Nu we toch over leugens bezig waren – u weet wel, Hendrik Conscience die een nieuw verleden bedacht, op maat geknipt en in ontaal, Guido Gezelle die ’t allemaal geloofde, en wij die met de gebakken peren zaten – dacht ik aan dat andere bataljon, de zeveraars die zo kluchtig en gemoedelijk over ons Vlaamse boerenvolk en het aangebrande Kempenland konden schrijven. Ze waren met zovelen en wij hadden Remco Campert nog niet gelezen zodat we, godbetert, konden denken dat het zo hoorde. Nee, niet de boerenschrijvers, de naturalisten, Cyriel Buysse en de gezusters Loveling of de helaas bijna onleesbaar geworden Stijn Streuvels (dát was een schrijver, maar ga er maar eens aan staan).

Over onze heimatschrijvers wil ik het hebben, de hofschrijvers van het Davidsfonds en de Goede Pers in Averbode, lieden als Ernest Claes en Felix Timmermans, Emiel van Hemeldonck (bijgenaamd Miel Altijd Prijs) en de Valeer Depauw.

Er waren erbij die konden schrijven. Ik zal niet beweren dat het werk van Claes mijn idee van literatuur is, maar zijn vertelsels waren soms vrij behoorlijk opgeschreven – “Pastoor Campens Zaliger”, “Wannes Raps” – al kan men nu enigszins bevreemd “De Witte” doorlezen zonder ooit de humor te vinden waar dat boek befaamd om is. De film was beter. Het ongeluk van Ernest Claes was dat hij niet goed genoeg schreef om de miserie achter zijn idylles echt te verstoppen, ze komt altijd van achter het hoofdwerkwoord loeren, en je merkt dat zijn paradijs tweede keus is, een vrome leugen omdat de waarheid te hard is, de mensen hadden het al erg genoeg. De officieel katholieke ideologie.

Bij Felix Timmermans lag dat anders. Veel meer talent om te beginnen, en een rechtstreekse rode telefoonlijn naar het bisdom. Directe inmenging van het bisdom in zijn literaire productie ook: zie “Pallieter” één en twee. Ook Claes had banden met de paters die hem hadden leren lezen en schrijven – we zitten hier in het hart van de Vlaamse Katholieke Literatuur, een voortzetting op veel manieren van het werk van Guido Gezelle: het landelijke leven, de sappige volkstaal, de christelijke eenvoud, het gretig vasthouden aan eigen illusies -, maar Timmermans, met zijn grote taaltalent, bouwde zijn geheel eigen wereld helemaal op de maat van het begijnhof van Lier. Een onbestaanbaar begijnhof in pastelkleuren zoals zijn eigen prentjes, zonder kwaadsprekende en intrigerende begijnen, zonder dorpspolitiek, broodroof en slecht doorlopende rioleringen. Een Vlaanderen vol varkentjes met rose krulstaartjes, die nooit stonken. Hoe ik dit alles weet? Met uw welnemen, beste lezer, ik heb het gelezen, ik was er verzot op, ik vond het mooier dan “De kleine Johannes”. Jaren van afkicken kwamen daarna, ik heb mijn prijs aan Felix Timmermans betaald.

Maar dan de anderen. De barden van het lieve Vlaanderen met de kapelletjes, de Vlaamse maagden en de hutspot, het Vlaamse bier… Hoe hebben zij dit land vervuild! Hun productie van sentimentele schilderachtige plaggenhutten met goede lieden daarin heeft de hele literatuur aangetast, tot de grote woestelingen Walschap en Boon en Claus toe in hun pastiches, het is een overstroming geweest, te vergelijken met de huidige vloed van varkensgier die de polders overspoelt. Zeldzaam zijn de figuren als Willem Elsschot, die er volledig aan ontsnapten, het was een massabeweging, een kinderkruistocht, het hoeft dan ook niemand te verbazen dat ze, toen het uur van de waarheid kwam, bijna allemaal aan de verkeerde kant terechtkwamen. Sommigen meer, sommigen minder, zoals altijd. Maar daarover later.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content