2004 was het jaar van het proces-Dutroux. En van Sabine Dardenne die in 1996 tachtig dagen lang in Dutrouxs kelder zat opgesloten en de kroongetuige op het proces werd. Sabine sloeg zich erdoorheen.

I k dank de lezers van uw magazine om me mens van het jaar gemaakt te hebben. Deze steun gaat recht naar mijn hart. Maar ik streef nu naar een normaal leven. Dit jaar is heel moeilijk geweest, en als ik een boek heb willen schrijven over mijn pijnlijke verleden en over het proces, dan is het ook geweest om een bladzijde om te draaien. Ik wens nu een anoniem leven, een klassiek leven, een leven als alle jonge vrouwen van mijn leeftijd.

Dat is het enige wat Sabine Dardenne kwijt wil nadat ze via haar advocaten te horen heeft gekregen dat de lezers van Knack haar tot mens van het jaar verkozen hebben. Dit jaar kon ze eindelijk naar het proces van de man die haar acht jaar geleden, in de zomer van 1996, tachtig dagen lang opsloot in een tot krappe kooi omgebouwde verwarmingskelder onder een klein rijhuis in het Waalse Marcinelle. Kon ze eindelijk de duivel in de ogen kijken die haar jeugd had verknald.

Maar Marc Dutroux boog het hoofd en keek naar zijn vingers toen Sabine op 19 april, op een maandagochtend, de gerechtszaal in Aarlen binnenstapte om haar verhaal te doen. Het proces was al zes weken bezig, het kabbelde wat voort, het leverde weinig nieuwe elementen op, weinig pakkende momenten. Dutroux zat dikwijls als een bezetene te schrijven tijdens de eindeloze getuigenverhoren, en pakte af en toe uit met een verklaring die meestal schokte door haar gevoelloosheid – een distinctief kenmerk van de ware psychopaat.

Tijdens de getuigenis van Sabine schreef hij niet. Hij zweeg ook. Toen hij toch moest antwoorden op een vraag van het meisje – waarom hij haar niet had vermoord omdat hij toch altijd vond dat ze een rotkarakter had – zei hij bijna omzichtig dat het nooit de bedoeling was geweest haar te vermoorden.

Die dag kreeg de wereld de volwassen Sabine voor het eerst te zien. Na de pakkende beelden van haar bevrijding op 15 augustus 1996, toen ze als een frêle, bleek schoolmeisje uit Dutrouxs krocht werd geleid, was Sabine uit de aandacht verdwenen, met uitzondering van een kort optreden tijdens een Witte Mars. Bijna niemand wist hoe ze er als twintigjarige vrouw uitzag.

Ze was nog altijd frêle en bleek toen ze de gerechtszaal binnenstapte en kordaat op de draaistoel voor het verhoor ging zitten. Ze zat geen seconde stil, ze draaide met de stoel, ze bewoog haar voeten, ze sprak snel en geagiteerd, ze leek soms naar adem te moeten zoeken, haar stem trilde geregeld, maar dat was omdat ze van kindsbeen af een ademhalingsprobleem had, vertelde ze later, niet omdat ze zenuwachtig was.

Net voor ze naar binnen moest, was ze wel zenuwachtig geweest, was ze gestopt met de grapjes die haar toelieten een scherm op te trekken om haar emoties te kunnen verbergen, om haar waardigheid te behouden. Ze had zich afgevraagd wat ze zou voelen als ze Dutroux voor het eerst na acht jaar terugzag. Het deed haar niks. Hij was ouder geworden en hij was nog altijd lelijk. Toen ze hem aanstaarde, sloeg hij zijn ogen neer, en dacht ze: sukkelaar, kijk me toch aan nu ik er ben.

De hel in Marcinelle

Haar getuigenis op het proces was eigenlijk een afknapper. Na veertig minuten was het al gedaan. Voorzitter Stéphane Goux van het assisenhof had geen vragen meer, en niemand van de juryleden of de advocaten vond het nodig een vraag te stellen. Goux was nooit sterk in emotionele momenten, hoewel dit een unieke gelegenheid was geweest om een zwakke Dutroux in de hoek te drijven – meestal gaf Dutroux de indruk dat hij het was die de show regisseerde.

Sabine hield er zelf ook een wat wrang gevoel aan over. Ze had het gevoel dat ze niks gezegd had. Iedereen prees haar omdat ze zo sterk was, omdat ze de confrontatie met haar nachtmerrie aandurfde, en dan was het ineens voorbij, in minder dan een uur. Minder dan een uur om het verhaal te vertellen van de hel in Marcinelle. Minder dan een uur om tachtig dagen van blinde angst en uitzichtloosheid aan de wereld te presenteren.

Het was een van de redenen waarom ze haar boek schreef, dat op 26 oktober verscheen in een miljoenenoplage, verspreid over een goed deel van de wereld. Het kleine meisje dat zonder Dutroux een onopvallend en onbeduidend leven had geleid, is willens nillens een vedette geworden, hoewel ze niet zo bekend is als haar ontvoerder en verkrachter zelf – het kwade laat altijd een diepere indruk na dan het goede. Maar op het proces werd ze hét gezicht van Dutrouxs slachtoffers.

Ik was twaalf en fietste naar school, is de titel en de eerste zin van Sabines verhaal, het begin van haar lijdensweg. Het boek is niet alleen het wrede verhaal van Dutroux en het proces, het is ook het verhaal van haar leven, haar leven voor en na het hele gebeuren. Sabine vond dat ze alles moest vertellen, niet alleen hoe ze gevangen gehouden en verkracht werd, ook hoe ze het verwerkte, hoe ze voor het eerst verliefd werd, hoe ze omging met seksualiteit nadat ze als kind systematisch door een monster was verkracht – ze menstrueerde zelfs nog niet toen Dutroux haar ontvoerde.

Ze vertelt ook over de relaties met haar ouders. Die zijn gescheiden, maar ze blijft benadrukken dat dat níét het gevolg was van de zaak-Dutroux – de schade die hij veroorzaakte moet worden beperkt. Haar vader was een rijkswachter. Ze schrijft heel weinig over hem in haar boek. Sabine was een rijkswachtmeisje. Ze wilde zelf ook bij de politie, maar ze slaagde niet in het examen. Op het proces verdedigde ze met vuur de speurders die haar in de kooi vonden, maar die van sommige advocaten de volle laag kregen in hun poging hen af te schilderen als onbekwame idioten die er niet in geslaagd waren een netwerk van al dan niet satanische kinderverkrachters en vrouwenhandelaars rond Dutroux bloot te leggen.

Ze ventileerde zelfs begrip voor René Michaux, de onfortuinlijke rijkswachter wiens leven verknald werd omdat hij drie huiszoekingen deed bij Dutroux en de verborgen kelder niet vond. Hij had Julie en Mélissa – de twee achtjarige meisjes die de hongerdood stierven in hetzelfde krappe kot waarin Sabine werd opgesloten – kunnen redden als hij de kelder had gevonden, hij had Sabine en Laetitia hun marteling kunnen besparen.

Michaux werd hét symbool van de incompetentie van de speurders in de zaak-Dutroux. Sabines voornaamste raadsman, Jean-Philippe Rivière, verde-

digde Michaux een tijdje, iets waarover op het proces af en toe gebakkeleid werd. Rivière werd als een man van het ‘establishment’ beschouwd, die van Sabine het symbool maakte van zíjn verhaal: dat Dutroux een geïsoleerde psychopaat was die samen met zijn vrouw en een handlanger meisjes ontvoerde voor zijn eigen perverse genot.

Een heel ander verhaal dus dan dat van de netwerken met hooggeplaatsten die hun lusten botvierden op kinderen, die zelfs moord niet schuwden, en die daders de hand boven het hoofd hielden om zichzelf te beschermen. Sabine kwam midden in die storm terecht, maar bleef overeind. Sabine blééf benadrukken dat ze tijdens haar gevangenschap nooit iemand anders had gezien of gehoord dan Dutroux. Ze reageerde woedend toen gesuggereerd werd dat ze constant verdoofd was geweest, zodat ze de mannen van het netwerk misschien niet eens gezien had, laat staan gevoeld. Ze liet zich niet intimideren door het volk dat haar verhaal wilde herschrijven om het in zijn eigen plaatje te kunnen puzzelen.

Je hebt maar één moeder

Sabine kan hard zijn. Keihard. Dat is te merken aan de manier waarop ze in haar boek haar moeder aanpakt. Ze lijkt haar te haten. Ze verwijt haar moeder dat er nooit communicatie tussen hen beiden was, dat ze nooit iets zei wat ertoe deed, dat ze nooit zei dat ze van haar dochter hield, dat ze alleen maar kon doorgaan over het feit dat ze zo slecht was in wiskunde – Sabine moest na haar ontvoering een jaar overdoen op school wegens slechte wiskundecijfers.

Haar moeder negeerde haar, vond ze, kleineerde haar zelfs, er gaapte een grote leegte tussen hen beiden. Sabine stelt dat ze pas in de kelder van Dutroux ervoer hoeveel ze de echte warmte van een hecht gezin had gemist – Dutroux had haar wijs gemaakt dat haar ouders geen losgeld voor haar wilden betalen. Ze hunkerde naar contact in haar cel, ze wilde cadeautjes kopen, ze wilde weten of haar ouders de radijsjes al hadden opgegeten die ze in de tuin had geplant.

Het eerste wat ze deed toen ze na haar opsluiting weer thuiskwam, was het huis verkennen, en zich ergeren aan het feit dat haar ouders nieuwe kussens hadden gekocht voor de zetel in de salon. Ik zat gevangen en zij kochten nieuwe spullen, flitste het door haar heen, misschien konden ze zich dat veroorloven omdat ze een mondje minder te voeden hadden. Ze kwam die dag pas tot rust toen ze merkte dat er aan haar kamer niets veranderd was, of toch bijna niets.

Maar het geluk na de bevrijding duurde niet lang, niet langer dan een paar weken. Eerst wilden ze niet met me praten, dacht Sabine, maar pas nadat ik de dood in de ogen heb gezien is iedereen blij dat ik er ben en willen ze per se met me praten. Ze voelde dat ze verstikt werd, opgesloten, ze mocht niets meer alleen doen, hoewel ze dikwijls alleen wilde zijn, ze had het er zelfs over dat haar ouders opnieuw het gat groeven waaruit ze was gekropen toen ze uit Dutrouxs klauwen werd bevrijd.

Helemaal op het einde van haar boek, in het dankwoord, kan er een positief woord voor haar moeder af: Dank aan mijn mama, ondanks onze onenigheden. Je hebt maar één moeder! Maar op de persconferentie bij de voorstelling van het boek bleek dat Sabine haar moeder niet geïnformeerd had over de openheid waarmee ze over hun relatie had geschreven. Sabine had alle contact met haar familie verbroken. Ze kunnen wachten, zei ze letterlijk, ik ben niet gehaast om de banden te herstellen. Haar moeder lag toen in het ziekenhuis, met kanker. Ze was ook aan het herstellen geweest van een kankeraanval toen Sabine in 1996 ontvoerd werd. Een echte slepende ziekte dus, het weerstandsvermogen van een lichaam is beperkt, zeker als het onder zware psychische druk staat.

Op 19 november, minder dan een maand na het verschijnen van Sabines boek, stierf haar moeder plotseling in het ziekenhuis, een week of twee nadat ze het boek gelezen had. Moegestreden, tegen de ziekte, tegen het onheil dat haar gezin te verwerken kreeg, tegen het onbegrip van haar dochter. Het duurde dagen voor het bericht van haar dood doorsijpelde in de media. Sabines moeder werd een van de vele anonieme slachtoffers van Dutroux. Slechts weinig mensen kennen de naam van deze onfortuinlijke vrouw, die 48 was toen ze stierf, en van wie Sabine niet had gewild dat ze naar het proces kwam.

Voor Sabine was het een zoveelste mokerslag. Ze wilde wekenlang zelfs haar advocaten niet meer zien, een hecht koppel, want naast de harde Rivière, de man van de rijkswacht, was er de zachte en begrijpende Céline Parisse, de moeder die ze nooit had gehad. Haar verdedigers waren haar gezin geworden, ze organiseerden niet alleen haar verdediging maar ook haar publieke leven.

Sabine verscheen nergens zonder minstens een van haar advocaten aan haar zijde, zoals in de Wapiti, de bijna legendarisch geworden bar voor het gerechtsgebouw van Aarlen, waar Sabine onder het discreet-waakzame oog van Rivière en Parisse uitbundig met haar redders praatte, haar Zorro’s, de speurders die in dezelfde bar begrip kwamen zoeken na de harde aanvallen die ze in de gerechtszaal te verduren kregen. Ze praatte er met de journalisten die niet op haar zwarte lijst stonden. Ze rookte, ze dronk, ze kwetterde, ze koketteerde, in alles gedroeg ze zich als een gewone jonge vrouw op café.

Een bende voyeurs

Rivière en Parisse zijn nog altijd de managers van haar leven, hoezeer Sabine ook haar best doet om het over een andere boeg te gooien, om zich met haar vriend terug te trekken in een appartement in Doornik, om zich elke dag – voorlopig vruchteloos – in de anonimiteit te kunnen storten van de boemeltrein die zo op haar zenuwen werkt, en van haar saaie job op een kantoor in Brussel.

Ze heeft vaak het gevoel dat ze zich een weg moet banen door een bende voyeurs, schrijft ze in haar boek. Ze wordt voortdurend geconfronteerd met ‘rare’ blikken, zelfs met mensen die een handtekening vragen. Dan wordt ze woest.

Ze heeft ook problemen gehad met de ouders van de vier meisjes die Dutroux vermoordde, behalve met Jean Lambrecks, de vader van Eefje, met wie ze goed kon opschieten. Aanvankelijk voelde ze zich schuldig ten opzichte van die mensen, omdat zij nog leefde en hun dochters niet. Dat merkte ze op de eerste Witte Mars, waar ze naartoe was gegaan ondanks het feit dat haar ouders haar dat hadden afgeraden.

Op het proces kreeg ze soms de indruk dat de ouders als de echte slachtoffers van het drama-Dutroux gepresenteerd werden, en dat zij niet thuis hoorde in het scenario omdat ze Dutroux had overleefd. Met sommige ouders had ze een ronduit slechte relatie, omdat háár verhaal niet paste in wat zij wilden geloven. In 1996 ‘arrangeerde’ het sommige ouders goed dat ik nog in leven was, vertelde ze daarover, omdat ze zo zicht konden krijgen op wat er met hún dochters was gebeurd. Maar vanaf het ogenblik dat ze merkten dat mijn verhaal niet in hun kraam paste, liep ik in de weg.

Ze knoopte op het proces ook een vriendschapsrelatie aan met Laetitia, het meisje dat Dutroux ontvoerde omdat ze de hele tijd om een vriendinnetje had lopen zeuren. Een meisje dat waarschijnlijk nooit was ontvoerd als Sabine niet om een vriendinnetje had gezeurd. Maar een meisje dat wel haar redding was, want de ontvoering van Laetitia bracht de speurders definitief op het spoor van Dutroux, en vijf dagen later konden beide meisjes bevrijd worden. Ware overlevers schakelen zelfs het toeval in.

Sabine wilde geen psychologische begeleiding om zich door de naweeën van haar gevangenschap te slaan, in tegenstelling tot haar moeder en haar zussen. Ze zat ooit bij een psychologe en kreeg daar rare tekeningen voorgeschoteld waar ze wat bij moest bedenken. Ze vond dat onzin en trapte het af.

Het is dat harde karakter dat haar tachtig dagen gevangenschap deed overleven, en dat haar ook de dood van haar moeder zal doen verwerken. Sommige mensen hebben een eindeloos weerstandsvermogen. Dutroux heeft Sabine niet kapot gekregen, ondanks het feit dat het niet mogelijk lijkt een langdurig verblijf in de kooi van Marcinelle te overleven. Je kon er amper in rechtstaan, amper in bewegen. De drie dagen dat ze er met Laetitia in opgesloten zat, beschreef Sabine op het proces als: muur, Laetitia, Sabine, muur.

Een vaginale crème

Maar ze had een systeem ontwikkeld om zich te verzetten tegen de eenzaamheid, tegen de psychologische oorlog, tegen de gevolgen van de fysieke terreur – ze kreeg te kampen met schimmelinfecties als gevolg van de vuiligheid in het hok en het huis, en de vuiligheid die Dutroux met haar deed, waarvoor ze van Dutrouxs vrouw een vaginale crème kreeg, het enige teken van bezorgdheid dat de vrouw ooit toonde.

Sabine had systemen bedacht om mentaal overeind te blijven. In haar kooi had ze een dagritme georganiseerd, ze leerde de lessen uit de boeken die ze bij zich had toen ze werd ontvoerd, ze schreef brieven aan haar familie, ze hield een dagboek bij dat ze zorgvuldig voor Dutroux verborgen hield en dat belangrijk bleek op het proces, al was het maar om te illustreren dat ze niet permanent verdoofd was geweest. Ze dwong zich in een routine die nodig is om geestelijk niet verlamd te raken.

Ze had een systeem om de niet-seksuele vernederingen te verteren die Dutroux haar aandeed. De orders om koffie voor hem te zetten zonder dat ze zelf iets kreeg. De opdrachten om het uitermate smerige huis te kuisen, dat altijd vol zwart zand lag, en het vieze bad waar ze soms met Dutroux in moest, en waar altijd zwart water uit de kraan kwam. Ze fantaseerde hoe ze hem met een mes te lijf zou gaan, met een baksteen, met eender wat ze in handen kreeg.

Ze had een systeem om te overleven als ze aan Dutroux geketend was, als ze een ganse nacht naast hem in bed moest liggen. Hij kondigde zijn komst in de kelder altijd aan, met een Fifi, c’est moi, dat ze tijdens haar getuigenis met een bijtend sarcasme imiteerde. Hij nam haar dan mee naar een stapelbed op een kleine kamer op de eerste verdieping.

Ze fixeerde zich dikwijls op een puzzel in de kamer, die op een tafel aan het voeteinde van het bed lag, een moeilijke puzzel, met een landschap waarvan de kleuren heel erg op elkaar geleken, heel veel groen en grijsblauw. Ze probeerde hem een paar keer af te maken, maar het lukte niet, de stukjes vielen nooit op hun plaats. Ze had zich nooit afgevraagd wie de puzzel eigenlijk begonnen was.

Ze wilde niet in slaap vallen naast Dutroux, ze wilde klaarwakker zijn als hij weer zou beginnen, want ze wilde geen enkel moment de indruk wekken dat ze meewerkte. Ze dacht dan aan het gezinsleven dat ze miste, aan haar moeder die thuiskwam van haar werk, aan het tuintje en haar plantjes, aan haar zussen, haar hond, haar grootmoeder die haar lieveling was, aan de tv-programma’s waar haar familie naar zou zitten kijken.

Ze was merkwaardig genoeg niet echt bang van Dutroux, ze haatte hem vanaf het begin, en ze liet dat merken – in haar boek noemt ze hem nooit bij naam, ze scheldt altijd, die idioot, die smeerlap. Ze schold hem soms al uit toen ze nog bij hem gevangen zat, toen hij haar dingen vroeg die ze niet wilde doen, ze maakte hem het leven zo zuur mogelijk, ze zeurde voortdurend over haar ouders, over het feit dat ze naar de televisie wilde kijken, dat de ketting om haar enkel te vast zat, ze zeurde over eender wat, ze probeerde ook van zíjn leven een hel te maken, ze zweeg geen seconde, tenzij om te huilen.

Haar grote mond was haar beste vriend, schrijft ze in haar boek, waarna ze tot de vaststelling komt dat dat in feite nog altijd zo is. Ze wordt nog altijd boos als ze geen antwoord krijgt op een vraag, en ze bijt zich net zolang vast tot ze weet wat ze weten wil. Als iemand in haar aanwezigheid over ‘Mijnheer Dutroux’ begint, valt ze hem zo hard aan dat het geen tweede keer zal gebeuren. Dutroux is geen mijnheer.

Uiteraard brak haar weerstand soms, dan was ze ziek van angst, van eenzaamheid, van schaamte, van viezigheid, dan huilde ze urenlang, tot ze er hoofdpijn van kreeg. En tóch ging ze niet onderuit.

Het is bijna onmogelijk voor te stellen hoe die herinneringen door haar hoofd moeten spoken. Haar advocaat Rivière raakte tijdens zijn pleidooi op het proces eventjes de kwestie aan of haar seksuele beleving beïnvloed was door de voortdurende verkrachtingen die ze als twaalfjarige had ondergaan. En ja, er waren dingen die ze liever niet deed en waarover ze met haar vriendjes praatte, hoewel ze het vernederend vond om dat te doen. Maar nee, het waren niet haar vriendjes die haar dan dwars zaten, maar Dutroux zelf, met zijn bedorven adem, zijn stinkende zweetlucht, zijn smerige klauwen.

Rivière schreeuwde het uit, tegen Dutroux: ‘En toch bedrijven ze de liefde. Ze bedrijven de liefde, Dutroux. Een ervaring die gij nooit hebt gekend. Dat is de wraak van Sabine.’

En nu, nu wil ze een gewoon leven. Nu wil ze de jonge vrouw Sabine zijn, en niet langer het meisje dat slachtoffer was van Dutroux. Nu wil ze een job zoeken in de buurt van haar woonplaats, zodat ze niet langer te kijk moet zitten op die verdomde trein. Nu wil ze haar rijbewijs halen, en met geld van haar boek een huisje kopen en eens op vakantie gaan naar een ander land dan Spanje. Ze wil gelukkig zijn. En ze wil met rust gelaten worden. Ze wil niet dat de duivel uit Marcinelle haar blijft achtervolgen.

Ze heeft hem klein gekregen en ze wil hem kwijt.

Door Dirk Draulans en Anna Luyten

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content