Het parlement schijnt pas een beslissende politieke factor te worden wanneer het zichzelf ontbindt. Dat gebeurt officieel vandaag, woensdag 9 april. Op 18 mei herverdeelt de kiezer de zitjes in de volksvertegenwoordiging en die numerieke verhouding tussen de partijen bepaalt hoe de volgende coalitie eruit kan zien, waarna het politieke zwaartepunt weer naar de regering verschuift.

De aflopende zittingsperiode was voor het parlement geen te beste zaak. De oppositie miste bezieling, talent, overtuigingskracht en geloofwaardigheid en ze liet zich vooral in de vernieling rijden door de zogeheten opendebatcultuur van paars-groen. Die wilde de diverse partijstandpunten permanent zichtbaar houden, opdat de kiezer altijd zou weten wie waarvoor staat. Leve de transparantie. Goed zo. Al gingen die meningsverschillen alleen over ditjes en datjes, want het was natuurlijk niet de bedoeling dat ministers of parlementsleden van de meerderheid de regering in de problemen brachten. Alleen bij de groenen had niet iedereen dat goed begrepen, met enige collateral damage tot gevolg; zij ‘verloren’ er Vincent Decroly en Peter Vanhoutte bij.

De opendebatcultuur wilde dan ook iets anders dan de kiezer informeren over wie wat denkt. De vaders en vooral de spin doctors van paars-groen dachten dat het met zes partijen in de coalitie, van ecologisch links tot burgerlijk rechts, onmogelijk zou blijken om dat zootje in het gareel te houden. Dus institutionaliseerden ze de verschillen maar door er een chique naam aan te geven, opendebatcultuur dus. Liever dat dan een kadaverdiscipline die alleen maar frustraties oplevert, met alle risico’s op politieke ongevallen van dien. Duizend ideeën laten bloeien, komt dan neer op repressieve tolerantie. Het maakte van Verhofstadt-I een soort minderheidskabinet dat in een pool van zes partijen altijd wel een meerderheid vond.

Nochtans behoort het zichtbaar maken van het openbare debat over belangrijke maatschappelijke kwesties tot de kern van het moderne parlementaire werk, aldus de historicus Dirk Luyten en de politicoloog Paul Magnette in het uitstekende (en spotgoedkope) boek dat de Kamer onlangs over haar eigen geschiedenis publiceerde. Voor een Louis Tobback is de opendebatcultuur evenwel nefast voor de volksvertegenwoordiging. Als ministers er voortdurend uiteenlopende meningen op na houden, is niet meer duidelijk welk standpunt de regering aankleeft, zodat ook niet meer uit te maken valt aan welke mening het parlement nu zijn vertrouwen heeft gegeven.

In een kakofonie van eventueel vrijblijvende maar in alle geval zonder politieke consequenties geformuleerde meningen allerlei, is parlementaire controle inderdaad onmogelijk. De essentie ligt bij die politieke consequentie: wordt een idee wel door een voldoende democratische meerderheid gedragen om ook wet te mogen worden?

Dat bijvoorbeeld de nieuwe drugswet op een ramp is uitgedraaid, komt niet doordat de regering daarover niet goed zou hebben ‘gecommuniceerd’, zoals vaak is beweerd, wel doordat diverse meerderheidspartijen er voortdurend een afwijkende interpretatie van gaven. De opendebatcultuur maakt het zelfs mogelijk daarover een mening te hebben die er geen is, want de voorzitter van een meerderheidspartij, Steve Stevaert, kan nu koket verklaren dat hij de wet ‘niet begrijpt’. Dat heeft niets meer met opendebatcultuur te maken, maar alles met verdeeldheid, onbeslistheid en het voor de gek houden van een parlement dat is gevraagd om die wet goed te keuren.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content