Fik Meijer over de gladiatoren van het oude Rome. Zijn boek laat weinig illusies heel.
Foto’s Maria Fialho
Fik Meijer: ‘Gladiatoren’, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 254 blz., euro 19,95.
In Rome staat nog steeds het Colosseum. Het werd gebouwd tussen 70 en 80 na Christus door de zuinige keizer Vespasianus, die er brood in zag. Het bood plaats aan meer dan 50.000 toeschouwers die enthousiast kwamen aanschuiven voor elke show. Een keizer die populair wou zijn, gaf veel en grote shows. De wijsheid van het gezag in het oude Rome, met zijn massaal werkloze bevolking van ruim een miljoen inwoners, was samengevat in de bondige frase ‘panem et circenses’: de beste manier om het volk kalm te houden, is het ‘brood en spelen’ te geven. Geen volleybal evenwel, maar echte spelen: terechtstellingen, gevechten met dieren, gladiatorenshows. Het circus van de dood.
Professor Fik Meijer, die Oude Geschiedenis doceert aan de Universiteit van Amsterdam en ‘een fanatiek Romeganger’ is, betrapte zich een late namiddag in april, hoog in het amfitheater, op de vraag hoe hij zich zelf gevoeld en gedragen zou hebben tussen een uitgelaten menigte Romeinen aan het einde van een middag spektakel vol van de bloedigste, wreedste, lafste slachtpartijen. Uitgelaten ook? Om dat te weten te komen, moest hij, professor zijnde, eerst even precies uitvissen hoe het allemaal in zijn werk ging. En wat de hoofdmoot van het spektakel, het gevecht tussen gladiatoren, er eigenlijk in voorstelde.
Het resultaat is het boek Gladiatoren, ondertiteld Volksvermaak in het Colosseum. Daarin behandelt hij, laconiek maar met aandacht voor het detail en voor de werking van het systeem, de trieste wereld van de gladiator, van het circus, de bazen van het circus en de wereld waarover zij dachten te heersen. En volksvermaak opnieuw: de film Gladiator, die spektakel biedt op bijna antieke schaal, maar het gebeuren op een totaal onjuiste manier – en, zegt de professor, vol fouten in het Latijn – voorstelt, hielp Fik Meijer zijn aandacht gespitst houden. Nee, dan die oude film van Stanley Kubrick, Spartacus, die was stukken beter, zij het ook niet historisch correct.
Maar nu meldt men dat gladiatoren topsportmensen waren met een luxueus leven?
FIK MEIJER: Dat geloof ik absoluut niet. Er zullen wel een paar topgladiatoren geweest zijn die het ver brachten, maar de meesten waren gevangenen in de gladiatorenschool en kwamen daar nauwelijks meer uit. Die moesten elke keer maar hopen dat ze het gevecht wonnen om te overleven of, als ze het verloren, dat ze gratie kregen. Er waren wel zonen uit de burgerij die het uit vrije wil gingen doen, voor de ‘kick’, voor de spanning, en sommigen voor de verdiensten, die sloten een apart contract af waarin hun verdiensten waren vastgelegd. Maar die deden het meestal niet lang. De overgrote meerderheid in de arena waren ter dood veroordeelden, ter dood veroordeelde slaven, krijgsgevangenen.
Dus u zat daar boven in het Colosseum en u dacht, hoe zou ik hebben gerea- geerd?
MEIJER: Ja. Die gladiatorengevechten waren volgens mij geen uitwas in de Romeinse cultuur, maar waren daar een integrerend bestanddeel van. Ik denk dat de Romeinse maatschappij diep doordrongen was van geweld. Dat de Romeinen van alle mediterrane volkeren bijna het wreedst waren. Maar ze organiseerden het geweld, ze institutionaliseerden het. Ze maakten er een duidelijk en vast patroon van. Al die veroveringen hebben ze met hun organisatietalent gedaan.
Ze wonnen omdat ze een systeem hadden?
MEIJER: Ze waren niet de sterkste soldaten, ze waren niet de intelligentste mensen, maar ze hadden het grootste organisatietalent. Ze hebben alles georganiseerd, tot de dood toe.
Dus er zit wel iets in de idee dat de Romeinen de Amerikanen van het moment waren?
MEIJER: Een beetje wel. Alleen hoefden de Romeinen zich helemaal aan niemand te storen. Ze konden doen wat ze wilden, en dat hebben ze ook gedaan, en met veel geweld. Voor mij lagen die gladiatorenspelen ook wel in het verlengde van die oorlogen. Toen de Romeinen aan het einde van de Republiek zowat de hele wereld veroverd hadden en ze geen oorlogen meer voerden, toen werden die oorlogen nagespeeld in de arena’s, door ter dood veroordeelden.
Het gladiatorenspel was typisch Romeins. Niet Grieks of mediterraans of zo?
MEIJER: Terwijl het geen Romeinse uitvinding was. Ze hebben het overgenomen van de lijkspelen van de Grieken, die slaven offerden op het graf van mensen. Die mensenoffers werden vervangen door gevechten van slaven op de tombe. De Romeinen hebben dat groot gemaakt. Het is begonnen in Campanië in Zuid-Italië, daar had je de eerste amfitheaters. In Capua, Pompeji, Liternum… De Romeinen hebben het gesystematiseerd, zoals ze alles systematiseerden. Ze hebben in alle steden amfitheaters gezet, daar werden, tot ver in het noorden, in Xanten en Keulen, door de priesters van de keizercultus spelen georganiseerd om de verbondenheid van keizer en mensen tot uitdrukking te brengen. Het systeem was volgens mij heel goed doordacht.
Men werd gemakkelijk ter dood veroordeeld?
MEIJER: Ja. Daar waren de Romeinen ook meesters in. Slaven zeker. En krijgsgevangenen. Sterke krijgsgevangenen werden veroordeeld tot slavernij, tot de doodstraf, of als ze heel sterk waren, mochten ze zich naar de maatschappij vechten via de gladiatorengevechten. Daarbij werd je in de Oudheid ook lang niet zo oud. Ik ben nu zestig, in Rome had ik waarschijnlijk al lang onder de zoden gelegen. Er was bijna geen medische verzorging. Wie dertig jaar was, had bijna geen gebit meer.
Oude gladiatoren, zoals het proletariaat, stierven in armoede en werden dan over de muur gekieperd.
MEIJER: De armsten in Rome hadden niet het geld om een graf te kopen, en werden na hun dood gewoon buiten de muren gegooid of in grote kuilen langs de Via Appia, of in ravijnen. Oude mannetjes, ex-gladiatoren die rond die arena bleven hangen, wellicht een beetje weggemoffeld, die raakten niet los van de arena, konden niets anders dan vechten, mislukten in de burgermaatschappij, en keerden terug, in de wetenschap dat dit het einde was. Heel triest.
Die ravijnen moeten behoorlijk gestonken hebben.
MEIJER: Rome zelf was ook een stinkende stad. Kijk, wij leerden op school van het fraaie Rome, het Forum, de Palatijn, mooie huizen. Daar ben ik het allemaal mee eens, maar er was ook heel veel dat minder fraai was, volkswijken met flatgebouwen zonder sanitair.
In uw boek geeft u uitgebreid het programma van ‘een dagje Colosseum’, een ‘dagje Feyenoord’ of ‘een dagje Anderlecht’. Is dat vergelijkbaar?
MEIJER: Het is in die zin wel vergelijkbaar dat de mensen ernaar uitkeken. Het verschil is dat die mensen zo met dat geweld vergroeid waren, dat een program- ma van ’s ochtends halfnegen tot ’s avonds zes, dat alleen maar bestond uit moord en doodslag, hen beviel en dat ze ernaar uitkeken. Dat is het bezwaar. Maar de uitvinder van het voetballen zal nooit gedacht hebben dat in Nederland supporters van Ajax en Feyenoord in een weiland met elkaar zouden gaan vechten met knuppels en messen. Daarom schrijf ik zo’n boek. Ik denk niet dat die maatschappij vroeger beter of slechter was dan de onze, we hebben iets andere normen. Maar de fascinatie van mensen voor geweld is gelijk gebleven. Wij kunnen nu wel zeggen, via de Verlichting, dat gladiatorenspelen minderwaardig zijn. Maar als je naar onze films kijkt, en als je ziet hoeveel video- en computerspelletjes met geweld er zijn, dat is niet normaal meer. Het hoeft ons dus allemaal niet zozeer te verbazen. Ik wil gewoon laten zien dat die Romeinse maatschappij alle zwakheden had die je in zo’n maatschappij kunt verwachten.
Ik veroordeel die Romeinen ook niet: ze waren opgegroeid in dat gigantische geweld, en dat werd in de arena nagespeeld. Gedemobiliseerde soldaten waren natuurlijk vaak ongeleide projectielen als ze in Rome kwamen. En ook oud-soldaten die het in het burgerbestaan niet rooiden – als landbouwer, of in de stad -, die gingen naar de arena, meldden zich soms vrijwillig aan om vechter te worden. Want het enige wat ze konden, was vechten. Dát waren waarschijnlijk de vrije mensen die in de arena gingen.
Gladiatorenscholen hadden een kader, trainers, verzorgers. Waren dat oud-gladiatoren?
MEIJER: Ja. Dat waren meestal de toppers die het overleefd hadden, of door een ongeluk waar ze later misschien blij mee waren, niet meer in de arena hadden kunnen optreden, maar nu trainer werden of verzorger of iets dergelijks. Die het prijzengeld konden vergeten, maar intussen wel bleven leven. Er waren ook gladiatoren die het heel goed hadden, maar dat was een heel kleine minderheid. De meesten bleven hangen in die arena, in die school. Streng bewaakt. Mochten er niet uit. Alleen wie een beetje beter gepresteerd had, kon afspraken maken buiten de gladiatorenschool.
Ik heb uitgerekend dat de gemiddelde gladiator tien gevechten leverde. Ze deden er vier of vijf per jaar. De meesten stierven tussen hun 21 en 27-28 jaar. Er zijn een paar uitzonderingen, zoals Asteropaeus, die zou 107 overwinningen op zijn palmares hebben gehad. En die ging ook door tot zijn zestigste, volgens een inscriptie. Het zou kunnen. De meesten haalden tussen de 5 en 25 gevechten. En dan was het afgelopen.
Sus van Elzen