Alle crisissen en onheilstijdingen ten spijt weet de jonge Brit Mark Leonard zeker dat Europa in deze eeuw zal bovendrijven. ‘De Unie is een model voor de wereld omdat ze voor meer democratie en welvaart zorgt. Zonder een schot te lossen.’

Het Centre for European Reform betrekt een wat rommelig kantoor van enkele kamertjes op een steenworp afstand van Big Ben en the Houses of Parliament. Hier in het politieke hart van Londen is de denktank een beetje een vreemde eend in de bijt. Er werken namelijk mensen die de Europese Unie zien als een opportunity voor de wereld. En dat is in het Verenigd Koninkrijk verre van vanzelfsprekend.

Directeur voor het buitenlands beleid Mark Leonard baarde vorig jaar opzien met een politiek essay over het overwicht van het Europese model, Why Europe Will Run the 21th Century (Waarom Europa de 21e eeuw zal domineren, uitg. De Arbeiderspers ). Het boek zorgt momenteel ook voor opwinding in Amerika, waar het enkele weken geleden op de markt werd gebracht. De centrale gedachte van de jonge Mark Leonard (30) is eenvoudig. Europa gebruikt de wet als wapen om landen die lid worden, of willen worden, te hervormen. De verplichte overname van de tienduizenden bladzijden Europese wetgeving, het zogenaamde acquis communautaire, heeft in die nieuwe (kandidaat-)lidstaten steevast geleid tot meer democratie en meer welvaart. Leonard rekent dat ondertussen ruim honderd landen tot de ‘Eurosfeer’ behoren. Samen goed voor meer dan anderhalf miljard mensen die leven op de golven van wat er in de Unie beweegt.

Toen Leonards essay vorig jaar in Brussel werd voorgesteld, beleefde Europa een kort moment van euforie. De Conventie van voorzitter Valéry Giscard d’Estaing was het eind 2004 eens geworden over de tekst van een Europese grondwet. In februari 2005 was met George W. Bush voor het eerst een Amerikaanse president in Brussel bij de Europese Unie op bezoek. Het feest was evenwel van korte duur. Nog voor de zomer werd de tekst van de grondwet bij referendums in Frankrijk en in Nederland verworpen en kwam de hele Unie in een diepe crisis terecht.

Schreef Leonard zijn boek te vroeg? ‘Ik ben nog altijd overtuigd van mijn gelijk’, zegt hij vandaag. ‘De referendums hebben geen bom gelegd onder vijftig jaar Europese integratie. Er is een verschil tussen een politieke en een existentiële crisis. Het was de nee-stemmers in Frankrijk en in Nederland niet te doen om de gemeenschappelijke wetgeving, de eenheidsmarkt of de muntunie.’

Hoe zou u zelf hebben gestemd?

MARK LEONARD: Er stond in die hele grondwet niets waar ik het niet mee eens was. Maar er stond ook niets in waar ik echt warm van werd. Om de Unie efficiënter te laten werken, moet er in ieder geval opnieuw naar de regels worden gekeken. Zo is het jammer dat de bevoegdheid over het buitenlands beleid verdeeld blijft tussen de Europese commissaris (Benita Ferrero-Waldner) en de hoge vertegenwoordiger van de Europese Raad voor het buitenlands beleid (Javier Solana). Maar alles welbeschouwd, was de grondwet veel minder belangrijk dan het verdrag van Maastricht of de Europese Eenheidsakte.

Ze had toch een hoge symboolwaarde?

LEONARD: De grondwet betekende het einde van een Europees project, en het begin van een nieuw. De discussie gaat niet langer over meer of minder Europa, maar over welk Europa we willen. Dat wil niet zeggen dat de ontwerptekst van Giscard niet goed was. Integendeel. Maar de manier waarop hij aan de buitenwereld werd gepresenteerd, was helemaal verkeerd.

Ze hadden die ontwerptekst geen grondwet mogen noemen?

LEONARD: Natuurlijk niet. Alsof je aan een echte staat aan het bouwen bent! De grondwet was vooral een technische tekst om de instellingen beter te laten werken. Het was eigenlijk gewoon business as usual: Europa bevindt zich sinds zijn oprichting in een permanente crisis.

Welke les kunnen de politieke leiders dan uit deze crisis trekken?

LEONARD: Dat ze bezig moeten zijn met de reële problemen, niet met verdragen die in de lucht hangen. Wat doen we met China en India? Hoe scheppen we werk? Hoe reageren we op de klimaatswijziging? Ik was de voorbije weken op verschillende bijeenkomsten met Europese leiders. Ik merk dat er na de eerste schok toch weer serieus wordt nagedacht. Het stelt me gerust dat ook een architect van de grondwet als Jean-Luc Dehaene verder wil, en niet de volgende vijf jaar wil besteden aan het reanimeren van een dode tekst. De grote opdracht is Europa toerusten voor de tijd van de globalisering.

Is de Europese Unie wel een geschikt instrument om daarop te antwoorden?

LEONARD: De Europese Unie is de enige kans die landen zoals België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben om hun toekomst nog min of meer zelf te kunnen bepalen. Ze hebben dezelfde sociale bezorgdheid en ze gaan allemaal door een proces van hervorming en flexibilisering. De Unie kan een plek zijn om ervaringen te delen. Maar het is vooral een markt die groot genoeg is om met landen zoals China en India als gelijke te kunnen praten.

Bij het referendum in Frankrijk bleek dat de Unie niet als een antwoord op de globalisering werd gezien, maar als de oorzaak ervan.

LEONARD: Dat was heel kortzichtig. De globalisering vormt een veel grotere bedreiging voor de nieuwe lidstaten dan voor een land zoals Frankrijk, dat productief is en over moderne bedrijven van wereldniveau beschikt. Ik zou liever een Frans bedrijf zijn dat met de Chinezen in de slag moet, dan een scheepswerf in Polen of een textielfabriek in Slowakije.

Moet Europa een vrijhandelszone blijven of een echte, politieke federatie worden?

LEONARD: Margaret Thatcher zag Europa als niet meer dan een grote vrije markt. Tegenover haar stond Helmut Kohl, die oprecht geloofde dat Europa op termijn een soort federatie kon worden. De Bondsrepubliek op Europese schaal. Maar dat is een debat van het verleden. Een vrijhandelszone kan zich niet met problemen van migratie, gesprekken met Iran of bemiddeling in Afrika bezighouden. Daarvoor heb je een politieke organisatie nodig, met gemeenschappelijke instellingen. Alle belangrijke beslissingen hebben op de een of andere manier een politieke kant. Anderzijds is de idee van een federaal Europa net zo goed dood. Er is een geïntegreerd politiek Europa in de maak, maar dat zal er niet uitzien als een natiestaat.

Hoe zou u het omschrijven?

LEONARD: Ik noem het in mijn boek een netwerk. De macht wordt in de Europese Unie op een horizontale manier gedeeld. Het is geen piramide met een regering aan de top.

De Europese burgers zullen nooit aanvaarden dat ze door een regering vanuit Brussel worden bestuurd, schrijft u. Dat neemt niet weg dat er in Brussel wel over twee derde van de wetgeving wordt beslist.

LEONARD: Toch worden ze niet vanuit Brussel bestuurd. Ze worden bestuurd door hun ministers en hun ambtenaren, die met hun collega’s van andere landen vergaderen en afspreken. Valt het u niet op dat de rol van de Unie nog gering blijft op terreinen die de mensen echt belangrijk vinden en die bij verkiezingen het verschil maken? Gezondheid, pensioenen, belastingen, politie. Daarom is er ook zoveel meer Europese regelgeving op het vlak van de eenheidsmarkt of het milieu dan op het vlak van cultuur of onderwijs.

Uitgerekend op die terreinen heeft de Unie anders al wel ‘gescoord’ bij de bevolking. Denk maar aan het succesvolle Erasmusprogramma, waardoor studenten aan een universiteit in een ander Europees land kunnen gaan studeren.

LEONARD: Dat klopt. Maar de Europese wetgeving komt via een ingewikkeld en moeilijk proces tot stand. Het is makkelijker om de Amerikaanse grondwet te wijzigen dan een Europees verdrag.

U noemt het Europese model onweerstaanbaar. Maar ondertussen staat de sociale bescherming overal onder druk en neemt de ongelijkheid onder de mensen toe. Doet de Unie daar niet te weinig aan?

LEONARD: Europese landen streven allemaal naar een hoge graad van sociale bescherming. Ze vinden allemaal dat de staat een belangrijke rol moet spelen in de manier waarop de zaken zijn geregeld. Dat is in de oude lidstaten zo, maar ook in de nieuwe die vijftig jaar Sovjetoverheersing achter de rug hebben. We weten waar we vandaan komen en waar we naartoe willen. We moeten evolueren van een passieve naar een actieve welvaartsstaat. Van een maatschappij die steunt op zware industrie en een baan voor het leven naar een samenleving die dezelfde sociale bescherming biedt, maar waarin de mensen flexibeler zijn. Je betaalt mensen niet meer om werkloos te blijven, je helpt ze om een nieuwe baan te vinden. Je geeft ze scholing, brengt ze in contact met werkgevers, en zo verder.

Dat lijkt sterk op wat in de Scandinavische landen gebeurt.

LEONARD: Ik noem dat ook de Stockholmconsensus. Alle Europese landen hervormen hun economie op ongeveer dezelfde manier, alleen hebben landen als Zweden, Finland en Denemarken al een behoorlijke voorsprong. Voor landen als Frankrijk en Italië is de weg langer.

Wat is er eigenlijk zo typisch Europees aan die oplossing?

LEONARD: U ziet toch wel het verschil met de ontwikkelingen in China, dat totaal geen sociale bescherming biedt? En met de Verenigde Staten, waar grote ongelijkheid heerst en de sociale voorzieningen minimaal zijn? Interessant aan landen als Zweden en Finland is dat ze een lage werkloosheidsgraad combineren met een hoge belastingdruk, terwijl de economie nog voor een groot deel door de staat wordt gerund. Ze hebben een heel flexibele sociaaldemocratie ontwikkeld. Een slimme staat, in de plaats van een passieve.

Waarom is de omstreden dienstenrichtlijn van de voormalige commissaris Frits Bolkestein voor die slimme staat zo belangrijk?

LEONARD: Om de eenvoudige reden dat twee derde van de Europese economie nu in de dienstensector zit. De eenheidsmarkt geldt nog niet voor diensten, terwijl die de grootste hap van de economie uitmaken. Voor een Europa met 15 lidstaten zou het geen probleem hebben gevormd om de diensten vrij te maken. Maar vandaag baart het grote loonverschil met de nieuwe lidstaten zorgen. Het gaat dus hierom: hoe geef je de nieuwe lidstaten toch de kans om hun troeven uit te spelen, zonder de sociale bescherming in de oude lidstaten onderuit te halen?

De oude industriële activiteit komt toch niet meer terug?

LEONARD: Nee. De kenniseconomie zou de motor nu opnieuw moeten aanzwengelen. Dat ligt in verschillende landen moeilijk. Ze willen allemaal wel een uitzondering voor een of andere sector. Zelfs de Britten, grote voorstanders van de richtlijn, maken voorbehoud voor hun National Health Service. Maar als we de diensten niet vrijmaken, zetten we een rem op wat de Unie voor de mensen kan doen.

Guy Verhofstadt heeft een ander idee van wat goed is voor de mensen. Hij stelt een ‘Verenigde Staten van Europa’ voor. Landen die verder willen gaan op de weg van de integratie moeten dat, volgens hem, ook kunnen.

LEONARD: Op dat punt ben ik het met hem eens. Ik ben het níét met hem eens als hij het over een harde kern van landen heeft die verder willen gaan, terwijl de andere landen daar buiten in een soort wachtkamer belanden. In concentrische cirkels rond de kern. Ik zie wel cirkels ontstaan, maar die zullen niet noodzakelijk concentrisch zijn. De Unie is gebouwd op 80.000 bladzijden gemeenschappelijke wetgeving – het is belangrijk dat daar niet op beknibbeld wordt. Er zijn terreinen waarop het beter zou zijn om met 25 verder te gaan. Maar afgezien daarvan? Ik kan me voorstellen dat er een soort minidienstengemeenschap ontstaat als er onder de 25 over een jaar of vijf geen akkoord is over de dienstenrichtlijn. Daar zal België dan wellicht niet bij zijn. Maar wel landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Ierland, Slowakije, Estland en Hongarije. Op dezelfde manier is het mogelijk dat een groep landen een écht Europees leger wil maken – opnieuw zonder België, dat daar weinig kan toe bijdragen.

Of neem de eurozone. Daar is België wel bij.

LEONARD: Of de Schengengroep. Die vergadert regelmatig afzonderlijk om beter te kunnen samenwerken. De landen van de eurozone zouden hun fiscale politiek ook beter op elkaar moeten afstemmen. Ik begrijp dat daarover wordt gepraat. De EU wordt op die manier een heel complexe organisatie, maar dat is geen bezwaar. Belangrijk is dat het allemaal op een open manier gebeurt, niet met de bedoeling om landen uit te sluiten.

Waar vergist Verhofstadt zich dan?

LEONARD: Hij denkt dat dezelfde groep landen op alle vlakken samen verder kan optrekken. Er zijn landen die om historische redenen nooit in een gemeenschappelijk leger zullen stappen. Denk aan Ierland of Oostenrijk. Of stel dat een kleine groep landen nauwer wil samenwerken op het vlak van onderzoek en ontwikkeling. Ze zijn daarvoor niet allemaal voldoende toegerust. De lijnen tussen de landen kunnen niet zo strak worden getrokken als Verhofstadt wel denkt.

U spreekt zich overigens niet uit over de grenzen van Europa.

LEONARD: Ik doe dat heel bewust niet.

Toch hebt u het over een Europa met misschien wel 50 lidstaten.

LEONARD: Als Jean Monnet was gevraagd om de grenzen van Europa vast te leggen, zouden de meeste lidstaten van de Unie vandaag daar buiten zijn gevallen. Wat ik belangrijk vind, is dat we landen die we uitsluiten ook niet meer kunnen beïnvloeden. De grootste kracht van de Europese Unie is haar vermogen om landen te hervormen. We zijn erin geslaagd om alle landen rondom ons sociaal, politiek en maatschappelijk te veranderen zonder een schot te lossen.

Concreet gaat de discussie op dit moment natuurlijk over Turkije.

LEONARD: Wat voor een land zal Turkije over twintig jaar zijn? We hebben er in ieder geval altijd belang bij dat het goed wordt bestuurd en vredelievend is, want het ligt aan onze grenzen. Als we te vlug over de toetreding beslissen, riskeren we dat het de hervormingen stopzet die het nu doorvoert. Onze demografische curve is, bijvoorbeeld, niet van dien aard dat we Turkije zonder meer kunnen afwijzen.

Het is zoals met de parabel van de pot met goud. Er was een boer met drie luie zonen. Terwijl hij zich in zijn wijngaard kapot werkte, staken ze geen hand uit. Op zijn sterfbed zei hij dat hij in de wijngaard een pot met goud had verborgen. Na jaren van zoeken en graven hadden de drie nog altijd niets gevonden. Maar door al hun gewroet was de grond zo vruchtbaar geworden dat ze toch rijk werden. Op dezelfde manier is de pot met goud van het lidmaatschap voor de kandidaat-lidstaten aantrekkelijk genoeg om de pijnlijke hervormingsprocessen door te voeren. Het is eigenlijk eenvoudig: je legt ze uit wat nodig is om lid te worden en als het lukt, wordt iedereen daar beter van.

De Britse diplomaat en auteur Robert Cooper zei ooit dat de Europese Unie geen project is, maar een darwiniaanse evolutie: niemand weet waar ze naartoe gaat. Hoe kan ze dan een voorbeeld voor de wereld zijn?

LEONARD: Ik omschrijf de Unie als een reis zonder einddoel. In de toespraak waarmee hij in 1998 de Nobelprijs voor de Vrede aanvaardde, noemde de Noord-Ierse politicus John Hume de Europese Unie het meest succesvolle vredesproces in de geschiedenis van de mensheid. Van belang is de manier waarop ze werkt. In de Unie heeft iedereen een stem. Ze kiest altijd de weg van de wet, en niet die van de macht. Ze zoekt altijd voordeel voor iedereen. Oude vijandschappen, zoals die tussen Frankrijk en Duitsland, worden opgelost. Dat kan een voorbeeld zijn voor de rivaliteit tussen landen zoals Brazilië en Argentinië of China en Japan. Veel regio’s kennen historische conflicten.

De Unie is dan toch meer dan een economisch model?

LEONARD: Ze is óók een economisch model: ze creëert een grotere markt en dat schept welvaart. Belgische bedrijven werken nu op een markt van 450 miljoen mensen, dat is wat anders dan een markt van 10 miljoen mensen. Maar tegelijk zorgt de Unie ervoor dat ook kleine en middelgrote landen gewicht in de schaal leggen als er met China of de VS wordt gepraat. De Unie maakt het mogelijk dat er samen aan milieuproblemen of georganiseerde misdaad wordt gewerkt. De Unie staat voor een volledig democratisch stelsel van waarden. Ga maar na: er is op elk continent een beweging naar regionale samenwerking aan de gang.

In welke mate kan China stokken in de wielen steken?

LEONARD: Europa zag de voorbije jaren vooral de kansen die China bood. Iedereen probeert nog altijd om goede vriendjes te zijn met Peking. Jacques Chirac, Gerhard Schröder en Tony Blair: ze hebben er allemaal de deuren platgelopen. Altijd alleen. Gelukkig wint stilaan de gedachte veld dat we niet afzonderlijk, maar als Europeanen met de Chinezen moeten omgaan. Misschien zelfs als vertegenwoordigers van ‘het Westen’.

Dat ziet er dan toch niet echt goed uit?

LEONARD: Op economisch vlak wordt het niet gemakkelijk. We hebben gezien wat er met de textielsector is gebeurd. Andere sectoren zullen volgen. Sommige landen zullen daar meer onder lijden dan andere. Uiteindelijk komt het hierop neer: we hebben nog zo’n tien, vijftien jaar om een betere manier te vinden om met China te werken. Zolang hebben de Chinezen ons nog meer nodig dan wij hen nodig hebben.

MARK LEONARD, ‘WAAROM EUROPA DE 21E EEUW ZAL DOMINEREN’, UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS, AMSTERDAM/ANTWERPEN, 178 BLZ., A 15,95.

HUBERT VAN HUMBEECK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content