Rik Van Cauwelaert
Rik Van Cauwelaert Rik Van Cauwelaert is directeur van Knack.

?Bezit is diefstal,? schreef Pierre-Joseph Proudhon en dat was midden vorige eeuw vragen om moeilijkheden. Zodoende vluchtte de Fransman naar Brussel, op zoek naar een drukpers.

?EEN drukker denkt wel twee keer na alvorens een tekst op de pers te leggen die de signatuur draagt van Proudhon, die verschrikkelijke naam.? Dat schreef de Franse uitgever Jules Hetzel in 1862 aan de Franse libertair Pierre-Joseph Proudhon. Die had Hetzel vanuit Brussel gevraagd een Franse drukker te vinden voor zijn ?La guerre et la paix?. Proudhons kwalijke faam joeg echter de meeste uitgevers op de vlucht. Want een werk van hem uitbrengen, was om moeilijkheden met de Franse overheid vragen. Proudhon besefte dat. ?Wij hopen, uiteraard, dat mijn boek in beslag wordt genomen…,? liet hij Hetzel weten.

In de befaamde ?Catalogue des ouvrages, écrits, et dessins de toutes natures poursuivis, supprimés ou condamnés? van Fernand Drujon, het naslagwerk met de verboden boeken in het negentiende-eeuwse Frankrijk, is Proudhon prominent aanwezig. Ter vergelijking : de naam van diens Duitse tijdgenoot Karl Marx wordt bij Drujon niet één keer vermeld.

Toen hij in augustus 1858 in Brussel belandde, was Proudhon in Frankrijk pas veroordeeld tot vier jaar gevangenis en een boete van 4.000 frank. Tevoren had het Franse gerecht hem al vaker bestraft omwille van de uitgave van een door hem geannoteerde bijbel, een ?Handelingen van de apostelen? en artikels in socialistische bladen. Nu, in 1858, was hij door de correctionele rechtbank van de Seine zwaar aangepakt voor zijn ?De la justice dans la Révolution et dans l’Eglise? dat hij, met enige zin voor ironie, had opgedragen aan Jacques Mathieu, kardinaal en aartsbisschop van Besançon.

Als aartsbischop van Besançon zetelde Mathieu in 1838 in de plaatselijke academie die de jonge Proudhon een beurs verleende om zijn studies af te ronden. Op die manier had de prelaat mee de eerste stoot gegeven aan de carrière van één van Frankrijks meest vooraanstaande socialisten. Mathieu, die als kardinaal van rechtswege in de Franse Senaat zetelde, smaakte echter de pointe van Proudhons grap niet en legde klacht neer. Een tiental dagen na de verschijning werd De la justice uit de handel gehaald en de resterende oplage vernietigd. De daarop volgende veroordeling van Proudhon en de bevestiging in beroep was onder keizer Napoléon III slechts een formaliteit.

LERAAR WISKUNDE.

Bij zijn aankomst in Brussel vond Proudhon logies bij ene madame Van Laethem, in de Middaglijnstraat in Sint-Joost-ten-Node. Hij liet er zich inschrijven als monsieur Durfort, professeur de mathématiques. Proudhon, die het Frankrijk van Napoléon III was ontvlucht, werd in ons land meteen met een andere Napoléon geconfronteerd, de Antwerpenaar en chef van de staatsveiligheid Napoléon Verheyen. Op diens bevel schreef hij, nu onder zijn echte naam, een onderdanige brief naar de Belgische minister van Justitie Victor Tesch, een liberaal, waarin hij om asiel vroeg. Proudhon legde de minister uit dat hij naar België kwam om alhier een uitgever te vinden voor zijn verweerschrift. Volgens de Franse wet had hij in eigen land het recht tot de publicatie daarvan, zelfs na zijn veroordeling, maar geen enkele drukker of uitgever waagde zich eraan. Want bij zijn recente veroordeling hadden uitgever en drukker in de klappen gedeeld.

?Ik ben niet zozeer een politieke vluchteling dan wel een gevluchte filosoof,? schreef Proudhon aan Tesch. ?Ik vraag u de toelating om bij u te mogen filosoferen zoals eertijds Spinoza in Den Haag filosofeerde, Descartes in Stockholm, Voltaire in Ferney ; en het zou me niet verbazen mocht, vroeg of laat, de keizerlijke regering, beschaamd om de oorlog aangedaan aan de ideologen, mezelf en mijn gelijken uitnodigen om terug in Parijs te gaan filosoferen.?

Toen Proudhon in Brussel arriveerde, verbleven daar al de Franse proscrits, veteranen van de opstand van 1848, en zij die in december 1851, na de staatsgreep van Louis Napoléon, de latere Napoléon III, Frankrijk waren ontvlucht. Onder hen Victor Hugo, Auguste Blanqui, Louis Blanc, Emile Deschanel, Edgar Quinet, François Raspail. Maar op Victor Hugo na, wenste Proudhon met al dat revolutionaire volk niets vandoen te hebben. Vooral in het gezelschap van beroepsagitatoren als Blanqui en Raspail wenste hij in geen geval te worden gesignaleerd.

In 1849 weigerde hij in de gevangenis van Doullens in dezelfde vleugel als die twee te worden opgesloten. ?Ik kan het niet begrijpen,? protesteerde hij bij de lokale onderprefect. ?Ik ben een man die nadenkt, die schrijft en die algemeen als intelligent staat aangeschreven,… en dan opgesloten worden in het gezelschap van schreeuwmuilen als Blanqui en Raspail !?

In één van zijn brieven sprak hij, na een bezoek aan Waterloo, als volgt over zijn Belgisch verblijf en over zijn medeballingen : ?Ik ga het voorbeeld van Wellington en Blücher volgen ; ik zoek hier een stelling van waaruit ik de wereld van tsjeven, beursspeculanten en imperialisten kan verpletteren. Onze medeballingen hebben het nog niet begrepen ; ze zijn nog altijd bezig de Belgen als troep Beotiërs te verwensen en te roddelen over Napoléon III.?

Maar zijn collega’s leken evenmin op zijn gezelschap gesteld. De meesten van hen beschouwden hem niet eens als een socialist en vonden hem op z’n minst verdacht, vaak omdat ze geen hoogte kregen van zijn ideeën en hij hen met zijn knallende paradoxen voortdurend op het verkeerde been zette.

KLAROENSTOOT.

Proudhon werd in 1809 geboren in de landelijke buurt van Besançon. Vader was een ketellapper die het eens als brouwer probeerde. Maar dat liep verkeerd af. Het gezin Proudhon gleed af in de armoede. Zoon Pierre-Joseph werd op zijn zeventiende verplicht zijn studies te staken en emplooi te zoeken in een drukkerij. Als leerjongen maakte hij deel uit van de Compagnons de France, vaklui die om hun meestertitel te behalen eerst een Tour de France moeten afwerken. Onderweg leerde hij in Lyon, Marseille, Draguignan de knepen van de drukkersstiel.

Tijdens die tournee maakte Proudhon kennis met het systeem van onderlinge bijstand dat gold en nu nog geldt in de broederschap van de Compagnons. Bovendien stonden de veelal belezen drukkersgasten toen al als de aristocraten van de arbeidersbeweging aangeschreven.

Die ervaring als Compagnon, alsook het drukken van een uitgave van ?Le nouveau monde industriel et societaire?, geschreven door zijn oudere stadsgenoot, de utopist Charles Fourier, maakten op Proudhon een blijvende indruk. Dat en zijn eerste, desastreuze stappen als zelfstandig drukker. Want het drukkersatelier, dat hij na zijn Tour de France met een tweetal vennoten opzette, balanceerde voortdurend op de rand van het failliet.

Proudhons ambitie was filoloog te worden. Zijn eerste werk, dat hij in 1837 liet drukken, was trouwens een ?Essai de grammaire générale?. Het essay veroorzaakte geen revolutie in de taalwetenschap maar werd toch opgemerkt door de Académie de Besançon, die de auteur een studiebeurs verleende. Bij de Académie beseften ze niet wat ze hadden aangestoken. In 1840, na studies in Parijs, publiceerde Proudhon zijn ?Qu’est-ce que la propriété ? ou Recherches sur le principe du droit et du gouvernement?. Een boek als een klaroenstoot, met daarin zijn beroemd gebleven definitie en strijdkreet : ?Bezit is diefstal !? Een stelling die revolutionairder klonk dan de uiteenzetting ervan in zijn werk.

Hij vocht in zijn boek geenszins het recht op bezit aan. Zijn bezwaar gold alleen de misbruiken die er uit voortvloeien en het feit dat de bezittende klasse tol kan leggen op de arbeid van de werkende klasse, bijvoorbeeld door het heffen van huur en rente.

Proudhon wou het bezit overbodig maken onder meer en hier werd hij allicht door zijn eigen zakelijke mislukking geïnspireerd door de staat renteloze leningen te laten verschaffen. Want als elke producent het nodige kapitaal kan bekomen zonder intrest te moeten betalen, dan kan bezit de eigenaar niet langer een onverdiend loon verschaffen en zal alleen arbeid recht geven op welstand. ?Niemand,? stelde Proudhon, ?zal de vruchten plukken van andermans werk.?

?Maar,? zo voegde hij er in één van zijn vele brieven aan toe. ?Ik verkies het bezit met een smeulend vuur te verteren, liever dan de eigenaars nieuwe kracht te geven door een Sint-Bartholomeusnacht onder hen aan te richten.?

MILJOENEN VAN ROTHSCHILD.

De stelling mocht dan niet zo revolutionair zijn als de formulering ervan liet vermoeden, toch was Proudhons reputatie in één klap gevestigd. In heel Europa werd hij door progressieven op eenzelfde lijn geplaatst met de utopische socialist Claude-Henri de Saint-Simon, met Charles Fourier en zelfs met opruiers als François Raspail en Auguste Blanqui. Toen in november 1848 in Parijs hadden ze net een volksopstand achter de rug de Oost-Vlaamse provinciegouverneur Edouard De Jaegher zich zorgen maakte over het gemor onder de bevolking, schreef hij aan minister van Binnenlandse Zaken Charles Rogier dat er met republikeinse, socialistische en communistische vlaggen werd gezwaaid en dat les basses classes met die praat het hoofd op hol werden gebracht. De Jaegher waarschuwde de minister voor ?redenaars in de trant van Raspail en Proudhon.?

?Bezit is diefstal ; in geen duizend jaar wordt nog zo’n definitie gevonden,? schreef Proudhon ooit. ?Ik bezit niet anders op de wereld dan deze formulering, maar ze is me duurbaarder dan alle miljoenen van monsieur de Rothschild.?

Zijn geschriften brachten Proudhon evenwel onder de aandacht van de overheid. Om te beginnen, wou de academie van Besançon het geld terug van de studiebeurs die ze hem had verstrekt. Het kwam tot een proces. Proudhon liet zich verdedigen door Adolphe Blanqui, broer van Auguste Blanqui, en won. Maar van dan af werd elke nieuwe publicatie in beslag genomen en/of leverde ze een proces op. Voor de overheid had Proudhon aangetast wat volgens de Code Napoléon de basis was van de sociale orde : het privé-bezit.

?Proudhon bekampte iedereen tegelijk : het kapitaal, de kerk, de staat,? leerde de Vlaamse socialist Julien Kuypers die in zijn ?Bergop? de invloed van de Franse denker op de eerste Belgische socialistische leiders peilde. Hij bekampte de centrale staat omdat die er niet in slaagde het evenwicht te vinden tussen gezag en vrijheid. Daarom moest dat centrale gezag compleet worden verbrokkeld. ?Moderne staten zijn veelarmige monsters,? doceerde hij. ?En nationalisme is de glorificatie van die centrale staat.?

?Het is niet uitgesloten dat die theorieën op een dag uitvoerbaar worden,? zou de Belgische koning Leopold I ooit aan Jan van Oostenrijk hebben toevertrouwd. ?Maar het maakt ze er niet beter op.?

Na een kritische lectuur van de bijbel, die hij als typograaf meermaals op de persen had gelegd, had Proudhon ook een boek klaar over het leven van Jesus. Alleen het sukses en de impact van Ernest Renans klassieker ?Vie de Jésus? deed hem van de publicatie afzien. In een poging echter om zijn krachtige stelling ?bezit is diefstal? nog eens over te doen, formuleerde hij op een dag : ?God is het kwaad !? Een kreet die in anticlericale kringen gretige afnemers vond.

Om de bourgeois te schofferen, smeet Proudhon met paradoxen, zoals anderen bommen gooien of pistoolschoten afvuren. ?God is het kwaad !? miste alvast het doel niet. Als Proudhon tot dan nog een enkele medestander telde onder katholieken, dan haakten die nu voorgoed af.

Zijn uitvallen naar de kerk waren ook het gevolg van bepaalde negentiende-eeuwse pauselijke encyclieken zoals Mirare Vos, waarin gewetensvrijheid en vrijheid van drukpers als des duivels werden afgedaan. ?Niemand heeft meer gedaan om het volk uit de kerken te jagen dan de pausen uit de vorige eeuw,? oordeelde Philippe Muray in ?Le 19e siècle à travers les âges?, waarin hoe kan het anders Proudhon, samen met anderen, als één van archetypes van de negentiende-eeuwer wordt geborsteld. Het is volgens Muray geen toeval dat Proudhon samen met onder anderen de dichter Charles Baudelaire, die ook onderdak zou vinden in Brussel, Napoléon III en de Italiaanse patriot Giuseppe Garibaldi een plaats kreeg in één van de treffendste allegorieën van de negentiende eeuw, L’Atelier van de Franse schilder Gustave Courbet.

MUTUELLISME.

In 1843 werd Proudhon gedwongen zijn drukkerij te verkopen zijn grootste ontgoocheling en ging hij in Lyon werken als bediende in de binnenscheepvaardij. Daar kwam hij in contact met het geheim weversgenootschap van de Mutuellisten, die een anarchistische gemeenschap nastreefden waarin arbeidersassociaties zelf de fabrieken beheerden. De kennismaking met het genootschap was voor hem de eerste aanzet naar wat hij later als het mutuellisme zou definiëren. (Meer dan honderd jaar later zou zijn mutuellisme, zij het kortstondig, in de praktijk worden gebracht, in zijn geboortestad Besançon, door de arbeiders van de failliete uurwerkenfabriek Lip.)

De jaren veertig van de vorige eeuw verliepen in Frankrijk bijzonder woelig. Proudhon publiceerde pamfletten, artikelen voor Le Peuple en La Voix du Peuple, correspondeerde met Karl Marx, met wie hij later in onmin viel, met de Russische ballingen Aleksandr Herzen en de door hem geïnspireerde anarchist Mikhaïl Bakoenin die de ambitie koesterde heel Europa, van Sint-Petersburg tot Lissabon, in brand te steken.

Als geen ander heeft Proudhon de drukpersen aan het werk gezet, met zijn eigen werken en pamfletten, maar ook door de veelvuldige replieken en polemieken die hij opriep. De uitgave van zijn verzamelde brieven alleen al telt vandaag zo’n zestien banden en er duiken nog altijd brieven en artikelen van hem op. Bovendien inspireerde hij, vooral in Frankrijk, een aparte libertaire literatuur. Enkele weken voor zijn dood, begin 1865, door ziekte aan zijn bed gekluisterd, bekloeg hij er zich nog over geen drukpers of blad meer ter beschikking te hebben om op de dwaasheden van zijn tijdgenoten te riposteren.

Toen hij midden 1858 in Brussel aankwam, was Proudhon op zoek naar een drukpers. Hij vond die bij het Office de Publicité, het uitgeversbedrijf en gelijknamig blad van zijn uitgeweken landgenoot Alphonse Lebègue, een heer die hier met het roofdrukken van de Franse letteren uitstekend had geboerd. Bij Lebègue verscheen zijn verweerschrift ?La justice poursuivie par l’Eglise?. Een deel van de oplage werd, met de hulp van West-Vlaamse tabaksblauwers, naar Franrijk gesmokkeld. In dat verweerschrift ging Proudhon er opvallend rustig tegenaan. Dat was hem ook geraden. De Belgische wetgeving was imers bijzonder streng voor wie bevriende maar vooral gevreesde buitenlandse staatshoofden, zoals Napoléon III, ontstemde.

KLEINBURGER.

Proudhons progressieve tijdgenoten verketterden grondig het België van toen. Marx, om er maar één te noemen, beschreef België als ?het land waar sabel, bajonet en geweer worden aangewend om salarissen te verlagen en winsten te verhogen… ; het privé-jachtterrein van renteniers, kapitalisten en pastoors.?

Marx, die sedert 1845 in Brussel verbleef en hier samen met Friederich Engels het Communistisch Manifest publiceerde, werd in februari 1848 uit het land gezet. Hij werd ervan verdacht financiële bijstand te hebben verleend aan de Parijse opstandelingen. Een opstand waaraan Proudhon steun had verleend, maar waarin hij geen leidende rol op zich had willen nemen. Later zou Proudhon zich, schoorvoetend, tot lid van de Nationale Assemblée laten verkiezen. Het werd geen sukses. De Volksbank die hij opzette en die, volgens zijn theorie, goedkope kredieten moest verschaffen, klapte al na veertien dagen in elkaar.

Bovendien begon het nieuwe regime autoritaire trekjes te kweken en belandde Proudhon enkele keren in de cel, eerst in de Parijse Sainte-Pélagie-gevangenis, die hij occassioneel mocht verlaten onder meer om te trouwen met de hondstrouwe Euphrasie Piégeard. Later volgde de opsluiting in Doullens, met Blanqui en Raspail.

Toen hij in België verbleef, beschouwde hij zichzelf niet langer als behorend tot het internationale revolutionaire gezelschap. Zijn breuk met Marx was inmiddels totaal. In zijn ?Armoede van de filosofie? had Marx de vloer geveegd met Proudhons ?Filosofie van de armoede?. Aanvankelijk had Marx nochtans Proudhon bewonderd en hem aangezocht om mee te werken aan een georganiseerde briefwisseling om communisten in de verschillende landen met elkaar in contact te brengen. Proudhon had zich weinig enthousiast getoond en zich zich achter zijn ?aangeboren luiheid? verscholen om niet neen te moeten te zeggen. Hij had Marx nog meegegeven : ?Laten we niet poseren als apostelen van de nieuwe godsdienst, al gaat het om de godsdienst der logica, de religie van de rede. We moeten oppositie verwelkomen… Op deze voorwaarde zal ik met vreugde aan uw project meewerken, in het andere geval niet.?

Elders had Proudhon zich laten ontvallen : ?Nu minder dan ooit mogen we het communistische juk opnemen… De arbeiders moeten niet worden geleid door bourgeois doctrinairen die vaak wrede en onbekwame nabootsers zijn van de middenklasse.?

Marx, een goed verstaander, begreep meteen dat Proudhon ook hem bedoelde en degradeerde de Fransman prompt tot een petit bourgeois, zowat de laagste trap op zijn waardeschaal.

Marx had moeite met Proudhons populariteit in de Europese sociale beweging zoals ook met die van de ontstuimige Ferdinand Lassalle en later van Bakoenin. Want Proudhon was een stuk populairder dan hijzelf. Zo wijdde de veeldelige 19de-eeuwse encyclopedie van Pierre Larousse éénentwintig kolommen aan Proudhon. Marx, die toen nog leefde, had recht op twee kolommen.

SATIRE.

Eens samen met zijn vrouw en twee dochters definitief onderdak in Elsene, op het nummer 8 in de Raadstraat, werd Proudhon een veelgevraagde gast in het Brusselse mondaine circuit. Zo ontmoette hij de verbitterde veteranen van de Belgische revolutie, Louis de Potter en Alexandre Gendebien, de socioloog Edouard Ducpétiaux en uiteraard de Brusselse burgemeester Charles de Brouckère.

In Elsene kreeg Proudhon ook het bezoek van Leo Tolstoj die hij voorlas uit zijn ?La guerre et la paix?, waaraan hij in België was begonnen. Tolstoj zou de titel later jatten voor zijn eigen literaire meesterwerk. Proudhon bezocht in Brussel Victor Hugo, met wiens spreekwoordelijke gierigheid hij in zijn brieven de vrienden in Frankrijk amuseerde.

Zijn hartelijkste contacten onderhield hij met de progressieve kringen rond de publicist Eugène Van Bemmel en professor Jean-Jacques Altmeyer van de Brusselse universiteit. Zijn trouwste Belgische compagnon was ongetwijfeld de Waal Felix Delhasse, een progressief maar door zijn huwelijk steenrijke journalist, afkomstig uit Spa. In diens gezelschap zou Proudhon meermaals het mondaine kuuroord en de Ardennen verkennen.

Andere opmerkelijke bezoekers in de Raadstraat waren Lucien Jottrand, de Waal die ooit in het Nationaal Congres zetelde en die op een bepaald moment mee de leiding nam van de prille Vlaamse Beweging, en de economist Frans Haeck uit Zoersel die het fameuze manifest voor Vlamingen Vooruit ! opstelde. Met hen bestudeerde Proudhon de Vlaamse kwestie. Het resultaat van zijn analyse bleek vooruitziend : ?Door de federale politiek te onderschrijven, kan België in het Europese systeem ontzettend aan belang winnen.? Hij reikte Vlamingen en Walen het Zwitserse model als voorbeeld aan.

Door een misverstand echter werd Proudhon uiteindelijk gedwongen naar Frankrijk terug te keren. Vanuit zijn afkeer voor nationalistische opstoten zoals in Italië, die Europa beroerden, pende Proudhon in september 1862 een satirisch artikel in L’Office de Publicité. Daarin richtte hij zich plechtig tot de Franse keizer Napoléon III : ?Durft, Sire, en de Rijn, Luxemburg, België, heel Duitstalig Frankrijk, het oude rijk van Karel de Grote behoort u toe. Het komt u toe, ten keizerlijken titel, als schadeloosstelling voor wat u op vraag van Europa voor Italië deed… Geloof me, België wacht op u. Daar, zoals bij ons, meer nog dan bij ons, dorst en droomt het volk, boert en snurkt de burgerman, drinkt en vrijt de jeugd, verveelt de soldaat zich en blijven de geesten leeg en doof voor politiek.?

Diezelfde avond nog kwam een meute de Brabançonne brallen onder Proudhons raam en vlogen stenen door de vensters. Ook in de pers werd hij onder vuur genomen. De Belgen, bezeten door de gedachte dat Napoléon III zijn zinnen op de annexatie van ons land had gezet, konden zijn satire niet pruimen. Weinige tijd later stapte een aangeslagen Proudhon, die enkele weken eerder had overwogen de Belgische nationaliteit aan te vragen, met zijn gezin op de trein naar Parijs waar hem en zijn socialistische geestesgenoten intussen amnestie was verleend.

Hij begreep de Belgische volkswoede en de opwinding in de Brusselse pers niet. ?Ik heb ik geef het toe een beetje waarheid in mijn ironie gestoken. Maar was ik dan zo verkeerd ?? Drie jaar later was hij dood.

STICHTEND.

Volgens John Bartier van de Université Libre de Bruxelles heeft Proudhons invloed in België zich niet zozeer bij zijn generatiegenoten laten gevoelen. Wel bij jongeren, zoals de schrijver Charles de Coster, en professoren als Hector Denis en Guillaume de Greef die in het invloedrijke blad La Liberté zijn federalistische ideeën propageerde. En uiteraard heeft Proudhon invloed uitgeoefend op de eerste leiders van de Belgische socialistische partij, zoals César de Paepe en diens opvolger Emile Vandervelde.

Op zijn eerste grote meeting, op 26 december 1863 in Patignies, een rurale vlek op grens van de provincies Namen en Luxemburg waar een soort agrarische commune, eigenijk een Fourieristische Phalanstère huisde hield De Paepe ooit een drie uren durende speech die bol stond van Proudhons ideeën.

Ook Vandervelde dweepte aanvankelijk met Proudhon. Op de begrafenis van De Paepe, en nadien op die van Hector Denis, las de patron van de Belgische socialisten telkens Proudhons pakkende aanroeping van de dood ?souveraine justice?, als gold het een gebed.

Nu was een zekere vroomheid Proudhon niet vreemd. Hij werd allicht aangestoken door zijn Euphrasie, over wier vroomheid de gebroeders Edmond en Jules de Goncourt zich in hun dagboeken al eens vrolijk maakten.

In tegenstelling tot Fourier, die zijn adepten tot polygamie aanzette, beschouwde de libertaire Proudhon het klassieke huwelijk als ?de hoeksteen van de samenleving?. Dat had zo zijn invloed bij de stichting van de Belgische socialistische partij. In 1885 werd in artikel 34 van haar statuten neergeschreven : ?De dronkenschap is aan de leden der Partij sterk verboden. Met het persoonlijk gedrag der leden bemoeit het Bestuur zich in zooverre, dat het zal trachten door bespreking in liefderijken geest de verkeerde handelingen dier leden weg te neme.? Libertair en toch stichtend.

Rik Van Cauwelaert

Jean-Paul Sartre en het leven op de Rive Gauche.

L’Atelier van Courbet, achteraan rechts staat Proudhon.

Proudhon met zijn kinderen, geschilderd door Courbet : het huwelijk als hoeksteen van de samenleving.

Pierre-Joseph Proudhon : bezit is diefstal.

België in de negentiende eeuw : waar sabels lonen verlagen en winsten verhogen.

Karl en Jenny Marx : jaloers.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content