René Gude, de Nederlandse denker des Vaderlands, is ongeneeslijk ziek, maar hij blijft er broodnuchter onder. Dankzij de filosofie. ‘Filosofie kun je zien als een trainingsprogramma dat je leert om in onzekerheid te leven. De zaak is om sceptisch te zijn en je eindoordeel uit te stellen. Want ik ben dan wel ziek, maar dat betekent niet dat er niet nog allerlei kansen kunnen zijn.’

Wat vermag de filosofie? Biedt ze troost? Inzicht? Gemoedsrust? Leert ze ons te leven? Of net te sterven? Voor René Gude, die in mei van dit jaar werd aangesteld als Nederlandse Denker des Vaderlands, werden die vragen zes jaar geleden wel erg acuut. In 2007 werd er botkanker bij hem vastgesteld, Gude was toen vijftig. Vier jaar daarna werd zijn been geamputeerd, maar de kanker bleef woekeren. ‘De prognose is inmiddels erg beroerd’, zegt Gude. ‘Ik heb tien, vijftien procent kans dat ik er over twee jaar nog zal zijn. Dat is ongeveer net zolang als ik Denker des Vaderlands ben, ik heb een aanstelling voor twee jaar. De kans dat ik die ook vol kan maken, is dus maar tien, vijftien procent.’

Toch zit er geen verslagen man voor ons. Gude schenkt de koffie uit op zijn met licht overgoten woonark op het IJ in Amsterdam. Hij praat beheerst, met een gulle lach. ‘Ik heb echt iets aan de filosofie gehad om met mijn ziekte om te gaan. Ik ben er natuurlijk ook al dertig jaar mee bezig.’

Hoe helpt de filosofie als je te horen krijgt dat je ongeneeslijk ziek bent?

René Gude: De filosofie kun je zien als een trainingsprogramma dat je leert om geen verkeerde oordelen te vormen. Het gaat om het uitstellen van het eindoordeel, de epoche, om het met Michel de Montaigne te zeggen. De zaak is om sceptisch te blijven. Niet dogmatisch zeggen: het gaat mis. Ook niet dogmatisch zeggen: niks aan de hand. Maar steeds sceptisch zijn en bij de feiten blijven. Je moet broodnuchter in het hier en nu staan. Het is zoals Seneca aan Lucillius schrijft: je moet met beide handen blijven grijpen wat het leven te bieden heeft op die dag en dat niet laten overschrijven door verkeerde ideeën.

Dat klinkt mooi in theorie, maar als je slecht nieuws krijgt, gaan toch steeds je emoties met je aan de haal?

Gude: Dat zou je denken, maar eigenlijk is het je verstand dat met je aan de haal gaat.

Dat moet u uitleggen.

Gude: Als je slecht nieuws krijgt, ervaar je hele heftige emoties. Je bent angstig, boos, verdrietig… allemaal heel normaal. Het mooie aan emoties is evenwel dat ze een natuurlijk verloop hebben. Na een tijd ebben ze vanzelf weer weg, als je ze tenminste met rust laat. Bij dieren zie je dat mooi. Die hebben een gezond driftleven. Ze worden bang van iets, en meteen gaan ze eropaf of speren ze juist weg. Als het gevaar geweken is, hebben ze vervolgens nergens meer last van. Wij mensen zijn daarentegen in staat om na te denken over onze emoties. We zetten ons verstand in en gaan tobben. We hebben zelfs wensen en verlangens over hoe die emoties in de toekomst zouden moeten zijn. Kortom: we hebben niet gewoon die emoties, we hebben ook een mening over onze emoties.

En daarmee versterken we die emoties net?

Gude: Ja, we grijpen met ons verstand in het verloop van onze emoties in, waardoor we er langer dan nodig in blijven hangen. Bijvoorbeeld: ik ben ziek, ik schrik me natuurlijk kapot als ik dat verneem. Wat er vervolgens mis kan gaan, is dat ik tegen mezelf zeg: waarom moest mij dit overkomen, waarom heeft dit lot mij getroffen, dit is zo onrechtvaardig! Dat zijn verstandelijke dingen die je jezelf aanpraat en die maken dat je emoties blijven doorlopen. Seneca legt in zijn brief aan Marcia heel mooi uit hoe het verdriet werkt. Marcia heeft haar zoon verloren in de oorlog en is daar ontroostbaar over. Met haar verstand bouwt ze allerlei theorieën op en dat maakt haar wrokkig. Ze geeft de legerleiding de schuld want die heeft haar zoon de strijd in gestuurd. Ze raast tegen het stadsbestuur dat überhaupt besloten heeft om ten oorlog te trekken. Ze claimt ook dat zij de meest bijzondere band had met haar zoon en dat anderen haar verdriet dus nooit kunnen begrijpen. Ze wil niet dat anderen over haar zoon komen praten. Zo zet ze haar verdriet vast in een eindeloos herhaald verhaal en voorkomt ze zelf dat haar emoties natuurlijk wegebben.

Ze bezoedelt haar verdriet.

Gude: Dat kun je zo stellen. Seneca geeft in die brief ook het voorbeeld van een moeder die juist de vrienden van haar overleden zoon uitnodigt om mooie herinneringen op te halen. Er wordt gehuild, maar ook gelachen om wat er vroeger allemaal was.

Seneca was een stoïcijn. Predikten de stoïcijnen niet net de emotieloosheid?

Gude: Als je aan de stoïcijnen denkt, denk je inderdaad aan het ideaal van de apatheia. Vaak wordt dat uitgelegd alsof zij mensen wilden leren om hun emoties neer te knuppelen met hun verstand, maar volgens mij is dat nooit hun bedoeling geweest. Stoïcijnen als Seneca en Epictetus kwamen net tot de verrassende conclusie dat we meer gemoedsrust zouden vinden als we onze emoties de vrije loop zouden laten.

Dus een potje huilen mocht wel van hen?

Gude: Je bent toch ook geen mens als je dat niet doet! Als je het bericht krijgt dat je mogelijk binnen afzienbare tijd doodgaat, dan schrik je je toch de pleuris. Dus zeker: eens flink janken, dat moet echt gebeuren. Ook boosheid: als dat moet, dan moet dat maar. Wat de stoïcijnen ons net leren, is dat je emoties niet kunt afknopen. Je verstand, dát moet je afknopen want anders gaat het je emoties in de weg zitten. Het verstand is de instantie die maakt dat je je niet bij de situatie neerlegt. Dat je met andere woorden de patientia niet hebt om het onheil wat je overkomt te doorstaan. Patientia is een mooi woord overigens, omdat het zowel geduld betekent als patiënt. Een patiënt, zoals ik, moet leren om van de activiteit die hij ontplooide voor hij ziek werd over te gaan in een situatie waarin hij zich passief overgeeft aan de behandeling van artsen en geliefden. Vroeger handelde je, nu word je behandeld. Dat is een omslag die je moet maken.

Je moet lijdzaam leren te zijn?

Gude: Ja, je moet leren dulden. Gek genoeg is het heel zwaar om passief te zijn, om niks te doen. Levenslust is een diepgewortelde drang. Die leg je niet zomaar af.

Lukt u dat?

Gude: Nou, het is niet makkelijk. Er zijn twee klippen waar je op kunt lopen als je te horen krijgt dat je ongeneeslijk ziek bent. Ofwel denk je: ik leg me er niet bij neer, letterlijk. Ik doe alsof er niets aan de hand is en ik negeer de berichten dat ik ziek zou zijn. Dan blijf je te activistisch en dram je maar door. Een tweede klip is dat je denkt: ik ben nu eigenlijk al dood, ik ga op de bank liggen en ze bekijken het allemaal maar. In beide gevallen raast je verstand tegen de realiteit in en neemt het een verkeerde route. Het maakt van de onzekerheid waarin je door je ziekte gestort wordt, een valse zekerheid. Terwijl je net moet oefenen om in onzekerheid te leven, om dat eindoordeel uit te stellen, om terug te keren naar Montaigne. Je bent wel ziek, maar dat betekent niet dat er niet nog allerlei kansen kunnen zijn. Voorlopig lukt me dat. Ik hoop dat ik dat op het einde ook nog zal kunnen.

Kan iedereen leren om dat eindoordeel uit te stellen? U hebt er als beroepsfilosoof decennialang voor gestudeerd.

Gude: Daar ben ik van overtuigd, alleen begin je er het best op tijd mee. Het is niet alleen nuttig om dat te kunnen als de dood voor de deur staat, maar op alle momenten in je leven waarop blijkt dat de tijd beperkt is. De eindigheid van het leven ervaar je ook als het op je achttiende uitgaat met je geliefde. Of als je ontslagen wordt na 32 jaar trouwe arbeid. Er zijn in het leven ontelbare momenten waarop je de eindigheid tegenkomt en iedere keer gaat dat gepaard met heftige emoties waar je verstand verkeerde toestanden mee kan uithalen. Iedere keer is het hetzelfde patroon. De grote filosofen hebben nooit iets anders gedaan dan proberen om middelen aan te reiken waarmee we onze rationaliteit in de klauwen konden houden.

U houdt niet alleen van Seneca en Montaigne, maar ook van Immanuel Kant. Was hij niet net heel erg voorstander van de ratio?

Gude: Kant is vaak verkeerd begrepen, maar het ging hem in zijn Kritiek van de zuivere rede in essentie om het begrenzen van de rationaliteit. De rede moet haar beperkingen kennen bij het overschrijven van de natuur. Het verstand zit er namelijk heel vaak naast omdat we meestal niet over voldoende informatie beschikken om waterdichte oordelen te vellen. We brengen met ons verstand allerlei ideeën voort die vaak volkomen losgezongen zijn van de werkelijkheid. Terwijl je gevoelens ongeveer rechtstreeks zijn en dus meestal wel kloppen. Gevoelens zijn het meest natuurlijke wat we hebben.

Hoe kunnen we onze ratio begrenzen?

Gude: Dan kom je paradoxaal genoeg toch bij het verstand uit. Je moet al je verstandelijke energie inzetten om de beweging van je emoties ongemoeid te laten. Niet eenvoudig, maar de filosofie is daar een uitstekend trainingsprogramma voor.

Bent u bang voor de dood?

Gude: Ik ben totaal niet bang voor de dood. Ik heb ook geen behoefte om me voorstellingen te maken van wat er daarna zou zijn of om troostrijke reïncarnatiehypothesen op te starten. Het idee dat je doodgaat, is trouwens zo evident rationeel en niet-aangeboren. Dat kan niet zomaar een gevoel zijn want je hebt het nog nooit meegemaakt. Wij zijn dus ten diepste bang voor de dood van een ander. Het is een enorme denkfout om een eigen doodsangst te ontwikkelen omdat je je dan ook gaat afsluiten van je omgeving. Je kunt maar beter bedenken dat jouw dood er voor jezelf eigenlijk niet zoveel toe doet en beseffen dat het vooral voor je omgeving, voor je familie en je vrienden, straks lastig wordt. Het is belangrijk om op zo’n moment juist heel hard contact te maken met de rest en te proberen om de dingen die liepen samen rond te maken. Ik kan makkelijk met mijn vrouw, kinderen en vrienden praten over mijn ziekte. Dat móét ik ook doen, want door dat Denker des Vaderlands-gedoe loop ik wel het gevaar dat ik ga doen alsof er niks aan de hand is. Er komen zo veel leuke dingen op me af.

Wat wilt u bereiken als Denker des Vaderlands?

Gude: Ik zou willen dat onze gezamenlijke intelligentie groter werd. Daarmee bedoel ik het volgende: we leven in een erg individualistische tijd. Ik word geacht mezelf goed op te leiden en te maken dat ik goed word in allerlei dingen en een ander moet dat ook. Het heersende idee is dat we vervolgens al die goed opgeleide individuen bij elkaar optellen en dat we dan de beste samenleving hebben. Dat is geen onzinnige, maar wel een hele harde methode om de maatschappij in te richten. Want als jij het niet redt, dan probeer ik wel om jou mee te trekken, maar eigenlijk heb ik daar geen tijd voor want ik ben zelf druk bezig om dat perfecte individu te worden.

U pleit voor meer collectivisme?

Gude: Ja, en dat is natuurlijk gevaarlijk, want dan stuit je op een open zenuw van de twintigste eeuw. We praten vandaag niet over collectieven, want dan denken we automatisch aan de nare uitwassen daarvan, zoals het communisme en het fascisme. De voorbije decennia hebben we daar met succes het rigide individualisme tegenover gezet, maar dat moet nu toch echt weer getemperd worden, want dat is te hard. Het verklaart trouwens waarom er vandaag zo veel depressieven zijn en waarom populistische partijen zo’n succes hebben.

Hoezo?

Gude: Wij worden in ons leven door twee belangrijke driften geregeerd. De ene drift is het verlangen om bij andere mensen, bij collectieven te horen. De andere drift is dat we toch ook bijzonder willen zijn, dat we er letterlijk een beetje willen uitsteken. Dat is de paradox waar we in zitten, de spanning waar we moeten mee leven. De crux is echter dat we voor dat bijzonder zijn volledig schatplichtig zijn aan de clubs waar we deel van uitmaken. Als zij ons niet als uitstekend erkennen, dan zijn we dat ook niet. En dan komen we toch terug op die balans tussen emotie en verstand die we moeten trachten te vinden, op individueel maar ook op maatschappelijk vlak. Vandaag woont de meerderheid van de wereldbevolking in steden. Dat zijn enorm complexe samenlevingen waar je je emoties en je individualiteit niet zomaar kunt botvieren. Als je iemand onaangenaam vindt, kun je er niet zomaar op gaan meppen. Als je iemand bijzonder aantrekkelijk vindt, spring je er niet bovenop. In een stad zijn regels nodig en die zijn het product van ons verstand. Tegelijk wil je natuurlijk niet dat mensen doodongelukkig worden. De regels die we met elkaar maken om het geheel bij elkaar te houden, mogen er niet toe leiden dat alle levenslust en alle sentimenten uit ons weggeknepen worden.

Precies, maar wat heeft dat nu met die depressieven en die populisten te maken?

Gude: Zoals ik het zie, slagen de politici en kiezers van de middenpartijen er nog min of meer in om emoties in balans te brengen met het verstand. Daartegenover staan twee groepen die dat niet goed kunnen. De ene groep geeft zichzelf daar de schuld van, dat zijn de depressieven. Die doen gewoon niet meer mee met de politiek. De andere groep geeft anderen daar de schuld van. Dat zijn de bozen, de populisten.

Hoe haal je die twee groepen terug naar het politieke midden?

Gude: Wat me een goeie truc lijkt, is dat de traditionele politieke partijen weer openlijk stemming gaan maken. Ik vind stemmingmakerij helemaal niet verkeerd, integendeel.

Legt u dat eens even uit.

Gude: Er zijn niet een oneindig aantal manieren om in het leven te staan en geen oneindig aantal perspectieven van waaruit je aan politiek kunt doen. Ik zie drie grote basis-strekkingen, namelijk traditioneel, progressief en pragmatisch. De christendemocraten zijn in eerste instantie traditioneel. Socialistische partijen zijn progressief, want zij willen een rechtvaardige samenleving die er nu niet is. Liberalen willen dat de mens het naar zijn zin heeft en dat de individuele belangen zo veel mogelijk worden gediend, dus zij zijn pragmatisch. De depressieven en de populisten voelen zich door geen van de drie aangesproken. Zij hebben het gevoel dat in het politieke midden hun tradities niet worden voortgezet, dat hun ideeën niet worden gehoord en dat hun belangen niet worden gediend.

U zegt dat de traditionele partijen weer duidelijker te kennen moeten geven waar ze voor staan?

Gude: Precies. De christendemocraten zouden het moeten aandurven om gewoon weer traditionalistisch te zijn en zich daarop laten voorstaan. De socialisten moeten ook echt opkrabbelen en volop stemming maken rond hun ideeën van solidariteit. Dat hebben ze een hele tijd niet gedaan. Liberalen moeten heel helder zijn over het feit dat ze liberaal zijn. Zij hebben de wind mee, dus dat kunnen ze zonder problemen doen. Het mooie aan België en Nederland is dat wij hier coalitieregeringen hebben, dat hebben we voor op Groot-Brittannië en Amerika met hun tweepartijenstelsel. Ik stel voor dat we een tijdje proberen om een coalitie te vormen met die drie middenpartijen die duidelijk hun corebusiness verdedigen. Dat is precies de cocktail die je moet hebben en dat zou mijns inziens veel mensen terug naar het politieke midden kunnen halen.

Die drie partijen moeten het vervolgens wel met elkaar eens kunnen worden om die gezamenlijke regels op te stellen.

Gude: Daarom hou ik een pleidooi om het socratische gesprek in ere te herstellen. Vandaag houden we erg van het debat, van opinies die de hele tijd tegen elkaar opdreunen. Dat past goed bij het neoliberale denken dat nu heerst. Dan heb je aan het einde van de rit misschien wel een winnaar, maar het helpt ons niet noodzakelijk om verder te komen. Het helpt ons niet om gezamenlijke intelligentie op te bouwen, zoals ik daarnet zei. Dat biljartballenmodel heeft niet alleen een sterke greep op onze manier van politiek bedrijven, het maakt ook dat wij, de burgers, niet meer meedenken met onze politici. We zitten te wachten tot ze fouten maken of inconsequenties begaan, en daar ontkomen ze niet aan in hun situatie.

De schuld ligt dus niet alleen bij de politici maar ook bij onszelf?

Gude: Ik heb de neiging om mild te zijn voor politici. De sociale media hebben een heftige uitwerking op hen. Ze zijn vandaag geen representatieve volksvertegenwoordigers meer, maar opereren in feite in een systeem van directe democratie. Vroeger kozen we mensen en die mochten vier jaar lang min of meer hun plannen uitwerken. Vandaag wordt alles wat uit Den Haag of Brussel komt, meteen becommentarieerd door de kiezer, op twitter en facebook. Die kiezer is nou niet direct diegene met de langetermijnideeën. De kiezer heeft door zijn positie weinig overzicht en is meer gericht op het individuele belang dan op het belang van het geheel. De goeie ideeën komen dus meestal niet uit het publiek. Als onze politici al een beetje brommerig klinken, dan is dat omdat ze ons naar de mond praten. We laten hen niet met rust. Wij zitten ons ongenoegen te tweeten en zij moeten wel reageren. Als ze bij ons in de smaak willen vallen, moeten ze zich net zo ontevreden opstellen als wij.

Hoe komen we weer uit die impasse?

Gude: Ik denk dat de kiezer dat gedoe met die sociale media vanzelf zat zal worden.

Het is dus een kwestie van tijd?

Gude: Ja.

Slotvraag: Plato stelde voor dat politici een filosofische opleiding zouden volgen. Een goed idee?

Gude: Dat is grappig, want die opleiding zou wel vijftig jaar duren. Plato wordt vaak afgeschilderd als een rare figuur die een filosoof-koning wilde, maar wat hem echt voor ogen stond was een representatieve democratie met professioneel opgeleide politici. Het antieke Athene was eigenlijk één grote twitterdemocratie. In de grote vergadering konden alle vrije burgers roepen wat ze maar wilden. Plato zag heil in volksvertegenwoordigers die hadden doorgeleerd en een overzicht hadden van alles wat er aan kennis voorhanden was.

Hij wilde generalisten in de politiek, geen technocraten zoals we vandaag meer en meer zien.

Gude: Precies, politici moesten volgens Plato niet één vak studeren – zoals we vandaag doen in het hoger onderwijs – maar breder gaan. Zijn ideale politicus was ook goed ingevoerd in de logica, hij moest over moraal en ethiek kunnen nadenken. En hij moest een breed scala aan communicatiemogelijkheden beheersen. Dus niet alleen maar goed kunnen redetwisten in een debat, maar ook bijvoorbeeld een betoog kunnen houden en vooral heel sterk de dialoog kunnen voeren. Dat voorstel van Plato was dus zo gek nog niet. Ik zou alle politici wel zo’n opleiding gunnen.

DOOR ILSE DEGRYSE, FOTO’S JEF BOES

‘Ik heb de neiging om mild te zijn voor politici. Ze opereren in feite in een systeem van directe democratie.’

‘Gek genoeg is het heel zwaar om passief te zijn, om niks te doen. Levenslust is een diepgewortelde drang. Die leg je niet zomaar af.’

‘Het rigide individualisme verklaart waarom er zo veel depressieven zijn en waarom populistische partijen zo’n succes hebben.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content