Hubert van Humbeeck

Er bleven vorige week wellicht nog maar weinig ogen vasthaken aan zijn overlijdensbericht in de krant. René Barbier was van 1971 tot 1989 ondervoorzitter en eerste schepen van de Brusselse Agglomeratie – met een hoofdletter, want hier wordt de instelling bedoeld die toen bestond. Toch is het verhaal van die instelling en van Barbier interessant, in het licht van de discussie die wordt gevoerd over het Lambermontakkoord en over de plaats van Brussel daarin.

Bij de grote grondwetsherziening van 1968-1970 had vader Gaston Eyskens voor de Vlamingen culturele autonomie afgedwongen. Brussel bleef beperkt tot de negentien gemeenten, in ruil waarvoor de Franstaligen in Brussel de liberté du père de famille mochten houden. Dat wou zeggen dat de Vlamingen hun kinderen naar de Franstalige school mochten blijven sturen – met het risico dat ze daar helemaal werden verfranst. Minder dan twintig jaar later waren de rollen overigens al gewoon omgekeerd: Franstalige ouders sturen hun kinderen tegenwoordig naar de Nederlandstalige school.

Maar dat de geschiedenis die wending zou nemen, kon in 1970 nog niemand bevroeden. De sfeer in Brussel was zeer gespannen. Het radicale Front Démocratique des Francophones (FDF) had bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1970 in verschillende gemeenten een absolute meerderheid behaald. In andere gemeenten haastten vooral de francofone liberalen zich om met het FDF gemene zaak te maken.

In de nieuwe tekst van de grondwet waren ondertussen ook een artikel 108bis en 108ter ingeschreven. Het was de bedoeling om Agglomeraties en Federaties van gemeenten op te richten om de slagkracht van het lokale bestuur te vergroten. Rond Brussel moesten vijf grote, zogenaamde Randfederaties tegelijk een buffer vormen tegen de verdere verfransing van Vlaams-Brabant. De enige plek waar de nieuwe grondwetsartikelen werden uitgevoerd, was daar: in Brussel en zijn omgeving. De Agglomeratieraad en die van de Randfederaties werden op 21 november 1971 verkozen.

Wat Brussel betreft, was er natuurlijk gedacht aan waarborgen voor de Vlaamse minderheid. Het uitvoerend college van de Agglomeratieraad zou, afgezien van de voorzitter, paritair worden samengesteld: zes Franstaligen en zes Vlamingen. Daarnaast was er voorzien in een bijzondere meerderheid en een alarmbelprocedure, voor als een van de taalgroepen zich niet lekker voelde. Precies zoals in het nationale parlement en de nationale regering. De bedoeling was dat de Franstaligen Brussel niet zouden kunnen besturen zonder de Vlamingen, de garanties daarvoor leken ijzersterk.

Het was helaas gerekend buiten de vindingrijkheid van de gewezen stafhouder van de Brusselse balie Jean Van Ryn en zijn vrienden. Le bâtonnier, zoals hij door de Franstalige media respectvol werd genoemd, ijverde al een tijd voor de francofone belangen. Hij had daartoe een zogenaamd Comité de Salut Public opgericht – de verwijzing naar de Franse Revolutie was hoegenaamd niet ironisch bedoeld.

Van Ryn bokste een kartel in elkaar van het FDF met de Franstalige liberalen, het Rassemblement Bruxellois. Om de waarborgen voor de Vlamingen te omzeilen, plaatste hij strategisch ook een aantal zogenaamde FDF-Vlamingen op de lijst: Brusselaars met een Nederlandstalige identiteitskaart die het spel van het FDF wilden meespelen. De truc slaagde volkomen. Het Rassemblement Bruxellois behaalde een volstrekte meerderheid en leverde bovendien bijna de helft van de Vlaamse verkozenen. Genoeg om het Vlaamse deel van het uitvoerend college te blokkeren.

Een van die FDF-Vlamingen was dus René Barbier, die tot 1989 als Vlaming van dienst in het uitvoerend college bleef zitten, zonder dat hij zich daarna nog één keer hoefde te laten verkiezen. Van Ryn had met zijn farce namelijk ook de hele Agglomeratiegedachte afgeschoten. De Randfederaties rond Brussel werden bij de fusies van gemeenten in 1976 snel weer opgedoekt. De Agglomeratie bleef bestaan tot zijn bevoegdheden in 1989 door het Brusselse Gewest werden overgenomen. Volstrekt ondemocratisch, maar uit pure schaamte durfde niemand in die achttien jaar nog nieuwe verkiezingen voor het vehikel voor te stellen.

Het voorbeeld van Barbier kan die Vlamingen aan het denken zetten die geloven dat ze in ruil voor geld een schepenzetel in Brussel kunnen kopen – en dat ze daar dan iets te zeggen zouden hebben in het bestuur. Het volstaat dat de Franstalige partijen op hun lijsten een Vlaming laten verkiezen om het bestuur volledig in eigen handen te houden, en dat geld toch op te strijken.

Om maar te zeggen: het Brusselse onderdeel van Lambermont verdient geen schoonheidsprijs. Niet omdat deze of gene te veel of te weinig krijgt, maar omdat het vervalt in oude fouten. Guy Verhofstadt hield vorige week een pleidooi voor een transparant Europa. Het is vreemd dat hij tegelijk een akkoord voor Brussel verdedigt dat het bestuur van de stad op het vlak van transparantie geen stap vooruithelpt.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content