Ann Peuteman

De huisarts van vandaag lijkt haast in niets meer op de strenge, in een zwart pak gehulde dorpsdokter van weleer die ontzag afdwong. Velen klagen zelfs over een gebrek aan respect van hun patiënten. En sommigen gaan er heel ver in om die patiënten te plezieren.

Huisartsen moeten dagelijks urenlang de boer op. Dat is eigenlijk nooit anders geweest, maar het begint stilaan overdreven te worden. Aan het eind van de negentiende eeuw konden alleen rijkere huisartsen zich een rijtuig veroorloven. Omdat ze vooral huisbezoeken deden, moesten veel jonge artsen dan ook uren door de velden van patiënt naar patiënt stappen. Op goeie dagen leende een boer hen eens een kar, of stuurden welstellende patiënten hun eigen rijtuig. Het staat allemaal te lezen in het dagboek dat de Nederlandse huisarts Johannes Hers van 1881 tot 1915 bijhield.

Vandaag leggen veel huisartsen nog altijd een pak kilometers af om hun patiënten te bezoeken. Op het vlak van huisbezoeken is België zelfs wereldrecordhouder. Want er zijn veel huisartsen, dat zorgt voor een scherpe concurrentie en sommige – vooral beginnende – dokters tonen zich bereid voor het minste of geringste door het drukke verkeer te hossen. ‘Een patiënt moet je verdienen’, houden ze zichzelf en hun omgeving voor. En dus pikken ze het dat een zieke de dokter pas na het dagelijkse halfuurtje Familie wil ontvangen of hem alleen maar ontbiedt om een voorschrift te schrijven. Velen hebben eigenlijk geen enkele reden om niet zelf naar het spreekuur te gaan. ‘Dokter, het regent! Komt u naar hier?’ is niet eens de vreemdste uitleg. Vooral jonge artsen gaan er soms ver in om aan de eisen van hun patiënten tegemoet te komen. ‘Hier in het dorp zijn er drie huisartsen. Ik heb niet veel patiënten, en de meesten zijn bejaard. Dus ga ik weleens een broodje kopen voor een patiënt wiens bloeddruk ik toch ga opmeten of ik breng hun doktersattesten naar het ziekenfonds’, zegt een jonge arts uit de Westhoek. Engagement neigt al eens naar cliëntelisme.

Amper tien procent van de studenten Geneeskunde begint aan zijn studie met het idee om huisarts te worden. Velen weten gewoon nog niet wat ze later willen worden, en zorgberoepen zijn sowieso niet populair. Voor het geld hoeven ze het ook al niet te doen, want huisartsen zijn er de jongste jaren financieel op achteruitgegaan. Meer dokters voor hetzelfde aantal prestaties maakt de taartstukjes onaantrekkelijk klein. Hoe dan ook wijst die schamele tien procent erop dat er iets schort aan het imago van het huisartsenberoep. ‘Hoewel we van een situatie met te veel huisartsen komen, raken vacante plaatsen in onder meer groepspraktijken vaak niet ingevuld’, zegt Jan De Maeseneer, voorzitter van de vakgroep Huisartsengeneeskunde van de Gentse Universiteit. ‘Volgens mij heeft dat te maken met het bestaan van een soort lost generation, mensen die tussen 1987 en 1997 zijn afgestudeerd. Zij zijn wel tot huisarts opgeleid, maar vonden niet de plaats die ze zochten. Ze willen niet langer alléén maar arts zijn, zoals de huisartsen van de oude stempel die zeventig tot tachtig uur per week in de weer waren. Ze willen ook tijd hebben voor hun gezin, hobby’s, een sociaal leven.’

IK WIL ANTIBIOTICA!

Doordat er de jongste jaren almaar meer vrouwelijke huisartsen bijkwamen, is de combinatie van werk en gezin heel belangrijk geworden. ‘Je job als huisarts, de zorg voor kinderen en het huishouden goed combineren, is volgens mij alleen haalbaar als je in een duo- of een groepspraktijk kunt werken’, zegt Hilde Stoop, een jonge huisarts uit Antwerpen. Zijzelf kreeg de kans om in een duopraktijk te stappen. ‘Maar het blijft een geregel en geplan. Vooral omdat je altijd bereikbaar moet zijn.’

Kristin Van de moortel, die deze maand haar opleiding als huisarts voltooit en in een groepspraktijk stapt, heeft daarom nooit een solopraktijk overwogen. ‘Ik hou enorm veel van mijn vak, maar ik hou ook van mijn privé-leven. Louter praktisch is dit de beste formule’, zegt ze.

Alleen of in een samenwerkingsverband met collega’s: bereikbaar moet een huisarts zijn. En dat weegt misschien wel het zwaarst. ‘Twee avonden per week schakel ik de telefoon van de praktijk naar mijn huis door, en twee avonden doet mijn collega dat’, aldus Stoop. ‘Als een patiënt me ’s nachts voor iets ernstigs belt, ga ik er ook heen. Het probleem is dat ik nooit van tevoren weet of ik de deur nog uit moet. Dus moet mijn man ’s avonds altijd thuis zijn voor de kinderen, of moet ik heel snel een oppas regelen.’ In geval van nood kunnen zij en haar collega voor permanenties een beroep doen op andere groepspraktijken uit de buurt. ‘Maar dat proberen we zoveel mogelijk te vermijden. Dat wij haast altijd bereikbaar zijn, is een deel van onze service‘, vindt ze.

Ook de veeleisendheid van patiënten schrikt potentiële huisartsen af. Sommigen staan er bijvoorbeeld op dat de dokter een specifiek geneesmiddel voorschrijft. Hilde Stoop neemt zich voor om daar niet aan toe te geven. ‘Maar dat lukt me niet altijd. Als zo iemand dan buiten is, voel ik me gefrustreerd. Natuurlijk zijn er dingen die gewoon niet kunnen. Alleen vragen ze soms medicijnen die wel door de beugel kunnen, maar die ik niet uit mezelf zou voorschrijven.’

Dat is bijvoorbeeld geregeld het geval met antibiotica. Artsen hebben begrepen dat in Vlaanderen te veel antibiotica worden voorgeschreven, maar hun patiënten zijn het daar niet mee eens. Want velen geloven dat hun klacht pas ernstig wordt genomen als er antibiotica aan te pas komen. ‘En dus staan ze hier na een paar dagen weer en klagen dat ze er nog erger aan toe zijn. Vaak dreigen ze naar een andere arts te stappen, en ik heb al geen overschot aan patiënten’, klaagt een jonge arts die pas een solopraktijk uit de grond heeft gestampt.

En vaak is er daadwerkelijk een collega te vinden die wél het gevraagde geneesmiddel wil voorschrijven. Van de moortel: ‘Een tijd geleden kwam een jonge tiener hier antibiotica eisen. Toen ik dat weigerde en uitlegde waarom, werd hij echt kwaad. En een uur later stond hij voor de deur met een doosje antibiotica te zwaaien. Hij lachte me gewoon in mijn gezicht uit. Soms voel je je dan door je patiënt gedomineerd.’

EERST NAAR DE KAPPER

Hetzelfde gebeurt met ziektebriefjes. ‘Als arts weet je wel of iemand ziek is, maar het is heel moeilijk om uit te maken of hij al dan niet kan gaan werken. Een ziektebeeld heeft niet op iedereen dezelfde weerslag’, zegt Hilde Stoop. En een patiënt verplichten om naar zijn werk te gaan, is niet zo goed voor de klantenbinding. ‘Soms komen hier mensen binnen met een lijstje van de dagen waarop een jongere niet naar school is geweest en vragen daar met terugwerkende kracht een doktersbriefje voor’, zegt Van de moortel. ‘Als ik dat weiger – want dat is schriftvervalsing -, dringen ze aan en worden ze zelfs kwaad. Dat is een gebrek aan respect. Ik ben een arts, geen briefjesschrijver.’

Almaar meer worden artsen trouwens met het omgekeerde fenomeen geconfronteerd. Mensen die duidelijk thuis moeten blijven, vragen een paardenmiddel om toch aan de slag te kunnen. ‘Ook dat is heel frustrerend voor een arts. Maar sommige patiënten zijn nu eenmaal bang om hun job te verliezen, zeker als het niet goed gaat met het bedrijf waar ze werken’, aldus Stoop. De druk van de werkgevers is groot. En dan zijn er dus nog de vele overbodige huisbezoeken. Van de moortel: ‘We worden inderdaad dikwijls voor akkefietjes gebeld. Jonge mensen die perfect naar de praktijk kunnen komen, willen een huisbezoek voor een verkoudheid. En dan vragen sommigen nog om op een bepaald tijdstip te komen, want eerst moeten ze de kinderen van school halen en daarna hebben ze een afspraak bij de kapper. Maar ik kan toch niet met huisbezoeken op afspraak beginnen? Dus weiger ik op een vast tijdstip te komen, en ik ervaar niet dat ik er patiënten door verlies. Ik probeer wel in de mate van het mogelijke met hun vraag rekening te houden.’

Toch vindt Jan De Maeseneer het belangrijk om de huisbezoeken niet met het badwater weg te gooien. ‘Soms is het natuurlijk gewoon de enige mogelijkheid. Maar het is ook aanbevelenswaardig als je denkt dat er iets schort aan de thuissituatie van de patiënt.’

Volgens Ri De Ridder, raadgever van minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (SP), neemt het aantal huisbezoeken traag maar zeker af. ‘Steeds meer mensen hebben liever zelf in de hand wanneer ze de huisarts zien, en gaan naar het spreekuur of maken een afspraak in de praktijk. Velen vinden het ook betuttelend dat een arts op eigen initiatief wekelijks bijvoorbeeld de bloeddruk komt meten. Ze willen zélf bepalen wanneer ze de dokter zien. Vanaf mei volgend jaar wordt het verschil in remgeld tussen huisbezoeken en consultaties op de praktijk aanzienlijk groter. Dit is het gevolg van de veralgemening van het globaal medisch dossier. De Ridder: ‘Een huisbezoek kost dan 803 frank, waarvan de patiënt 522 frank terugkrijgt. Een gewone raadpleging komt op 595 frank, waarvan hij 471 frank zal terugkrijgen.’

De extreme eisen van patiënten mogen ook niet veralgemeend worden. Die mensen vormen een minderheid, maar wel een vermoeiende, frustrerende minderheid. ‘Ik vind het een vooruitgang dat een huisarts vandaag niet meer op een voetstuk staat – met veel patiënten kan ik wel redelijk informeel omgaan. Maar soms gaat het gewoon te ver. Er moet nog wel respect zijn’, zegt Van de moortel.

Net als de administratieve papiermolen waarin huisartsen moeten meedraaien. ‘Ik stop ontzettend veel tijd in allerlei paperassen. Door het vele werk doe ik dat vooral ’s nachts’, aldus een jonge arts. Minister Vandenbroucke wil die hele papiermolen dan ook gaan afbouwen. ‘Zo zijn we bezig om de administratieve rompslomp in verband met de aanvraag voor terugbetaling van geneesmiddelen te verminderen; hetzelfde geldt voor de aanvragen voor een toelage voor gehandicapten. Want artsen moeten zich met zinnige dingen kunnen bezighouden’, zegt De Ridder.

DE DOKTER ALS TEAMSPELER

Het beroep van huisarts moet dus aantrekkelijker worden. De kans is immers groot dat er in 2010 te weinig huisartsen zullen zijn: de zorgvraag zal toenemen met de vergrijzing van de babyboomgeneratie. ‘Bovendien worden er vandaag nog veel mensen als huisarts geteld, terwijl ze eigenlijk al uit het beroep zijn gestapt’, meldt De Maeseneer. De numerus clausus afschaffen, is ook geen oplossing, daar zijn de meeste partijen het over eens. Wel is het noodzakelijk dat de evolutie nauwkeurig gevolgd wordt, zodat de cijfers op tijd bijgestuurd kunnen worden.

Maar in de eerste plaats moeten studenten Geneeskunde weer zín krijgen om huisarts te worden. En dat vraagt een nieuwe definitie van de taken. ‘Een huisarts moet zijn patiënten mee begeleiden in hun tocht door de gezondheidszorg’, aldus De Maeseneer. ‘Wij zijn een filter op de eerste lijn. Als een patiënt met vage klachten aanklopt, moeten wij uitmaken of het pluis is of niet. Door die selectie zorgen wij ervoor dat een heleboel dingen niet naar de tweede lijn, de specialisten, worden doorgeschoven. Dat bespaart veel geld, want tweedelijnsgezondheidszorg is heel wat duurder.’

Minister Vandenbroucke erkent het belang van de huisartsengeneeskunde. ‘Een huisarts heeft een filterfunctie en een begeleidingsfunctie voor chronische patiënten. Hij heeft ook een belangrijke taak op het vlak van preventie en informatiedoorstroom’, geeft Ri De Ridder aan.

De rol van de huisarts is ontegensprekelijk geëvolueerd. Hij – of in steeds meer gevallen: zij – staat ook gedeeltelijk voor sociale begeleiding in. ‘Je moet voor een deel aan zorgmanagement doen en een pleitbezorger van de patiënten zijn. Het is een ander vak dan tien jaar geleden. Het is complexer geworden, maar ook boeiender. Het blijft een beroep waarin je ontzettend veel dankbaarheid krijgt’, vindt De Maeseneer.

Natuurlijk hangt die nieuwe rol samen met het feit dat de patiënten zelf veranderd zijn. Zo wordt haast elke huisarts vandaag geconfronteerd met een hele waaier aan nationaliteiten, culturen en talen. Patiënten zijn ook veel beter geïnformeerd. Ze hebben een medische gezinsencyclopedie op hun nachtkastje liggen en surfen het internet af op zoek naar nieuwe remedies, dure theorieën en de ervaringen van al dan niet vermeende lotgenoten. Daarbij stuiten ze wel eens op een wondermiddel, maar veel vaker op charlatans allerhande. ‘Vaak heeft een patiënt meer informatie over een aandoening dan de huisarts zelf. Als arts moet je die informatie kunnen plaatsen’, zegt De Maeseneer. Een huisarts moet tegenwoordig dan ook op de meest uiteenlopende vragen kunnen antwoorden. Patiënten verwachten van hem informatie over palliatieve zorgen, drugsgebruik, thuiszorg, opvoeding. Bovendien moet de dokter kaas gegeten hebben van de hele administratieve rompslomp. Vaak is een arts pleitbezorger voor zijn patiënten bij het OCMW, ziekenhuizen of de overheid.

‘Eigenlijk moet een huisarts een teamspeler zijn en een netwerk uitbouwen van sociaal werkers, verpleegkundigen, kinesisten, psychologen. Zo kan hij zich zelf op zijn kerntaak concentreren’, zegt De Maeseneer. Daarom wil de overheid investeren in ‘overlegtijd’ voor allerlei zorgverleners. ‘Huisartsen, verpleegkundigen en kinesisten moeten samen bekijken hoe chronisch zieken thuis kunnen worden verzorgd. Dat is een heel belangrijke opdracht met het oog op de vergrijzing’, meent De Ridder.

AAN DE BASIS VAN DE ZORG

Nieuwe, uiteenlopende taken én veeleisende patiënten nopen volgens Jan De Maeseneer tot een nieuw systeem. ‘Inschrijving is daarbij essentieel. Het is de enige manier om echte afspraken met de patiënt te kunnen maken, om bijvoorbeeld vast te leggen in welke situatie een huisbezoek nodig is. Voor wie zich inschrijft, zou vanuit de ziekteverzekering een vast bedrag voor basiszorg aan de huisarts moeten worden betaald. Want je kunt niet langer alle taken van een huisarts in vakjes stoppen en daar een bedrag op plakken.’

Vanaf 2002 wordt het globaal medisch dossier voor de hele bevolking veralgemeend. Dat betekent dat er over elke patiënt een dossier zal worden bijgehouden. De Maeseneer: ‘Dat is op zich positief. Alleen houdt het geen sanctie in voor de patiënt, die kan nog altijd rondshoppen. De wetgeving moet ervoor zorgen dat een patiënt er belang bij heeft om naar één huisarts of huisartsengroep te gaan. De huisarts wil geen boekhouder worden die bijhoudt bij welke specialisten een patiënt allemaal gaat aankloppen.’ Volgens Ri De Ridder is het aan de huisartsen zelf om dat engagement van hun patiënten te verdienen: ‘Ze moeten hun taak in het licht van het globaal medisch dossier zélf invullen.’

Jan De Maeseneer wil ook meer geld voor de huisartsengeneeskunde. ‘De overheid moet er zo’n tien miljard frank per jaar (247 miljoen euro) in investeren om een dynamiek van onderuit te stimuleren. Huisartsen zouden dan projecten kunnen indienen om de huisartsengeneeskunde te moderniseren: een grootschaliger aanpak, deeltijds werk, het inzetten van de expertise van vijftigplussers enzovoort.’

Een idee waar de overheid op het eerste gezicht niet echt weigerachtig tegenover staat. Maar, werpt De Ridder op: ‘In de voorbije jaren hebben we al bijna twee miljard (49 miljoen euro) geïnvesteerd voor de invoering van het globaal medisch dossier. We zijn best bereid om eventueel nog meer te investeren, maar dan moet heel duidelijk zijn wat daar tegenover staat, welke verantwoordelijkheden de huisartsen opnemen tegenover hun patiënten.’

Voorlopig ziet het er dus niet naar uit dat er een volledig nieuw huisartsensysteem komt. Het beroep aantrekkelijker maken, zal stap voor stap moeten gebeuren. ‘We willen veeleer concrete punten aanpakken dan een globaal verhaal schrijven. België is niet klaar voor een hele ommekeer. We willen mensen niet met regels overdonderen zodat ze het gevoel krijgen dat ze verplicht worden. Ze moeten uit zichzelf naar de huisarts stappen’, zegt De Ridder.

Of hem laten langskomen natuurlijk.

Ann Peuteman

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content