China was in de eerste helft van de 15e eeuw de machtigste zeevarende natie ter wereld en maakte onder Ming-keizer Zhu Di een ongekende bloeiperiode door. In 1421 vertrok een vloot, onder leiding van de eunuch-admiraal Zheng He, voor een zeereis met als doel naar het einde van de wereld te varen en de barbaren ‘aan de andere kant van de zee’ beschaving bij te brengen. In zijn boek ‘1421’ reconstrueert Gavin Menzies aan de hand van historische bronnen de vergeten ontdekkingsreizen van de Chinezen, die hen tot in Amerika en Australië hebben gevoerd. U leest hier een bekorte versie van het derde hoofdstuk.

Zich niet bewust van de omwentelingen die China op zijn grondvesten zouden doen schudden, zeilde de enorme ar-mada naar het zuiden over de Gele Zee: het begin van een reis die haar naar de uithoeken van de wereld zou voeren. Vroeg in de ochtend van de eerste dag van de reis, 5 maart 1421, hield de stuurman de Poolster exact achter het schip, terwijl de navigators met hun sextanten de hoogte van de ster bepaalden. Na hun eerste peilingen te hebben verricht, hielden zij voor een periode van precies 24 uur een zuidelijke koers aan, waarna ze een nieuwe peiling op de Poolster uitvoerden. Door pal naar het zuiden te varen, waren ze aan het eind van hun eerste dag op zee niet alleen in staat om de verandering in geografische breedte û de afstand ten noorden of ten zuiden van de evenaar û vast te stellen, maar konden zij ook de afwijking van hun kompassen bepalen, hun snelheid en de afgelegde afstand meten en hun loggen ijken.

Voor de Chinezen was de Poolster buitengewoon belangrijk, zowel in symbolisch opzicht als voor de navigatie. Deze ster vormde het fundament van de Chinese astronomie: de Poolster werd beschouwd als het hemelse equivalent van de positie van de keizer op aarde. Zoals mandarijnen, hovelingen en bedienden cirkelden rondom de keizer, zo roteerden de andere sterren rondom de Poolster. Zoals de kleding van de bedienden en de mate waarin ze tot de kleine binnenste kring rondom de keizer behoorden symbolisch waren voor hun positie aan het hof, zo bepaalden de helderheid, kleur en stand van de sterren die aan de Poolster gerelateerd waren hun positie ten opzichte van deze ster. Een belangrijke confucianistische bron meldt: ‘De meester zegt dat hij die regeert door rechtschapenheid kan worden vergeleken met de Poolster die altijd op zijn plaats blijft terwijl alle andere sterren eromheen draaien.’

In 1421 hadden de Chinezen al meer dan zes eeuwen ervaring met navigatie op zee, waarbij ze hun berekeningen baseerden op zowel de Poolster als de sterren die hoog boven de noordpool cirkelen en nooit opkomen of ondergaan. De Chinezen wisten echter nog niet hoe zij de zon konden gebruiken voor een breedtebepaling; de Portugezen slaagden hier in 1474 voor het eerst in, wat hen in staat stelde hun breedtepositie zowel op het noordelijk als op het zuidelijk halfrond precies te bepalen. Ten zuiden van de evenaar, waar immers de Poolster niet te zien is, konden de Chinezen de geografische breedte van een bepaald punt niet vaststellen. Dit was een van de problemen die zij moesten oplossen: voordat Zhu Di zijn droom kon verwezenlijken om de gehele wereld in kaart te brengen, moest hij eerst een ster of sterrenbeeld aan de zuidelijke hemel vinden die dezelfde functie kon vervullen als de Poolster op het noordelijk halfrond.

Gedurende de voorgaande eeuwen waarin ze ervaring hadden opgedaan met het bouwen van schepen die zware stormen moesten kunnen doorstaan, hadden de Chinese scheepsbouwers een bijzonder stevige rompvorm ontwikkeld die in compartimenten werd gebouwd. De rechthoekige boeg was extra versterkt en aan beide zijden bevonden zich openingen die naar inwendige compartimenten leidden. Wanneer het schip bij zware zeegang een golf kliefde, stroomde er water door deze openingen naar binnen en wanneer de boeg boven de golven omhoogkwam, stroomde het weer naar buiten waardoor de stampende bewegingen van het schip werden getemperd. Aan beide zijden van het schip waren zwaarden bevestigd die neergelaten of opgehaald konden worden om het een grotere stabiliteit te verschaffen. Tijdens een storm konden halfdrijvende zeeankers worden uitgeworpen om het rollen van het schip door de zeegang te verminderen. Dergelijke ingenieuze uitvindingen verminderden het stampen en rollen in hoge mate, zelfs tijdens de zwaarste stormen en de ruwste zeeën.

JONKEN EN EUNUCHS

De Chinese jonken waren in de veertiende en het begin van de vijftiende eeuw de betrouwbaarste – en verreweg de grootste – schepen ter wereld. Ze waren in de eerste plaats ontworpen voor de vaarroute tussen China en Afrika, die ze dankzij de moesson – die twee keer per jaar van windrichting wisselt – zowel heen als terug voor de wind konden afleggen.

De eunuch-kapiteins en -admiraals van deze geweldige schepen waren ontwikkelde en bijzonder capabele zeelieden, maar hun bemanning was veelal afkomstig uit de onderste lagen van de bevolking – iets wat overigens ook gold voor de Europese ontdekkingsreizigers die na hen kwamen. In veel gevallen waren het veroordeelde misdadigers, die in plaats van naar een gevangenis naar zee werden gestuurd. In veel opzichten hadden ze het daar aanzienlijk beter.

De navigators en ‘kompasmannen’ vormden de elite aan boord. Zij deden hun werk op een afgesloten houten brug, ze hadden hun eigen verblijfsruimten en aten apart van de rest van de bemanning. Op de jonken voeren ook allerlei ambachtslieden mee voor het legio aantal taken dat moest worden uitgevoerd zoals breeuwers, zeilmakers, reparateurs van ankers en pompen, timmerlieden, touwslagers en tungolieschilders, die samen de schepen in topconditie moesten houden voor de lange reis over onbekende wateren. Er was zelfs een historicus aan boord, Ma Huan, die een verslag van de reis moest schrijven. Zijn dagboeken, De alomvattende verkenning van de kusten langs de oceaan, werden na de laatste reis van Zheng He gepubliceerd in 1433.

De belangrijkste voedingsmiddelen – sojabonen, tarwe, gierst en rijst – werden in speciale schepen vervoerd, in voldoende voorraden om de vloot in staat te stellen maanden achtereen op zee te blijven. Groenten en fruit werden op allerlei vernuftige manieren geconserveerd. Fruit werd gedroogd of gekonfijt, peren, bamboescheuten en druiven werden in zand begraven en groenten ingelegd in zout, gepekeld of gemarineerd in azijn met suiker. De vleesvoorraad was beperkt en was grotendeels afkomstig van honden, die speciaal voor dit doel werden gefokt, en van kikkers die in kuipen werden gehouden. Er waren ook kippen aan boord die echter niet voor de consumptie bestemd waren, maar dienden als medium voor waarzeggerij. Verse, gezouten, gedroogde of gefermenteerde vis stond uiteraard vaak op het menu. De vis werd niet alleen gevangen door lijnen met vishaken en netten uit te werpen, maar daarvoor werden ook speciaal afgerichte otters ingezet, die in paren werkten en scholen vis de netten injoegen. Wijn werd ook wel gedistilleerd tot likeur en brandewijn en tevens werd er azijn van gemaakt. De jonken hadden grote hoeveelheden drinkwater aan boord en vulden hun watervoorraden aan wanneer dat maar mogelijk was, maar de zeelieden beheersten ook de techniek om drinkwater te raffineren uit zeewater, waarbij paraffine of zeehondenvet als brandstof werd gebruikt. Mede dankzij hun verse groentevoorraad en de mogelijkheid om zeewater te ontzilten konden de Chinezen de grootste oceanen oversteken.

PERZIKEN EN GRANAATAPPELS

De pleziervrouwen voor alle grote schepen waren gerekruteerd in de drijvende bordelen van Kanton. Zij behoorden tot de Tanka, een etnische minderheid, die afstamden van mensen die vanuit het afgelegen Chinese binnenland naar de kust waren getrokken om naar parels te duiken. Zij spraken een eigen dialect en verschilden van gewone Chinese vrouwen doordat ze weigerden hun voeten in te binden. Het was hun verboden om in een haven aan land te gaan en ze mochten niet met Chinese mannen trouwen. Deze courtisanes, die hadden geleerd om grote hoeveelheden sterke drank aan te kunnen, zaten mee aan bij de overvloedige feestbanketten aan boord van de grote schepen. Zij hadden een goede opleiding genoten, want niet alleen moesten ze tegemoetkomen aan de seksuele wensen van de buitenlandse ambassadeurs en andere hoge gasten, maar ook werd van hen verwacht dat ze konden kaarten en schaken, toneelspelen, zingen en dansen. Bijna alle pleziervrouwen hadden het boeddhistische geloof aangenomen vanwege de leerstellingen van universele liefde, compassie en de gelijkheid van alle wezens, zowel mannen als vrouwen, keizers en prostituees.

De courtisanes en hun heren hadden de beschikking over seksuele hulpmiddelen en afrodisiaca. Het populairste afrodisiacum werd gemaakt door een paar rode hagedissen die waren gevangen op het moment dat ze copuleerden, in een kruik wijn te verdrinken en deze kruik vervolgens een jaar lang verzegeld te laten rijpen. Men kende ook andere middeltjes, zoals ‘een zalf gemaakt van de genitaliën van de bever, een wellustig dier, die op de penis werd gesmeerd’, en het zogenaamde ‘kale-kip-elixer’: deze naam was ontleend aan een verhaal over een prefect uit Shu, die het elixer ontdekte toen hij al zeventig jaar oud was. Zijn vrouw raakte zo uitgeput door zijn plotselinge viriliteit dat zij ‘kon zitten noch liggen’ en stond erop dat haar man het middeltje weggooide. Het werd vervolgens opgepikt door een haan, die meteen een hen besprong en ‘enkele dagen onophoudelijk copuleerde en de hen daarbij op haar kop pikte totdat ze geheel kaal was’.

Het bed van de ‘klassieke’ courtisane was symbolisch versierd met vruchten en de beddensprei was geborduurd met voorstellingen van bloeiende pruimentakken – de pruim werd beschouwd als het symbool van seksueel genot en bevrediging. De perzik symboliseerde de vrouwelijke geslachtsdelen en de granaatappel de vagina. Wanneer er gasten aan boord kwamen, brachten ze als geschenk dikwijls granaatappels mee. Overdag droegen de courtisanes een ruimvallende wijde broek en tijdens het liefdesspel waren ze dikwijls gekleed in een mo xiong, een rode beha en zijden kousen. Het was gebruikelijk dat zowel de heren als de dames hun geslachtsdelen voor en na de seksuele gemeenschap reinigden. Mannen gebruikten daarbij dikwijls een soort condoom, yin-jia, en agar-agargelei deed dienst als glijmiddel met een licht desinfecterende werking. Geslachtsziekten kwamen in de veertiende en vijftiende eeuw zelden voor, hoewel ze in de late Mingperiode epidemische vormen zouden aannemen.

ZIJDE EN PORSELEIN

Tegen de tijd dat de buitenlandse gasten afscheid namen van de grote schepen waren sommige concubines ongetwijfeld zwanger. Wat er met hun kinderen gebeurde, is niet bekend. Zwangere vrouwen kregen vermoedelijk andere taken, zoals koken, zijde spinnen en naaien, touw maken van hennep, de vaten met sojabonen of de kippen verzorgen, totdat zij weer beschikbaar waren voor het amusement van de buitenlanders. De eunuchen hadden uiteraard geen behoefte aan de diensten van courtisanes en bemanningsleden werden met de dood bestraft als ze zelfs maar in de buurt kwamen van de hutten waarin deze vrouwen verbleven.

Gedurende het eerste stadium van een grote reis zeilden de reusachtige schepen van de armada in zuidelijke richting, voortgedreven door de harde moessonwind. Van oudsher werd de route van schepen die over de Indische Oceaan naar India en Afrika voeren door de moessons bepaald. Havens als Malakka (het huidige Melaka in Maleisië) ontstonden op plaatsen waar goederen in de periode tussen de moessons konden worden opgeslagen – de zuidwestmoesson die in juli en de noordoostmoesson die in januari begon. Chinese schepen maakten gebruik van de noordoostmoesson om voor de wind naar India te zeilen en keerden tijdens de daaropvolgende moesson naar huis terug. De zuidwestmoesson begint in India in juli, een paar weken voordat hij de kust van China bereikt. Schepen uit India zorgden er altijd voor dat ze voor het begin van de noordoostmoesson in Malakka arriveerden. Op het moment dat ze daar aankwamen, waren de jonken uit China nog niet uitgevaren en omstreeks de tijd dat ze in Malakka voor anker gingen, hadden de schepen uit India hun vracht al gelost en waren weer op weg naar huis.

Volgens Ma Huan arriveerde de vloot van Zheng He zes weken nadat ze uit Peking was vertrokken in Malakka. Deze haven was door de Chinezen gesticht als overslagplaats voor specerijen uit de Molukken (daarom ook wel de Specerijeilanden genoemd) en ontwikkelde zich al spoedig tot een van de belangrijkste handelshavens rondom de Indische Oceaan: hét distributiecentrum voor Chinees porselein en Indiaas textiel. Malakka lag halverwege India en China, vanaf het huidige Singapore ongeveer 190 km verder aan de westkust van Maleisië.

De Chinezen hadden verspreid over heel Zuidoost-Azië en rondom de Indische Oceaan een aantal handelshavens gesticht. De vloten van Zheng He gebruikten deze plaatsen als voorposten waar ze op hun route van China naar Oost-Afrika verse voedselvoorraden, water en hout insloegen. Deze havens speelden een belangrijke rol in de plannen van Zhu Di om de gehele wereld schatplichtig te maken aan China.

In 1421 werd de handel rondom de Indische Oceaan gedomineerd door de Chinezen en de Arabieren uit Egypte en de Golfstaten; de onderlinge verhoudingen tussen deze landen waren vriendschappelijk. Evenals de rest van de bekende wereld waren de Arabieren verzot op Chinees porselein en zijde en Chinese jonken waren bijna altijd welkom in Arabische havens.

In Malakka kwamen vreemdelingen uit een groot aantal landen – Bengali’s, Gujerati’s, Parsees en vele anderen – en allen keerden naar huis terug met goederen uit China. Er werden in totaal vierentachtig talen gesproken. Schepen met specerijen van de eilanden Ternate en Tidore in de Molukken zeilden terug met Chinees porselein aan boord. Arabische dhows voeren, afgeladen met Chinese zijde en batiks en tin uit Malakka en Java, in noordwestelijke richting naar India, de Perzische Golf, Egypte en Venetië. Nadat de Chinese jonken hun zijde en porselein hadden uitgeladen, werden hun ruimen weer gevuld met onder andere specerijen, edelstenen uit India en Venetiaans glaswerk.

LEVEN EN DOOD

Malakka fungeerde als een uitvalsbasis voor alle reizen van admiraal Zheng He en aan de tempel die hij er liet bouwen is te zien hoe belangrijk hij de haven vond. Deze tempel staat nog steeds aan de straat die naar hem is genoemd, een paar meter ten oosten van de rivier de Malakka. Volgens een overlevering was zijn vlaggenschip ooit lekgeslagen op een rif, maar slaagde hij er mede dankzij de scheepshuid van drie lagen planken en de waterdichte compartimenten in om zonder te zinken Malakka te bereiken.

De reizen van Zheng He werden in de loop van de tijd steeds avontuurlijker. Zijn eerste vlootexpeditie, tussen 1405 en 1407, bestond uit 62 schepen met een bemanning van 27.800 koppen. Onderweg naar Malakka deed hij Cambodja en Java aan en bij de volgende zuidwestmoesson zeilde hij door naar Sri Lanka en Calicut aan de westkust van India. Tijdens deze reis vond een incident plaats waardoor het geloof onder de bemanning nog werd versterkt dat de vloot van Zheng He onder goddelijke bescherming stond: midden in een storm die zo hevig was dat de zeelieden in hun doodsnood Shao Lin aanriepen om hen te redden, verscheen er een ‘goddelijk licht’ – vermoedelijk sint-elmusvuur (een fel oplichtende elektrische ontlading die zich tijdens storm op zee soms voordoet) – op de top van de masten van Zheng He’s vlaggenschip. ‘Toen dit wonderbaarlijke licht verscheen, was het gevaar bezworen.’

Tegen de tijd van de derde vlootexpeditie, die duurde van 1409 tot 1411, had Zheng He een vaste routine ontwikkeld. De vloot gebruikte Malakka als voorpost en werd daar onderverdeeld in eskaders die onafhankelijk van elkaar verder voeren naar verschillende bestemmingen. De volgende grote vloot vertrok in 1413 uit China. Een van de eskaders zeilde vanuit Malakka uit naar Bengalen, de Malediven en Afrika; een ander eskader zette koers naar de Arabische Zee en voer via de Perzische Golf naar Hormuz. De vloten van de volgende expeditie, die van 1417 tot 1419, deden alle belangrijke handelshavens in Afrika, Arabië, India en Azië aan. Op de terugweg werden overal vorsten en ambassadeurs als gasten meegenomen naar Peking voor de triomfale inwijding van de Verboden Stad. Van tevoren zouden alle buitenlandse bezoekers bijna twee jaar lang genieten van de overdadige gastvrijheid van de keizer. Hierna werd een vloot onder bevel van admiraal Yang Ch’ing vóór de hoofdvloot erop uitgestuurd. Na het thuisbrengen van alle vorsten en ambassadeurs uit de Golfstaten wachtte hem de lastige taak om een oplossing te vinden voor het probleem van het correct bepalen van de geografische lengte.

De rest van de armada van Zheng He voer uit voor de grootste reis die de grote schepen tot dan toe hadden ondernomen. Ze namen in Malakka voorraden aan boord en zeilden vervolgens vijf dagen lang naar het noorden en gingen voor de kust van Semudera (het huidige Sumatra) voor anker, bij de toegang tot de Indische Oceaan. Daar verdeelde de admiraal zijn armada in vier aparte vloten, elk met een leger dat voorzien was van vuurwapens. Het commando over drie van deze enorme vloten werd in handen gelegd van groot-eunuch Hong Bao, eunuch Zhou Man en eunuch Chou Wen. De vierde vloot – verreweg de kleinste – bleef onder het directe bevel van Zheng He. Hij was de rechterhand van de keizer en kon niet worden gemist voor de totale duur van de reis: daarom bracht hij eerst alle gasten uit Zuidoost-Azië weer naar huis en keerde toen terug naar China, waar hij in november 1421 arriveerde.

Als we aannemen dat Zheng He slechts een klein aantal schepen nodig had voor deze korte en naar verhouding gemakkelijke reis kunnen we ervan uitgaan dat elk van de drie overgebleven Chinese vloten uit vijfentwintig tot dertig schepen bestond. Zheng He delegeerde de macht over leven en dood aan zijn admiraals, die het commando binnen hun eigen vloot op hun beurt delegeerden aan hun ondergeschikten: 2 brigadiers en 93 kapiteins stonden aan het hoofd van de regimenten, 104 luitenants en 103 sergeants waren verantwoording aan hen verschuldigd. Hun eerste taak was om de heersers, ambassadeurs en overige hoge gasten veilig terug te brengen naar hun thuishavens in India, Arabië en Oost-Afrika. Daarna zouden ze elkaar weer ontmoeten voor de zuidelijke kust van Afrika om vervolgens samen koers te zetten naar onbekende wateren en zo de droom van Zhu Di waar te maken. Zij wisten precies wat er van hen werd verwacht: naar het einde van de aarde zeilen en schatting innen bij de barbaren aan de overzijde van de oceanen – of tijdens deze poging vergaan.

Gavin Menzies

‘1421’, Gavin Menzies, uitg. Ambo/Amsterdam û Bosch & Keuning/Antwerpen, 2002, 449 pag., a 26,90

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content