Weldra wordt het langverwachte Federaal Veiligheidsplan aan de regering voorgelegd. Een analyse van discreet gehouden teksten.

Het was beloofd tegen 31 december 1999, maar vandaag is het Federaal Veiligheidsplan nog altijd in de maak op het kabinet van minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD). En te oordelen naar de diverse bijdragen wordt het een moeilijk hanteerbaar instrument: een driehonderdtal bladzijden van verschillende auteurs. Het heeft bovendien behoefte aan een gedetailleerde begroting, een rigide tijdsplanning, een duidelijke toewijzing van verantwoordelijkheden en vooral een betere samenhang.

Minister Verwilghen kreeg van de federale regering “de regierol” voor het Federaal Veiligheidsplan en hij laat zijn medewerkers waar mogelijk ook al de aanloop nemen tot nationale en zonale of lokale politieplannen. Want in zijn begrotingsnota-2000 stond het al: “Het Federaal Veiligheidsplan is als beleidsplan de strategie voor de te volgen prioriteitenstelling in het Nationaal Veiligheidsplan enerzijds en de Zonale Veiligheidsplannen anderzijds.” Deze plannen zullen de opdrachten omschrijven van de toekomstige federale en lokale politiediensten. In het kader van de algehele veiligheidspolitiek is die politiehervorming slechts een van de tijdbommen onder de regering. En het ziet ernaar uit dat minister Verwilghen ook die niet zo gauw zal kunnen uitschakelen.

Mede daarom wordt er binnen de regering opnieuw aan gedacht de politiehervorming, die op 24 mei 1998 nochtans met veel poeha door de zogeheten Octopus-partners werd beklonken, voorlopig te beperken tot het bovenlokale beleidsniveau, versta de versmelting van de diensten van de rijkswacht en de gerechtelijke politie tot een federale gerechtelijke recherche in de dito arrondissementen. Voor de administratieve opdrachten zouden de rijkswachtbrigades dan verder naast de bestaande stedelijke en gemeentelijke politiediensten ingeschakeld worden. Zo zouden de burgemeesters tot na de gemeenteraadsverkiezingen met rust gelaten worden.

ONSAMENHANGENDE BOODSCHAPPENLIJST

De ontwerpteksten van het Federaal Veiligheidsplan maken van dit nochtans groots opgevatte plan een vaak onsamenhangende boodschappenlijst in plaats van een strategisch draaiboek. De vorm en de inhoud van dit plan sluiten nauw aan bij de prioriteiten van het Veiligheidsplan dat de VLD in maart 1999 voorstelde – en dat de nieuw verkozen paars-groene coalitie bijna integraal overnam.

Ook nu is weer sprake van tientallen nieuw op te richten instellingen, diensten, comités, centra, raden, platformen en werkgroepen die de zaken moeten evalueren en voorstellen moeten doen. Want deze regering wil alle vormen van criminaliteit bestrijden en zo de objectieve én de subjectieve onveiligheid wegwerken. Voornamelijk op de negen stilaan bekende domeinen: geweldplegingen, georganiseerde misdaad, witteboordencriminaliteit, mensenhandel en andere vormen van uitbuiting, seksuele misdrijven, jeugddelinquentie, hooliganisme, drugsoverlast en -criminaliteit en verkeersongevallen met persoonlijk letsel. Om al deze vormen van criminaliteit aan te pakken, wordt “het smeden van een soepele veiligheidsketen” voorgesteld die met zogeheten proactieve, preventieve, preparatieve, repressieve en nazorgsmaatregelen de “integrale veiligheidszorg” moet verzekeren.

De analyse van de basisteksten leert echter dat die zorg lang niet zo integraal dreigt te worden, dat de politie plaats moet maken voor privé-diensten en dat de voorgestelde veiligheidsketen opvallend repressief wordt. Niettegenstaande enkele gratuite beweringen over het vermijden van de politiestaat en “een betere bescherming van de fundamentele rechten van de burgers die ermee worden geconfronteerd”. Het is zelfs zeer de vraag of de socialistische en groene regeringspartners akkoord kunnen gaan met dit neoliberale en wetenschappelijk slecht onderbouwde Federaal Veiligheids- en Detentieplan.

Niet toevallig wordt er bij de beschrijving van de integrale veiligheidszorg meteen op aangedrongen om de desbetreffende wetten “te vereenvoudigen (…) om de overheid toe te laten waar nodig op een meer eenvoudige wijze gebruik te kunnen maken van én samen te werken met bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen, de interne bewakingsdiensten, de privé-detectives en de buurtinformatienetwerken”. Er wordt wel voorgesteld de geplande Adviesraad inzake Private Veiligheid om te buigen tot een Toezichts- en Controlecomité op de Private Veiligheid. Maar daarmee zijn de gevaren inherent aan de privatisering van orde-en rechtshandhaving niet van de baan.

Een van de bezielers van het Federaal Veiligheidsplan meent dat “justitie en politie niet langer een monopolie hebben om de veiligheid te waarborgen” en hij betreurt dat “privé-bewakingsdiensten uit de politiehervormingen blijven”. Marc Cools weet waarover hij spreekt. Hij doceert private bewaking en beveiliging aan de universiteiten in Brussel en Gent, is zelf manager van een Antwerps privé-bewakingsbedrijf én kabinetsmedewerker van minister van Justitie Verwilghen.

Mede door dit soort belangenvermenging komt de privatisering van politie en justitie, die premier Verhofstadt en de zijnen tien jaar geleden al bezighield, vandaag in menig opzicht in het Federaal Veiligheids- en Detentieplan terug. Niet het minst in het plan om de overheid, versta de minister van Justitie, voor eind 2000 te laten bijstaan door een nog op te richten Nationaal Instituut voor Veiligheid en Justitie (NIVJ). Op zich een lovenswaardig initiatief om, naar het voorbeeld van het Nederlandse Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC), de noodzakelijke expertise onder één dak samen te brengen.

Maar het NIVJ zou zijn “intern wetenschappelijk onderzoeksdispositief” in niet minder dan acht zogeheten kerndomeinen moeten uitbouwen. Zijnde de integrale veiligheidszorg met inbegrip van – jawel – publiek-private samenwerkingsverbanden, strafrecht, strafprocesrecht, criminologie, victimologie, penologie, justitieel overheidsmanagement en forensische gedragswetenschappen. Dit betekent dat het college van procureurs-generaal andermaal de middelen aan zich voorbij ziet gaan om zich te kwijten van de taken waarmee het in het kader van de Octopus-hervormingen is belast.

VEELVRATERIG MONSTER

Het Nationaal Instituut voor Veiligheid en Justitie zal daarentegen algauw een honderdtal medewerkers nodig hebben en een veelvraterig monster worden. Volgens professor Cyrille Fijnaut, die op verzoek van Knack het Federaal Veiligheids- en Detentieplan analyseerde, trekt het voorgestelde Nationaal Instituut voor Veiligheid en Justitie bovendien “twee oneigenlijke taken naar zich toe. Enerzijds wil het een soort managementsinstituut zijn voor strafrechtspleging, terwijl de mensen die beleidsondersteunend onderzoek doen, niet per se weten hoe een politiekorps, een parket of een gevangenis gerund moet worden. Helemaal van de gekke is echter dat dit instituut belast zou worden met de erkenning van alle deskundigen in strafzaken en met het toezicht op de erkenning van alle laboratoria in de criminalistiek.”

Professor Fijnaut merkt ook op dat door de oprichting van het NIVJ tegelijk “de rol van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) beperkt wordt tot die van beheerder van databanken. Terwijl verderop doodleuk gezegd wordt dat er moet worden geïnvesteerd in gedecentraliseerde eenheden voor technische en wetenschappelijke politie. Dit betekent met andere woorden dat alle hoogwaardige criminalistiek in allerlei labs geprivatiseerd wordt en dat de technische recherche vereenzaamd achterblijft. Ook in het buitenland is nochtans bewezen dat je op het terrein slechts hoogwaardige criminalistiek krijgt als die eenheden nauw kunnen samenwerken met een centraal laboratorium zoals dat van het Bundeskriminalamt (BKA) of het Amerikaanse Federal Bureau of Investigation (FBI), dat een reservoir is van ervaring, kennis en inzicht. Sinds de eerste parlementaire onderzoekscommissie over de zogeheten Bende van Nijvel is bewezen hoe pover het met de wetenschappelijke politie in België is gesteld. En toch wordt die toestand nu bestendigd. In het licht van de gebeurtenissen van de voorbije twintig jaar is dit zonder meer wraakroepend. Ook omdat er goede plannen klaar liggen voor de organisatie van de technische recherche die wel aansluiten op de internationale ontwikkelingen.”

Fijnauts kritiek is ook toepasselijk op andere essentiële onderdelen van het Federaal Veiligheids- en Detentieplan. Ook andere door ons geraadpleegde experts zijn het eens met zijn kritiek. Maar gezien hun respectieve functies blijven zij liever anoniem.

Omdat volgens het Federaal Veiligheidsplan “criminaliteit in wezen een conflict (is) tussen dader(s) en slachtoffer(s)” mag het geen verwondering wekken dat het belang van de samenleving en de rol van het Openbaar Ministerie dat precies voor het openbaar belang opkomt, geminimaliseerd worden. Deze neoliberale benadering komt ook tot uiting in de voorgestelde aanpak van de negen bovengenoemde prioriteiten en van de actiemiddelen die daarvoor gereserveerd worden.

Zo neemt minister Verwilghen zijn collega van Binnenlandse Zaken Duquesne bij de hand om met het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) enkele overlegorganen inzake beveiliging op te zetten waarvan de uitbouw door de vorige regering was stopgezet: precies omdat ze misbruikt werden als lobby-instrumenten. Geweld betreft immers meer dan diefstallen van chique (bedrijfs-)wagens, vrachtwagens, werktuigen en de besmetting van bedrijven door “schadelijke sektarische organisaties”.

Ook de bestrijding van de georganiseerde misdaad vergt meer dan een wettelijke regeling voor spijtoptanten, bijzondere opsporingstechnieken, een betere Europese samenwerking en de verdeling of zeg maar omkering van de bewijslast (daarbij wordt de verdachte gevraagd zijn onschuld te bewijzen en moet het Openbaar Ministerie niet langer het bewijs van schuld leveren. Een drastische verandering is ons rechtstelsel dus).

ACHTERHAALD EN REPRESSIEF

Even drastisch zijn de projecten om de witteboordencriminaliteit aan te pakken, maar ook deze (rijkswacht-)voorstellen zijn al jaren oud en zullen menig waarnemer nog steeds argwanend stemmen. Deze voorstellen betreffen niet alleen de omkering van de bewijslast maar ook de toepassing van bijzondere politietechnieken; de ontkoppeling van de schuldvraag en de ontnemingsprocedure; het instellen van de waardegerichte- in plaats van objectgerichte-verbeurdverklaring; het uitdunnen van het strafrecht tot “de algemeen aanvaarde moraal die lijf en goed van de burger beschermt” gelet op het geloof in “de bestaande zelfregulerende mechanismen die inherent zijn aan onze markteconomie en de mogelijkheden aan buitenstrafrechtelijke wethandhavingsmodellen. Ook hier dient het strafrecht het ultimum remedium te zijn.” Dat klinkt des te vreemder omdat het plan weinig zegt over preventie en de veiligheidsketen vooral tot bestraffing leidt.

De bijdrage inzake drugsoverlast en -criminaliteit vormt door haar evenwichtigheid een opmerkelijke uitzondering. Bepaalde voorstellen om de jeugddelinquentie en de seksueel getinte misdrijven aan te pakken, zijn daarentegen ronduit repressief en bedenkelijk. Zo wordt voorgesteld alle werknemers in het onderwijs, de jeugdwerking en de gehandicaptenzorg te verplichten (elk vermoeden van?) mogelijk seksueel misbruik te melden: desnoods via kliklijnen. Lering trekken uit de excessen van het Dutroux-onderzoek blijft moeilijk.

Zo is “het bijvoorbeeld niet omdat men gevat wordt naar aanleiding van een relatief klein vergrijp, ook al ligt dat in de seksuele sfeer, dat de onderliggende persoonlijkheidsstoornis niet ernstig genoeg kan zijn. Elke passage à l’acte moet, hoe licht het feit ook, een aanleiding zijn om de nodige beschermingsmaatregelen te nemen.” Dit is trouwens een passage in het Federaal Veiligheidsplan waar een loopje genomen wordt met de criminologische wetenschap om in dit geval een soort nul-tolerantie te propageren en de repressiviteit van de ordehandhavers te rechtvaardigen via zogeheten normherstellend optreden. Dit alles moet hoe dan ook uitmonden in een strenger detentiebeleid. De bijdrage over de gewenste evolutie “van een vergeldend strafrecht naar een herstelrecht” ten spijt.

Elders wordt dan weer voorgesteld scholen te laten coachen door jeugdrechters en wijkpolitie, het schoolreglement te koppelen aan “jeugdsnelrecht” en te zorgen voor een “maatschappijbeveiligende detentie onder strikte voorwaarden in door de federale regering op te richten entiteiten”, kortom nieuwsoortige verbeteringsgestichten of jeugdgevangenissen.

Deze en andere bijdragen in het Federaal Veiligheids- en Detentieplan staan haaks op soms revolutionaire voorstellen. Schrijven dat de alternatieve straf de regel en de gevangenisstraf de uitzondering worden, is niet niks. Of dat drugsgebruikers op alle niveaus naar de hulpverlening moeten worden doorverwezen. Echt vernieuwende projecten dreigen echter overwoekerd te worden door hen die de “justitie, als hoeder van waarden en normen” zien en van minister Verwilghen niet alleen een witte ridder maar ook nog een kruisvaarder proberen te maken.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content