Hij had een geest als kwikzilver, was de briljantste causeur van zijn generatie en de zachtaardigste aller verlichtingsfilosofen. Frankrijk gedenkt de auteur van Jacques le fataliste en vader van de Encyclopédie, die op 5 oktober 1713 in Langres het levenslicht zag. Toujours de la gaieté et de l’imagination. ‘

Langs de Loire mag ik in de prachtbibliotheek van Château de Serrant vrij rondneuzen tussen 12.000 boeken: daar staat de originele editie van de Encyclopédie, toegeschreven aan d’Alembert en Diderot. Tussen 1751 en 1772 werken 150 gens de lettres in gevaarlijke omstandigheden aan dat titanenwerk. Het project is geïnspireerd op de Dictionnaire van Bayle, met als levensles dat in het katholieke, absolutistische koninkrijk de waarheid niet onverbloemd gezegd mag worden. Met 28 boekdelen, 18.000 pagina’s, 2900 gravures en 71.818 lemma’s blijft de Encyclopédie, ook in tijden van Wikipedia en digitale revoluties, een absoluut monument van kennis, een hoogmis van eruditie. Meer nog is ze een poging om de menselijke kennis aan de dominantie van kerk, dogma en geloof te onttrekken. Wat een avontuur!

Met een bevoorrecht gevoel blader ik door de lemma’s: ‘Armoede is de moeder van alle misdaden’, staat er onder Pauvreté. Zou er zonder dit werk een moderne tijd geweest zijn, een Franse Revolutie, een verlichting met menselijke maatstaven?

Niet de wiskundige d’Alembert is de reddende engel, wel Denis Diderot, in een politierapport omschreven als ‘homme dangereux’ en door de geschiedenis ten onrechte verwezen naar minder dan de schaduw van Rousseau en Voltaire. Op de breuklijn tussen het absolutisme van Louis XIV en de Franse Revolutie heeft deze bohemien in een sfeer van repressie, angst en censuur antwoorden gegeven die we altijd al nodig hebben gehad. In een brief klinkt het zelfbewust: ‘Cette ouvrage produira sûrement, avec le temps, une révolution dans les esprits, et j’espère que les tyrans, les oppresseurs, les fanatiques et les intolérants n’y gagneront pas. Nous aurons servi l’humanité.’ Als verdediger van de mensenrechten, van de intens levende mens als eenheid van rede en hartstocht beoefent de op 5 oktober driehonderdjarige Diderot filosofie als levenskunst.

Procope & Régence

Op de boulevard Saint-Germain, op een steenworp van de cafés van de existentialisten, gaat zijn standbeeld schuil in lommer en bescheidenheid. Terwijl toeristen terrasjes doen, verdween Diderot in Procope, het oudste koffiehuis van Parijs, bij de Ancienne Comédie Française. Vandaag oogt het als een weelderig restaurant met op de eerste verdieping de salons voor Diderot en Voltaire. Ook de kopstukken van de Franse Revolutie broedden hier op hun fatale plannen, van Danton en Marat tot Robespierre.

Onbemiddeld en gefascineerd door het toneel begint Diderot zijn schrijverschap, met sermoenen, brieven, vertalingen en eerste artikels in de Mercure de France. Een belangrijke stap is een vertaling van de Engelse filosoof Shaftesbury waaraan hij zijn Pensées Philosophiques toevoegt, dat al in de eerste zin pleit voor een hartstochtelijk leven. Met emoties op het puntje van zijn tong kan Diderot nooit een systeemdenker zijn. Zijn filosofie zit in de romans, die boven alles dialogen zijn. Die tweespraak is Diderots handelsmerk, van de pornografische Les Bijoux indiscrets tot het verbijsterende Le Neveu de Rameau en het filosofische Jacques le fataliste, twee romans die niet tijdens zijn leven zullen verschijnen.

Eén keer loopt het mis: als in Lettres sur les Aveugles een blinde betoogt dat hij God moet kunnen voelen om in hem te geloven, is dat voldoende om de godloochenaar naar de kerkers van Vincennes te sturen, waar hij vaak bezoek krijgt van Jean-Jacques Rousseau, met wie hij een turbulente vriendschap heeft die zal stuklopen op de paranoia van de Zwitser. Aan de overkant van de Seine hebben ze elkaar voor het eerst ontmoet in de Régence. Dat café bestaat helaas niet meer: ‘je me réfugie au café de la Régence; là je m’amuse à voir jouer aux échecs’. Vlakbij, in het eerste arrondissement van de Franse hoofdstad, sta ik in de rue des Moulins voor de gevels van de huizen 8 en 10: er is geen gedenkplaat, maar in een van beide woningen kwamen elke donderdag en zondag Frankrijks en Europa’s grote denkers bijeen om te discussiëren en uitbundig te tafelen. Heer des huizes was de geniale Thiry d’Holbach, zo mogelijk nog meer vergeten dan zijn vriend (al liggen ze in dezelfde put begraven). In dat verdorven genootschap, naar de titel van Philipp Bloms intrigerende studie over de encyclopedisten, is Diderot de grootste causeur van het achttiende-eeuwse Frankrijk. Diderot, die het huis ‘de filosofensynagoge’ noemt, is een van de kopstukken van de kring, die meer dan andere salons een beruchte faam vergaart. Te midden van de immense bibliotheek van ‘notre baron’ verzamelt een schare aan gasten, van Buffon, Rousseau, ‘le bon David’ Hume tot Grimm en abbé Galiani: verdedigers van het materialisme en atheïsme, van een vrolijke maar ook verantwoordelijke moraal, de wegbereiders van de Franse Revolutie.

In Langres

‘Al 58 jaar zeg ik hem iedere ochtend goeiedag’, lacht het moedertje in haar Baby Boutique. Op het plein met zijn naam staat Diderot met milde blik op een sokkel, waarin de namen van zijn compagnons de route staan gegrift. ‘In mijn winkel op nummer 9 is hij geboren, niet aan de overkant in de krantenwinkel op nummer 6. Het plakkaat daar is fout. In oktober zullen ze op mijn gevel een gedenktekst aanbrengen. Voor de rest is Langres weinig veranderd, hij zou de stad terugvinden zoals hij ze op z’n vijftiende heeft verlaten om in Parijs te studeren. Zie hem, wat een aimabele man.’

Twee keer heeft madame gelijk: de toeristische brochure geeft nummer 9 als geboorteplaats. En haar laatste woorden klinken als een variant op wat Diderot in Lui et Moi schreef: ‘Toujours de la gaieté et de l’imagination.’ Vrolijkheid en verbeelding, het zijn trefwoorden uit de filosofie van deze briljante denker, vrijheidlievend, altijd verliefd, vrolijk, vol ‘indignation’ en humor. En bescheiden, want hij wist dat faam niet meer was dan de ‘hemel voor atheïsten’. Zo sloeg hij in een brief aan Voltaire een uitnodiging af: ‘Il vient un temps où toutes les cendres sont mêlées. Alors, que m’importe d’avoir été Voltaire ou Diderot et que ce soient vos trois syllabes ou les miennes qui restent. Il faut travailler, il faut être utile.’

Slaperig in de zijstraten teert de nering in het centrum op de filosoof, van de bakker en de patissier tot de haarkapper, waar Diderots buste is ontsierd met een pruik, een onnozel attribuut dat hij nooit heeft gedragen. Naast het Collège Diderot, de school van de jezuïeten waar de jongen uit een familie van messenmakers mag studeren, ligt in de etalage van het antiquariaat een derde druk van de Encyclopédie, het collectieve huzarenstuk van die ‘société d’hommes laborieux’. Het Musée d’Art et Histoire, verrassend rijk voor een provincienest, koestert een Cabinet Diderot met portretten en beeldjes, met zijn pendule en wandelstok met zijn initialen. Een beetje mager voor zijn geboortestad, maar de dame aan de receptie belooft me tegen vijf oktober een nieuw exclusief museum voor de filosoof uit Langres, het Maison des Lumières. Ik slenter wat rond, lees op het raam van restaurant Diderot in Hotel Cheval Blanc een citaat uit La religieuse‘je puis tout pardonner aux hommes, excepté l’injustice, l’ingratitude et l’inhumanité’ – en maak een laatste wandeling over de stadwallen met hun torens, poorten en uitzichten over dit heuvelland tussen Champagne en Bourgogne. Hoog boven de Marne ligt ginds in het verre westen op driehonderd kilometer Parijs. In mijn verbeelding zie ik de begaafde jongeman met zijn vader vertrekken naar een leven vol avontuur, liefde en filosofisch vuurwerk.

Vurige liefdesbrieven

Langs de kade van de rive gauche etaleren de eeuwige boekenstallen hun waar langs de Seine: daar tikte een boekenverzamelaar ooit voor een prikje een handgeschreven manuscript op de kop dat Le neveu de Rameau bleek te zijn: ‘… c’est mon habitude d’aller sur les cinq heures du soir me promener au Palais-Royal’, zo begint de dialogerende roman. Ook ik verpoos in de Jardin Royal op een bank, net zoals de auteur die niet enkel dromend naar galante dames kijkt (zoals naar echtgenote Anne-Toinette Champion): ‘Je m’entretiens avec moi-même de politique, d’amour, de goût ou de philosophie. J’abandonne mon esprit à tout son libertinage. Je le laisse maître de suivre la première idée sage ou folle qui se présente.’ Wijs en dol, prachtig toch! In een radde tweespraak gaat Diderot met zichzelf in gesprek: Lui en Moi zijn de polen van een hoogst intelligent discours waarin nu eens de ene en dan weer de andere het gelijk aan zijn kant krijgt. Diderot, die nooit boos wil zijn, nooit vernedert of uitlacht, geniet ervan om tegensprekelijk van gedachten te veranderen. Het leven dat ook chaos en emotie, passie en irrationaliteit is, is niet gediend met een steriele rationele aanpak. Diderot, die de romantiek vóór wilde zijn, kiest voor empathie en hartstocht. Is dat niet het doel van verlichting: een vrolijke wereld, aangescherpt door een zelfkritische rede? Niet de onwrikbare rationaliteit, niet de natuurwetmatigheden van tijdgenoot La Mettrie, voor wie de mens alleen een machine is, maar wel de roekeloosheid van denken en liefhebben, mededogen en solidariteit, gulle seksualiteit, empathische vriendschap en goed vaderschap.

Soms denk ik tijdens mijn lectuur in het park: waarover schrijft hij nu weer? Een stortvloed aan gedachten en dan is daar plots het proza van het leven! De dialoog is weer maar eens dé filosofische stijlfiguur, als eenheid van instinct en rede, zintuiglijk leven en reflectie. Het is Diderot op zijn best, een inspiratie voor Freud en Foucault, zoals hij ook tot leven komt in de 187 (van 553) sprankelende liefdesbrieven aan Sophie Volland, zijn ‘maîtresse’ met wie hij een intellectuele en erotische ‘liaison douce’ heeft die dertig jaar duurt. Die brieven gaan als spraakwatervallen over alles en nog wat op de meest woordenrijke, sensuele en intelligente wijze: ‘Il y a quatre ans que vous me parûtes belle, aujourd’hui je vous trouve plus belle encore. C’est la magie de la constance, la plus difficile et la plus rare de nos vertus.’ Als briefmonologen zijn het de mooiste uitgestelde dialogen.

Van kerk naar panthéon

Voorbij de barokgevel van l’Eglise Saint-Roch liggen in het ossuarium onder de Chapelle de la Vierge de botten van de atheïstische filosoof. Niets verwijst naar Diderot en zijn gezel d’Holbach, die hier ook ter aarde is besteld. Die anonimiteit is een metafoor voor de vergeten bladzijden van deze opgewekte denker. Anderen, zoals Voltaire en Rousseau, rusten in het Panthéon: dat is Diderot herhaaldelijk geweigerd, wegens zijn brandbare gedachten. Nu heeft Jacques Attali, ook in de biografie Diderot ou le bonheur de penser, een oproep gelanceerd om Diderot naar aanleiding van zijn driehonderdste verjaardag over te brengen naar Frankrijks heilige graftempel. Dat kan enkel met een presidentieel decreet en het heet dat Hollande instemmend heeft geknikt. Maar een officiële ceremonie blijft uit. Rest het probleem dat in de crypte, zoals de kerk geschonden tijdens de revolutie, geen botresten meer zouden liggen. Maar ‘panthéoniser un personage’ hoeft niet per se te gebeuren met het overbrengen van stoffelijke resten: een plakkaat, een gedenkteken of lege tombe zijn evenveel symbolen voor een geëerde dode. Zo gedenkt in het Panthéon bij de slinger van Foucault een monument met naakte vrouwen de erfenis van Diderot.

Voorbij zeventig gulle jaren, vijf jaar voor de hel van de absolute rede en Rousseaus volonté générale losbarsten, sterft Diderot op 31 juli 1784 vredig tijdens het middagmaal, in zijn laatste huis op nummer 39 in de rue Richelieu. De getuigenis van dochter Angélique is ontroerend: ‘bescheiden geleefd, vrolijk gedacht, eenvoudig gestorven.’ Dat de meeste werken postuum zijn verschenen, verklaart waarom Diderot is vergeten, op een quizvraag over de Encyclopédie na. Het heeft ook te maken met de Franse Revolutie, die haar terreur legitimeerde met de totalitaire Rousseau. Had hij langer geleefd, zou ‘Denis le philosophe’ misschien onder de guillotine z’n vrolijke kop hebben verloren. Terwijl hij van alle verlichtingsfilosofen de boeiendste en zachtaardigste is, op zoek naar een evenwicht tussen individueel geluk en de limieten van de rede. Hij is een door Lucretius geschoolde optimist, die in een volstrekt materialistische en zinloze wereld kiest voor een leven vol hartstocht en schoonheid. Bij Diderot grenst tolerantie aan absolute aanvaarding: die van de tegenspraak, van de andere, zelfs vijandige mening, van de gelukkige verdraagzaamheid en de verschillende liefdes die tegelijk naast elkaar bestaan. Empathisch, gretig naar dialoog die de ander zoekt, in de salon van d’Holbach, in de kroeg, in zijn liefdesbrieven en de romans waarin hij zichzelf meesterlijk weet tegen te spreken. Waarlijk is hij een vrij denkende filosoof, die ik graag als gezel, broeder en vriend zou hebben. Een man die niets anders wil dan lezen, schrijven, dialogeren, liefhebben en gelukkig zijn: wat is mooier, met flaneren erbij? Dan begint de lectuur van Diderot: ‘C’est donc de la philosophie?’, vraagt Madame La Maréchale in een dialoog en krijgt van haar beminnelijke causeur een verleidelijk antwoord: ‘Excellente.’

Info: www.diderot2013-langres.fr en www.parisinfo.com

Jacques Attali, Diderot ou le bonheur de penser, Fayard, Paris, 2012.

Philipp Blom, Het verdorven genootschap, De Bezige Bij, Amsterdam, 2010.

DOOR MARK GIELEN

In een volstrekt materialistische en zinloze wereld kiest hij voor een leven vol hartstocht en schoonheid.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content