Göran Tunström, “Het ware leven”, De Bezige Bij, Amsterdam, 153 blz., 690 fr.

Elke zin is een voltreffer. Maar Het ware leven van de Zweedse schrijver Göran Tunström (1937) is ook op zich een verhaal dat je niet meer loslaat. Het is prachtige, huiveringwekkende, onrustbarende lectuur. De betrokkenheid van de schrijver bij het soms al te wrede lot van de mens gaat zo diep, dat stijl en toon er op een natuurlijke manier gaan door zinderen, zo helder en bedachtzaam wordt er geformuleerd. Het verhaal gaat over twee joodse jongetjes Isaac en Jakov, kinderen nog, die door hun moeder in Samarkand, Sovjetunie, in 1934 op de trein worden gezet richting Palestina: “De trein kreeg het vertreksein. Op hetzelfde moment en zonder haar blik nog op te slaan draaide moeder zich om en verdween, wij trokken onze hoofden naar binnen en zochten een plaatsje in een bijna lege coupé.” Het is maar een van de vele harde en hartverscheurende taferelen waarmee Tunström zijn lezers treft. De jongetjes zijn meer dan twee jaar onderweg. Maar wat is er bereikt als ze, helemaal uitgeput, in Palestina, het beloofde land, arriveren? Het is een land in oorlog. De kleine Jakov wordt meteen getroffen door een kogel en als hij na drie weken wakker wordt, is hij voor altijd blind, verlamd en stom voor de rest van zijn leven. “En ik weet niet of hij ooit dat vervloekte Jeruzalem heeft gezien,” voegt de inmiddels oud geworden Isaac er bitter aan toe.

De onthutsende onberekenbaarheid van de mensen en de onvoorspelbaarheid van het lot vormen het raamwerk van Het ware leven. Maar de hardheid van het leven wordt toch gemilderd en gelouterd door een soms geheimzinnige kracht die niets anders dan het wonder van de menselijke goedheid is. Mahmud, de smokkelaar, neemt de kinderen hun geld niet af als hij ze over de Perzische grens heeft gesmokkeld, maar neemt vrede met zijn afgesproken deel. Een jood die zijn vrouw en kinderen heeft verloren, neemt een groot risico door de twee vluchtelingen onder zijn galabeija Palestina binnen te loodsen. Tegelijk is er zoveel wreedheid in dit relaas dat sommigen er gek van worden, zoals de Poolse schrijver overkwam die ooit uit een piramide van afgehouwen hoofden en vlees klauterde en sindsdien niet meer “normaal” is: “Gestoord, ja: hij is een van die mensen in wie ze de gekte van de wereld hebben gestopt, omdat de macht die niet overal verspreid wil zien.” Het ware leven is een novelle waarin het tragische en het komische een vreemd bondgenootschap aangaan. Uit deze compliciteit haalt de vertelling haar waarachtigheid. Neem het relaas van Sonja Popova. Haar man Josef vertrekt uit Samarkand naar Birobidjan, de kolonie waar de Russische joden zouden samenkomen om daar, aan de grens met China, een autonome joodse republiek te stichten. Maar als hij op de trein stapt, merkt Josef dat hij zijn kunstgebit vergeten is. Sonja zal haar man nooit meer terugzien, het stel tanden is het enige wat van hem overblijft. Als een relikwie ligt het gebit op de ladenkast. Soms zit Sonja ernaar te kijken en raakt ze het even aan: “Dan klapte ze het open, omdat ze geloofde dat Josefs glimlach in de gapende opening zou zitten.” De drie andere verhalen die in Het ware leven zijn opgenomen, zijn eveneens ijzersterk. In Veel dank voor Kowalowski laat Tunström ons even in zijn kaarten en zijn keuken kijken als hij het heeft over zijn gekke schoonvader Joseph. De overtuigingskracht van het verhaal zit ondermeer in een paradox waarmee de verteller als ervaren ambachtsman en kunstenaar weet om te gaan. De vraag is hoe je exactheid kan bereiken in verhalen. De verteller vertelt: “Achter Josephs woorden wilde ik exactheid bereiken, al was ik, op zoek naar een mogelijk beeld van de samenhangen waarvan wij deel uitmaken, vaak gedwongen de weg van de leugens te nemen.”

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content