvoeding, steevast vaders tegenkom die zeggen dat ze wel hun positie willen innemen in het gezin, maar tegenstand ondervinden van hun vrouw. Als ik met de kinderen gespeeld heb en de living is volgens mij opgeruimd, dan komt mijn vrouw binnen en moppert : is dàt opgeruimd ? Volgens wiens normen wordt er opgeruimd, of opgevoed ?

Vrouwen moeten ook leren om mannen daarin hun eigenheid toe te laten. Kinderen kunnen een meervoudige waarheid zeer goed aan. Als ze vragen met wie ze die avond eten, dan weten ze zeer goed : Met papa ? Dan komt er geen choco op tafel. Maar als we met mama eten, dan kan dat wel eens.

Op onderwijsvlak komen vakken als relatiebekwaamheid en assertiviteit meisjes zowel als jongens te goede. Ik geloof meer in de globale aanpak van deze thema’s dan in het opsplitsen in pakketten zoals ?drugs? of ?seksuele weerbaarheid.? De specifieke onderwerpen komen sowieso aan bod als het lesmateriaal goed wordt aangewend.

Op wetgevend vlak heerst nog veel manonvriendelijkheid op het vlak van echtscheidingsregelingen. Bij het toekennen van de zorg voor de kinderen wordt nog te weinig geredeneerd in het kader van de situatie. In sommige situaties is er alle reden om een kind te beveiligen tegen een vader. Maar er zijn ook veel situaties waar de vader een redelijkere tussenkomst zou moeten hebben. Het is een illusie te denken dat vrouwen per se betere opvoeders zijn. Na een echtscheiding houdt een heleboel kinderen geen contact meer met de bezoekrechthoudende vader. Dat is gedeeltelijk het gevolg van een manonvriendelijke wetgeving. Al ligt er ook een grote verantwoordelijkheid bij vaders zelf. Een derde van hen haakt spontaan af. Een positieve vaderfiguur hoeft overigens niet noodzakelijk de natuurlijke vader zelf te zijn. Het kan ook een vriend of familielid van moeder zijn, bijvoorbeeld. Blijkbaar blijven veel vrouwen hun agressie ten aanzien van de falende partner voeden, en denken er niet aan hun zoon in contact te brengen met constructieve mannenfiguren.

Het is echter een gevaarlijke positie kinderen alleen op te voeden. Dat wil niet zeggen dat éénoudergezinnen zich geviseerd moeten voelen of een slecht opvoedingsmodel zouden vormen. Wel, dat je in dat geval best geregeld in communicatie treedt met vrienden of kennissen. Anders riskeert het kind maar op één autostrade te zitten. Een driehoek installeren in de opvoeding is een garantie voor het kind.

De Nederlandse specialist in jeugdige zedendelinquenten Frits Bruinsma meent dat de beste preventie van jeugdig daderschap ligt in het ontwikkelen van een vertrouwensrelatie met een volwassene. Kan je zoiets maatschappelijk stimuleren ?

ADRIAENSSENS : Je kan de samenleving niet dermate institutionaliseren dat je bepaalde types van gezinnen van dergelijke extra personen gaat voorzien. Bovendien : er zit een stukje Dutroux in ieder van ons. Net zoals bijna iedereen raakvlakken heeft met kinderleed ; vandaar de massale rouw om Julie en Mélissa, An en Eefje. Het stuk verdrietig kind dat we in ons dragen, creëert een grote solidariteit zonder dat ieder van ons moet zeggen : weet je wat ik daarin herken ? En dat stuk Dutroux zit ook in ons. Zonder die stukjes zou een Treblinka niet bestaan hebben, en zouden Saddam Hoessein, Adolf Hitler en Radovan Karadzic niet hun gangen kunnen gaan. We trachten dat stukje Dutroux zo snel mogelijk in een bepaalde kast te krijgen, zodat we vooral het onderscheid met onszelf kunnen maken. Dat riskeren we ook met bepaalde gezinnen te doen. Daarom zeg ik : vertrouwenspersonen, ja, maar dan beschikbaar voor iedereen, want je kunt niet voorzien wie het nodig heeft. Het onderwijs zit daarin op het goede spoor met de groene leerkrachten en zo meer, en er is ook een degelijke infrastructuur van jeugdhuizen en ateliers.

Dat in vakjes stoppen en doorschuiven van etiketten, zie ik ook onder plegers van seksueel misbruik. Het is typisch dat een vader die incest pleegt, zich beledigd voelt als hij vergeleken wordt met een pedofiel. Of dat een verkrachter verontwaardigd reageert als hij op één hoop gegooid wordt met pedofielen of incestplegers. Toch is de dynamiek veelal gelijkend : ze hebben een grens overschreden naar het kind toe, ze hebben geen respect voor het slachtoffer, ze hebben seksueel misbruik gepleegd. Iemand als Dutroux vertegenwoordigt de extreme uiting van macht en dominantie, iets waar heel wat mannen mee in de knoop liggen. Hoe ben ik een man ? Door de identiteit van anderen op te vreten ? Iemand als Dutroux neemt geen slachtoffers omdat hij in hen geïnteresseerd is hij weet op de duur nog amper waar ze begraven liggen , hij neemt slachtoffers om zelf iemand te zijn. Hij bouwt er zijn identiteit mee. Dat doet hij momenteel nog altijd, want men moet hem bij wijze van spreken smeken om zijn gegevens. Hoe langer hij daaraan kan werken, hoe meer hij op een troon zit, want hij is een zeer belangrijke getuige. Hij ís iemand. Wie hem op onverschillig welke manier in de weg stond, werd afgemaakt, en daarin maakte hij geen onderscheid tussen kinderen en volwassenen. Zijn partner is in leven. Waarom ? Zij was een handlanger, een verlengstuk. Zij had een persoonlijkheid van : ik ben helemaal niets, vul het alstublief in, dan kan ik op die manier ook een klein beetje iemand zijn. Zelfs al ben ik de vrouw van een moordenaar, dan is er tenminste iemand voor wie ik goed ben.

Wat maakt dat sommige jongeren in chaotische gezinnen zich wel en andere zich niet tot daders ontwikkelen ?

ADRIAENSSENS : Veel hangt af van hoeveel zaken nog bijdragen tot de chaotische toestand. Volgens studies is de helft van de minderjarige plegers van seksueel geweld, zelf slachtoffer geweest van een dergelijk misbruik. Bijna twee op drie werd fysiek mishandeld en zeventig procent is emotioneel verwaarloosd. De risicofactoren die geregeld naar voren komen, zijn : een verseksualiseerde sfeer in het gezin, vernedering, vormen van fysiek geweld, gebrek aan warmte en breuken in het gezinsverhaal met vaak een fysiek of emotioneel afwezige vader.

Tegenover daders staan ook slachtoffers. Wie zijn zij ?

ADRIAENSSENS : In het gezinsklimaat dat ik net geschetst heb, groeit niet alleen een zoon op, maar ook zijn zus. Wat is de invloed op die zus ? Ze groeit op tot iemand met weinig eigenwaarde, waardoor ze een vatbaarder slachtoffer is. Mijn Nederlandse collega Frits Bruinsma en anderen wijzen er op dat er onvoldoende ernst gegeven wordt aan de manier waarop broer en zus met elkaar omgaan in zo’n gezin. De Nederlandse onderzoekster Nel Draijer kwam tot de bevinding dat 19 procent van haar onderzoekspopulatie een representatieve groep volwassen vrouwen incest door vader meegemaakt heeft, en 25 procest incest door de broer. Wat zien we in de praktijk ? Aanmeldingen van broer-zus-incest worden minder ernstig genomen dan die door vader of grootvader, en geraken tamelijk vlug toegedekt. Ouders zeggen, bijvoorbeeld : we hebben eens met onze zoon gesproken en de kinderen kamers op grotere afstand van elkaar gegeven. Of : we hebben onze dochter een sleutel van haar kamerdeur gegeven, en we zullen het nu wel bewaken.

Daarmee is de kous af. Kenmerkend voor jeugdige plegers is dat ze geen daders genoemd worden voor hun achttien jaar, maar veeleer : een jongen met moeilijkheden. Men beklemtoont ten opzichte van de jongen niet dat wat hij doet, verkrachting is. Meisjes die al een gekwetst zelfvertrouwen hebben, krijgen daardoor de boodschap : dit zijn nu eenmaal dingen die vrouwen overkomen. Ook de broers of zussen in het gezin die niet misbruikt werden, krijgen weinig aandacht, terwijl het gebeuren toch ook bij hen moeilijke vragen kan oproepen zoals : waarom heb ik mijn zus niet kunnen beschermen ? Waarom heeft hij het niet bij mij gedaan ? Ben ik dan nog zoveel minder ? Het gebeuren heeft een doorloopeffect. Dat er veel te weinig aandacht besteed wordt aan de eerste slachtofferrelatie van de dader, maakt dat de verstoring in zijn gewetensfunctie een enorme ontwikkeling kent. De redenering : ik heb een slachtoffer gehad. Men heeft dat amper opgemerkt, of er in zachte bewoordingen over gepraat. Zo ontwikkelt zich de gedachte : eigenlijk kan ik dat dus gewoon doen. Dan krijg je jeugdige verkrachters die ook buiten het gezin gaan, en daar nog eens enkele keren de ervaring opdoen dat ze niet betrapt worden, en op de duur zo arrogant worden dat ze op een dag sporen nalaten.

Hoe pak je dergelijke jongeren best aan ?

ADRIAENSSENS : Eerst en vooral moet het onze verantwoordelijkheid zijn onze aandacht te geven aan het geheel en niet enkel aan de delen. In onze huidige aanpak zit je ofwel met de daders, ofwel met de slachtoffers. Men doet alsof er geen connectie tussen de twee is, terwijl dader en slachtoffer door veel elementen met elkaar verbonden zijn. Het zou niet mogen dat ik werk met een slachtoffer zonder aan de dader te raken. In de praktijk zeggen ouders, bijvoorbeeld : mijn dochter heeft hulp nodig om te verwerken wat haar broer gedaan heeft, zij kan komen. Maar voor onze zoon is het niet nodig. Daar sta je machteloos tegenover, tenzij de dochter wil getuigen voor het parket. Wat ze doorgaans niet wil, want : het is mijn broer.

Het kan niet dat we met afgehakte handen moeten werken : wél het slachtoffer begeleiden, maar geen stringente afspraken met de dader mogen maken. De minderjarige dader moet behandeld worden, desnoods onder dwang, en zijn ouders eveneens. Broer-zus-incest weerspiegelt vaak het voorbeeld van de ouders. Als man en vrouw met elkaar een seksueel patroon hebben, waarin de man beslist en de vrouw volgt, dan is het voor zo’n moeder moeilijk om aan de dochter de boodschap mee te geven dat ze het recht heeft om zich te verzetten. Je krijgt dan veeleer een moeder die tegen haar dochter zegt : je hebt gelijk, dit had niet mogen gebeuren, maar goed, we zullen eens gaan praten met onze zoon. De zoon is in feite de beschermde. De vertrouwensartscentra zijn al een hele tijd opgericht, nu zou er een verdere ontwikkeling moeten volgen : hoe kunnen wij contractueel werken met de minderjarige plegers ? Het gerecht gaat deze jongeren nooit in grote getallen ontdekken. Voor een regio als Leuven komen er op parketniveau jaarlijks een vijftigtal jongeren voor, terwijl onze meldingspost voor diezelfde periode zevenhonderd kinderen registreert.

Daaraan merk je dat veel mensen nood hebben aan anonimiteit, aan hulpverlening op basis van vrijwilligheid, en dat zij geloven in een systeem dat werkt met slachtoffer en dader, met de band tussen beiden. In Nederland staan ze al veel verder bij de behandeling van minderjarige daders. Daar hebben ze het systeem van terbeschikkingstelling, waarbij de hulpverlener aan justitie meldt : ik weet zeker dat deze jongen bepaalde feiten gepleegd heeft, die hij intern ook toegeeft. Ik heb deze jongen in behandeling. Het behandelingscontract bestaat erin dat justitie niet tussenkomt, zolang de pleger in behandeling blijft, maar dat er melding gemaakt wordt zodra hij de behandeling staakt. Alleen door het opleggen van zo’n behandelingscontract heb je een goede tussenzone tussen hulpverlening en parket. Dan kan je garanderen dat niet iedereen zomaar een parketdossier krijgt én dat er niet zomaar met de losse pols wordt omgesprongen met het hulpverleningsaanbod. Een aanvullende voorwaarde is dan dat justitie het slachtoffer met rust laat. Hier gebeurt altijd weer het omgekeerde : het jonge slachtoffer moet verhoord worden en vaak zelfs onderzocht worden, alsof zij de schuld moeten bewijzen van de dader, in de plaats dat deze laatste zijn onschuld moet aantonen.

Frits Bruinsma komt tot de pessimistische conclusie dat veel delinquente adolescenten niet kunnen behandeld worden. ?Hen voor altijd opsluiten, is geen oplossing, maar ik weet evenmin een ander goed alternatief,? zegt hij.

ADRIAENSSENS : We moeten de waarheid durven horen, al is ze soms pessimistisch. Bij de behandeling van daders kan je naar twee aspecten kijken. Ten eerste, kan het opnieuw een veilige man worden ? Ten tweede, is hij nu een beter mens geworden door de behandeling ? Wat het eerste betreft, zijn de resultaten goed bij onderzoeken die gedwongen hulpverlening opvolgen. Met vrijwillige hulpverlening zijn de resultaten slecht : driekwart recidive. De vraag rijst : is die man nu veiliger geworden en een beter mens, omdat hij begrepen heeft wat hij mispeuterd heeft ? Hierop volgt meestal een ontkennend antwoord. De overgrote meerderheid wordt een veiliger man omdat ze hebben ondervonden dat hun gedrag maatschappelijk onaanvaardbaar is, en ze nu eieren voor hun geld hebben leren kiezen. Ze redeneren : ik vind niet dat ik er kwaad mee doe, maar het is niet waard dat ik er voor in de gevangenis vlieg. Vanuit humaan standpunt kan je stellen dat dit toch maar een schraal resultaat is, en dat het veel mooier zou geweest zijn als de man tijdens de therapie tot het inzicht was gekomen : god, waar ben ik eigenlijk mee bezig ?

Ik krijg als wetsdokter soms de vraag minderjarigen in de gevangenis te onderzoeken. Ik ontmoet daar zestienjarigen met een curriculum aan overvallen, verkrachtingen en ander misbruik. Jongeren van wie we maar al te goed weten : we zijn blij dat die hier zit. Ik zou die niet willen op onze open afdeling kinderpsychiatrie, omdat ze een gevaar vormen voor de andere jongeren die er zitten en ik hen op geen enkele manier kan binnenhouden. Moet zo’n jongen dan voor de rest van zijn leven vastzitten ? Dat weten we eigenlijk niet. Er zou een structuur moeten zijn waarbij zo’n jongere onder kinderpsychiatrische behandeling zit, en er om de twee of drie jaar geëvalueerd wordt : komt er nog tijd bij, of kan hij vrij ? Nogmaals : onder dergelijke omstandigheden is er wel reden tot optimisme.

Helaas bestaat het Nederlandse systeem niet bij ons. De jeugdafdelingen in Mol en Ruiselede hebben op dat vlak apostolische opdrachten. In feite zijn het instellingen met een mengpopulatie van psychiatrische patiënten en delinquenten. De populatie die ze hebben, is zwaar, en het is geen goede vermenging. Ze staan voor een onmogelijke opdracht met een veel te kleine bestraffing. Dit terwijl we ook nood hebben aan dergelijke instellingen. Ze zouden veel beter moeten uitgebouwd worden, en zich verder kunnen specialiseren in opvang en begeleiding van delinquentie. Nu zitten ze met de frustratie dat ze jongeren soms na twee of drie maanden moeten wegsturen om plaats te maken voor anderen, terwijl ze weten : dit is gewoon levensgevaarlijk.

Ria Goris

Peter Adriaenssens : Ik maak me zorgen over de manier waarop jongens hun identiteit opbouwen.

Dutroux vertegenwoordigt de extreme uiting van macht en dominatie ; iets waarmee veel mannen in een knoop liggen.

Als vrouw van een moordenaar is Michèle Martin nog een klein beetje iemand.

De massale rouw om Julie en Mélissa en An en Eefje : het stuk verdrietig kind dat we allemaal in ons dragen.

In de opvoeding van vele kinderen ontbreekt het aan constructieve mannenfiguren.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content