Voor de loonindexering bestaan er tientallen mechanismen. Dat heeft zo zijn gevolgen voor het moment waarop de werknemer echt iets merkt van een koopkrachtverbetering.

door patrick martens

Door Patrick Martens

In januari en februari hebben meer dan een half miljoen werknemers in een vijftiental sectoren een serieuze inhaalbeweging op hun loonbriefje gezien. Dat was niet het gevolg van onverwachte gulheid van hun werkgever. Hun loon wordt slechts eenmaal per jaar geïndexeerd.

Met de automatische loonindexering neemt België een unieke positie in Europa in. Aan werkgeverszijde en ook bij de Europese Centrale Bank ligt dit systeem echter regelmatig onder vuur, omdat het de loonkostenhandicap van Belgische bedrijven tegenover buitenlandse concurrenten zou vergroten. Dat was vorig jaar nog het geval, toen de prijzen van energie- en voedingsproducten de pan uit rezen. De lonen van veel werknemers, de ambtenarenwedden en de sociale uitkeringen werden tot driemaal toe verhoogd om de stijging van de prijzenindex (inflatie) bij te benen. Het gaat daarbij overigens over een afgevlakte ‘gezondheidsindex’. Voor de berekening van die index zijn sinds 1994 alcohol, rookwaren en motorbrandstoffen uit de productenkorf gehaald.

Toch blijft de loonindexering veel maatschappelijke en politieke steun krijgen, omdat de lonen daardoor zonder grote schokken gelijke tred houden met de stijging van de prijzen. Ze houdt de koopkracht van de werknemers op peil. Maar afhankelijk van de afspraken in bedrijfssectoren en ondernemingen gebeurt dat op zeer uiteenlopende manieren. In het algemeen zijn er twee mechanismen: een indexering op een vaste datum, of een indexering met bijvoorbeeld 1 of 2 procent telkens de zogeheten spilindex bereikt en overschreden is.

Volgens het jongste loonkostenrapport van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven behoort 42,5 procent van de werknemers tot een sector die voor de loonindexering met de spilindex meegaat. Bijna 38 procent valt onder een afspraak binnen het paritair comité van een bedrijfssector of een werknemerscategorie om slechts eenmaal per jaar een loonindexering toe te passen. In nog andere sectoren (goed 20 procent van de werknemers) wordt het mechanisme van loonaanpassing dan weer twee of meerdere keren per jaar of zelfs maandelijks in werking gesteld.

Deze verschillen hebben een duidelijke impact op de koopkrachtverbetering voor de werknemers. Neem een bediende met een brutomaandloon van 4000 euro. Dat maandbedrag veranderde in 2008 niet in de regeling van het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor Bedienden (met jaarlijks slechts één loonindexering). In het kader van het paritair comité voor bedienden in de chemiesector daarentegen waren er in 2008 wel twee loonindexeringen van telkens 2 procent (in maart en juli). Een bediende in die tweede regeling kon zodoende in de loop van vorig jaar rekenen op een brutokoopkrachtverhoging van 1525 euro, terwijl een bediende in de eerste regeling tot begin 2009 moest wachten om dat opgelopen brutoloonverschil weer in te halen.

‘In tijden van lage inflatie zijn beide systemen vergelijkbaar. Maar bij een hoge inflatie, zoals in 2008, reageert het systeem gebaseerd op de spilindex veel sneller’, zegt Luc Vanophalvens van Berenschot Belgium. ‘Eigenlijk is het niet logisch dat mechanismen van koopkrachtverhoging op die manier verschillen. Dat valt nog meer op als binnen eenzelfde onderneming de bezoldiging van de werknemers onder verschillende paritaire comités valt. Daarom zou het goed zijn dat de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad meer duidelijkheid in dat kluwen scheppen en werk maken van een harmonisering van de loonindexering.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content