DOOR MARC LUWEL

DE UNIVERSITEITEN STAAN in bijna alle geïndustrialiseerde landen onder druk. In sommige gevallen worden de publieke toelagen fors verminderd. In Vlaanderen wordt een debat gevoerd over universitaire taakverdeling. Academische activiteiten bestaan in essentie uit drie componenten :

het vermeerderen van de kennis die de mens over zichzelf en zijn omgeving heeft de onderzoeksfunctie,

het bewaren van deze kennis voor de volgende generaties de archieffunctie,

het overdragen van deze kennis aan anderen de opleidingsfunctie.

De ontwikkeling van het handschrift en vervolgens de boekdrukkunst bepaalde in belangrijke mate de wijze waarop gedurende meer dan 2.500 jaar academische activiteiten werden georganiseerd. Informatie over een zo breed mogelijke waaier van onderwerpen werd centraal opgeslagen. Onderzoekers kwamen naar dit centrum om de informatie te raadplegen, er nieuwe elementen aan toe te voegen, en ze over te dragen aan studenten. Dit is de logische organisatievorm als de informatie moeilijk toegankelijk is, de reproductie van documenten duur, en de graad van specialisatie laag.

Dit model is echter in mutatie. De zich snel ontwikkelende informatietechnologie biedt nieuwe methoden om informatie te creëren, bewaren en verspreiden. Ze ondermijnt de drie traditionele opdrachten van de universiteiten, en dreigt deze instellingen langzaam te laten imploderen. Sinds de industriële revolutie neemt de wetenschappelijke kennis exponentieel toe : ze verdubbelt elke vijf à tien jaar. Het antwoord van de universiteiten op deze evolutie bestond in hoofdzaak uit een verhoogde graad van specialisatie. Deze maakt dat zelfs de meeste vooraanstaande en grote universiteiten niet langer alle domeinen dekken.

Daarom vinden onderzoekers in hun instelling steeds minder vaak collega’s die werken in aanverwante domeinen. Samenwerking vindt steeds meer plaats met onderzoekers uit andere (buitenlandse) instellingen. Dit betekent niet dat er op een campus geen onderzoeksgroepen meer zullen werken met een gemeenschappelijke infrastructuur. De onderzoekers zullen echter vooral projecten uitvoeren met collega’s uit andere instellingen en bedrijven. Deze trend zal de heterogeniteit van departementen en faculteiten nog vergroten. Hij zal, meer dan nu al het geval is, de universiteiten herleiden tot een groepering van vrij autonome entiteiten die voor het overgrote deel van hun middelen niet afhangen van de instelling waarvan ze deel uitmaken. Ze zullen hun universiteit gebruiken als een dienstencentrum waarop ze een beroep doen voor een beperkt aantal taken.

DE DOOR DE KENNISEXPLOSIE gedreven voortschrijdende specialisatie maakt dat het ?invisible college? en de virtuele onderzoeksgroepen aan belang winnen. De voordelen van de elektronische communicatie verdringen deze die geboden worden door de fysieke nabijheid van collega’s op een campus.

De nieuwe technieken hebben ook een zware impact op de archieffunctie van de universiteiten. De klassieke universiteitsbibliotheek zal worden vervangen door gegevensbanken die onverschillig waar en wanneer door de onderzoekers geraadpleegd kunnen worden via een laptop en een modem.

Het is weinig waarschijnlijk dat de derde functie van de universiteit, de kennisoverdracht, in zijn huidige artisanale, laag technologische vorm zal overleven. De stijgende specialisatiegraad en de toenemende behoefte aan levenslange vorming zetten het stelsel nu reeds onder grote druk. Bovendien dreigt een onderwijsvorm gebaseerd op direct fysiek contact tussen student en professor langzaamaan onbetaalbaar te worden. De alternatieve onderwijsvormen zijn momenteel in embryonale vorm aanwezig en zullen zich verder ontwikkelen. Deze technologieën zullen in een aantal sectoren onherroepelijk het klassieke klasgebonden onderwijs verdringen, niet omdat ze superieur zijn ze zijn dat in sommige opzichten wel en in andere niet maar omdat ze dramatisch goedkoper zullen zijn. De Britse Open Universiteit is zij het een low tech voorbeeld van deze ontwikkeling. Voor de meer gespecialiseerde voortgezette academische opleidingen, bestemd voor doctoraatsstudenten en onderzoekers uit bedrijven en wetenschappelijke instellingen, zullen de ?invisible colleges? van toponderzoekers opleidingen aanbieden. Europace is hiervan een van de eerste voorbeelden.

De universiteiten reageren uiterst defensief. Ze houden romantische beschouwingen over het voordeel van direct contact tussen student en professor, en de noodzaak onderzoek te verrichten in alle disciplines om een volwaardige academische instelling te zijn. De echt belangrijke vraag is of het maatschappelijk en economisch draagvlak sterk genoeg blijft om het huidig systeem in stand te houden in een omgeving waarin de informatiestromen diepgaande wijzigingen ondergaan. Het individu gaat niet langer naar de informatiebron ; deze komt naar het individu.

Inzake opleiding moeten lessen getrokken worden uit de zwakke punten van ?elektronisch? onderwijs. Zoals nu al gebeurt in vormen van alternatief onderwijs die worden aangeboden door instellingen voor afstandsonderwijs, moet de nadruk meer liggen op de individuele begeleiding van de studenten. Het uitreiken van een diploma mag bovendien voor een universiteit geen eindpunt zijn. Het moet een ankerpunt worden, waarop de alumni te allen tijde kunnen terugvallen om hun kennis zowel professioneel als cultureel te verbreden en te verdiepen.

VOOR DE ORGANISATIE van het onderzoek staan de universiteiten voor nog grotere uitdagingen. Een politiek die ernaar streeft in alle domeinen iets te doen, ook al heeft het onderzoekswerk geen internationale uitstraling, behoort definitief tot het verleden. De universiteiten dienen duidelijke prioriteiten te stellen, waarbij in een beperkt aantal domeinen op de campus entiteiten van uitmuntendheid worden gecreëerd, die steunen op de aanwezigheid van de meest geavanceerde uitrusting, van een performante toegang tot informatie- en communicatienetwerken, en van internationaal toonaangevende onderzoekers. Dit vraagt een grondige reorganisatie van onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Hierbij zal men niet om de vraag heen kunnen of in de toekomst het universitair onderwijs op alle niveaus wel zo onlosmakelijk verbonden dient te zijn met onderzoek als nu wordt gesteld.

Marc Luwel is verbonden aan de administratie Wetenschap en Innovatie van het Vlaams ministerie.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content