Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Belgisch eurocommissaris Philippe Busquin zit op een schopstoel. Hij vindt echter dat hij goed werk heeft afgeleverd: hij gaf wetenschappelijk onderzoek een Europese dimensie.

Hij leek er soms wat wereldvreemd bij te lopen, Europees commissaris Philippe Busquin, die vorige week op Spitsbergen een wetenschappelijke conferentie over het klimaat bijwoonde. Soms ook wat slordig gekleed – hij verloor de voorbije maanden zowel zijn vrouw als zijn schoonmoeder, zijn laatste naaste familieleden.

En er blijft dat eeuwige taalprobleem. Op wetenschappelijke conferenties is Engels de voertaal, en in Spitsbergen was geen simultaanvertaling voorhanden. Busquins medewerkers werden zenuwachtig als hun baas in het Engels het woord moest voeren. Zelfs op zijn officiële website zijn sommige Engelse teksten onbegrijpbaar.

Maar in het Frans verdedigt Busquin, die vóór zijn Europees mandaat acht jaar lang voorzitter was van de Franstalige socialisten (PS), zich met vuur en met dossierkennis. Hij is fysicus van opleiding, en de eerste wetenschapper die Europees commissaris voor wetenschapsbeleid werd.

PHILIPPE BUSQUIN: Ik ben trots te kunnen zeggen dat ik erin ben geslaagd om wetenschap op de politieke agenda van de Europese Commissie te plaatsen. Tot 2000 was het woord wetenschap geen enkele keer gevallen op een Europese ministerraad, nu komt het elke keer ter sprake. Vroeger werd er met wetenschappers gelachen, als de mannen die nooit iets vonden, nu zijn ze een politiek gegeven geworden.

Toch komt die verdienste nooit aan bod in de Vlaamse media.

BUSQUIN: In de Franstalige media evenmin. In België werd de post wetenschapsbeleid als een inferieur mandaat beschouwd, hoewel mijn budget het op twee na grootste in de Commissie is. Dat is ook voor België nuttig. Ik beheer jaarlijks 4,5 miljard euro, waarvan er meer dan 100 miljoen naar België vloeit. Dat is meer dan het Belgische budget voor wetenschapsbeleid.

Hindert uw gebrekkige talenkennis u niet bij het werk?

BUSQUIN: Niet meer. Ik heb een wiskundig verstand, geen talenknobbel. Ik versta Engels – Nederlands trouwens ook. Ik heb wel wat moeite met het spreken van vreemde talen. Ik kom uit een generatie die niet gemakkelijk vreemde talen leerde. Maar als wetenschapper heb ik een voordeel ten opzichte van mijn voorgangers. Ik begrijp de wetenschappers beter.

Toch stapte u in de politiek.

BUSQUIN: Dat gebeurde toevallig. Op mijn twintigste had ik nooit gedacht dat ik in de politiek terecht zou komen. Het is echter anders gelopen. Ik heb er geen spijt van.

Ook niet van het feit dat u niets anders dan wetenschap kreeg?

BUSQUIN: Wetenschap stond op mijn verlanglijstje. Het gaf me de mogelijkheid de twee disciplines die ik in mijn leven beoefende, wetenschap en politiek, te combineren. U mag niet vergeten dat de Europese Commissie een politieke instelling is. Elke woensdag wordt ze een soort college. Dan vergaderen wij over vanalles.

U weet dat anderen staan te dringen om u volgend jaar te vervangen?

BUSQUIN: Dat weet ik niet. Ik zat niet rond de onderhandelingstafel. Ik heb niets gevraagd, ik vertegenwoordig de partij. Het enige reële politieke element dat ik ken is dat de PS de sleutel in handen heeft. Voor mij is dat gunstig, want ik heb genoeg politieke ervaring om te weten dat iemand die moet vertrekken al sterk verzwakt is voor zijn mandaat ten einde is.

Zelfs uw opvolger als partijvoorzitter Elio Di Rupo zou Europese ambities hebben.

BUSQUIN: Dat is mogelijk. Voor de regeringsonderhandelingen in 1999 begonnen, wist ik niet dat ik Europees commissaris zou worden, alleen dat ik de partij niet meer ging leiden. Maar door omstandigheden werd ik de natuurlijke kandidaat voor de post.

U bent bereid Europees commissaris te blijven?

BUSQUIN: Als men het mij voorstelt, zal ik niet nee zeggen. Ik heb de ervaring. En een tweede mandaat maakt een commissaris sterker, zoals mijn Belgische voorganger Karel Van Miert weet.

Zijn er alternatieven voor het geval u niet kan blijven?

BUSQUIN: Ik ken de wetenschappelijke wereld in Europa ondertussen uiteraard heel goed. Maar ik sluit evenmin uit dat ik terugkeer naar de Belgische regionale politiek. Ik ben zestig, dus nog niet op pensioenleeftijd.

Hebt u de zware aanvallen bij uw aanstelling als commissaris verteerd?

BUSQUIN: Zeker. Het paradoxale is dat ze op termijn mijn positie versterkt hebben, want de christen-democraten hadden mij als een crimineel monster afgeschilderd, terwijl de parlementsleden snel vaststelden dat het beeld dat ze opgedrongen hadden gekregen niet strookte met de realiteit. Ik was het slachtoffer van zowel de machtswissel in de Belgische regering als van het feit dat sommigen vonden dat drie socialistische commissarissen er minstens één te veel was.

Hoe hebt u het slechte verkiezingsresultaat van de Belgische groenen geïnterpreteerd?

BUSQUIN: Ze zijn het slachtoffer geworden van hun onverzettelijkheid. Ik heb altijd een ecologische inborst gehad – ik behaalde zelfs een licentiaat in milieustudies. Ik begrijp de redeneringen van de groenen, maar ze hebben te weinig rekening gehouden met de politieke context. In het Belgische politieke leven is er nooit een absolute meerderheid, dus moet er met compromissen worden gewerkt. Het politieke leven in landen als het onze mag niet te veel door ideologie – in de slechte betekenis van het woord – gestuurd worden.

U krijgt het geregeld zwaar te verduren van groene drukkingsgroepen.

BUSQUIN: Ik krijg inderdaad slechte punten van Greenpeace en anderen, omdat ik niet tegen kernenergie en tegen genetische modificatie ben. Ik kan u trouwens verzekeren dat België niet gelukkig was dat het de ban op kernenergie moest slikken.

Hebben organisaties als Greenpeace tegenwoordig niet te veel invloed?

BUSQUIN: Ze hebben een soort sanitaire rol, die belangrijk is, maar die niet verantwoordt waarom sommige politici hen blindelings willen volgen. Ze zetten graag dingen in de verf die we niet willen zien. Maar ik neem nooit een positie zwart of wit in. Ik ben een wetenschapper: ik analyseer de feiten. En ik verzeker u dat in onderhandelingen op mijn kabinet vertegenwoordigers van Greenpeace véél genuanceerder zijn dan in hun communicatie naar buiten toe. Ze zeggen me zelfs dat ze niet tegen genetische modificatie zijn, wel dat ze het alleen onder voorwaarden willen.

Nu richten ze hun pijlen op de nanotechnologie – technologie op miniatuurschaal.

BUSQUIN: Daar overdrijven ze. Ze geven elke wetenschappelijke ontwikkeling iets negatiefs mee. Maar wetenschap is niet positief of negatief. Wetenschap is neutraal, hoewel de toepassing ervan negatief kan zijn. Niet aanvaarden dat we kennis verzamelen druist in tegen een basisprincipe van het mens-zijn. De mens onderscheidt zich van andere soorten door zijn wil om steeds meer te weten. Nanotechnologie zal ons toelaten dat we minder materie en minder energie gebruiken, en zal nieuwe mogelijkheden openen, want we schakelen over naar een andere schaal. Het is gevaarlijk daarrond angst te creëren.

Houdt u rekening met de standpunten van zulke drukkingsgroepen?

BUSQUIN: In het geval van nanotechnologie nog niet. Ze doen me nu denken aan de personen die ooit tegen het dissecteren van mensen waren, maar als we zien wat dat allemaal heeft opgeleverd aan kennis, zou het dramatisch geweest zijn dat er nooit iemand mee begonnen was.

Inzake het klimaat lijken de wetenschappers zelf doemscenario’s te spuien.

BUSQUIN: Ik heb dat ook gemerkt. Sommige waarnemers menen dat ze zo meer onderzoekskredieten willen losweken. Ik denk dat er in ieder geval een probleem is. De gemiddelde aardtemperatuur stijgt, en de vraag rijst hoeveel daarvan toe te schrijven is aan invloeden van de zon en hoeveel aan invloeden van de mens. We moeten dat zeker goed onderzoeken. Dat werk zal ongetwijfeld fundamentele inzichten opleveren inzake de toekomst van de aarde in het zonnestelsel, en inzake de nieuwe mechanismen veroorzaakt door de menselijke inbreng. Ook de gevolgen op de biodiversiteit zullen we goed moeten bestuderen.

Een recent Europees rapport stelt dat we nooit de normen van Kyoto voor het terugdringen van het broeikaseffect zullen halen.

BUSQUIN: Dat betrof het aspect van het energieverbruik in de wereld. In het rapport werd voor de eerste keer op wereldschaal aangetoond dat energieverbruik en uitstoot van koolstofdioxide gekoppeld zijn. In 2030 zal het energieverbruik in de wereld verdubbeld zijn, vooral als gevolg van de ontwikkelingen in China en India. De uitstoot van koolstofdioxide zal verdrievoudigen, want de volgende twintig jaar zullen er nog vooral fossiele brandstoffen worden gebruikt.

En is daar iets aan te doen?

BUSQUIN: Er moeten dringend nieuwe technologieën worden ontwikkeld. Het protocol van Kyoto is essentieel, want het toont aan dat er een probleem is. Maar het biedt geen oplossingen. De redenering van de Amerikanen, die Kyoto onder meer daarom niet willen volgen, is onaanvaardbaar. Maar ze hebben wel gelijk met hun intensieve zoektocht naar nieuwe technologieën. Europa mag zich niet blindstaren op Kyoto, maar moet ook in nieuwe technologie investeren. Daarom heb ik met de Amerikanen een akkoord gesloten over de ontwikkeling van brandstofcellen. En daarom ben ik pro kernenergie. Maar we moeten tegelijk de hernieuwbare energiebronnen stimuleren.

Inzake embryo’s en stamcellen…

BUSQUIN: Ah, interessant, hier komen we in het hart van de ethische vraagstelling.

Het heeft u heel wat moeite gekost om een akkoord te bereiken.

BUSQUIN: Er zijn daar verschillende visies op, als gevolg van de geschiedenis, de cultuur, de religie van een land. Voor de Britten is een embryo, als expressie van een eerste menselijke levensvorm, er pas veertien dagen na de bevruchting, als de eerste cellen diversifiëren. Landen als Italië, die sterk beïnvloed zijn door het Vaticaan, vinden dat er geen artificieel leven gecreëerd mag worden. Het debat draait in essentie om de vraag wat we mogen doen met overtollige embryo’s, die gemaakt werden voor in-vitrofertilisatie, maar niet werden ingeplant. De meerderheid van het parlement, van de ministerraad en van de ethici die we raadpleegden, was voor het gebruik ervan voor wetenschappelijk onderzoek. Maar er mogen geen embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek worden aangemaakt.

Desondanks is er een moratorium op het werken met overtollige embryo’s.

BUSQUIN: Inderdaad, om tegemoet te komen aan onder meer de Duitse eisen financier ik voorlopig geen onderzoek op embryo’s, alleen op specifieke cellijnen. Maar die komen uit privé-bedrijven die rechten claimen op de resultaten van het onderzoek, dus dat is op termijn onhoudbaar. Dit werk is belangrijk, want er zijn veel mensen die hopen dat onderzoek van embryo’s en stamcellen zal toelaten ziekten te genezen. Ons voorstel is nu dat we onderzoek zullen financieren op embryo’s die gecreëerd zijn vóór 27 juni 2002 – de datum dat het Europese kaderprogramma aanvaard werd.

Waarom kwam u tegemoet aan de Duitse eisen?

BUSQUIN: Het lag allemaal gevoelig. De Duitse houding zou dramatisch kunnen zijn voor Europa. De Duitsers vinden dat iets wat in Duitsland verboden is, in Europa evenmin zou mogen. Stel u voor. Dan heb ik de houding van Ierland veel meer geapprecieerd. Ierland is een conservatief land, maar het aanvaardde ons standpunt over embryo’s omdat het ervan uitging dat het de ontwikkelingen elders in Europa niet mocht hinderen. Dat is de juiste houding. We kunnen ons oordeel over het leven niet van de visie van een bepaalde groep laten afhangen. De vrijheid van onderzoek is een fundamenteel ethisch recht.

Geldt dat ook voor militair onderzoek? U wil een Europees ruimtewapenprogramma financieren.

BUSQUIN: Laat me daar heel duidelijk over zijn. Het is verboden om in onze kaderprogramma’s onderzoek met militaire toepassingen te steunen. Maar volgend jaar zal er 25 miljoen euro en in 2005 50 miljoen euro – dat is dus bijna niks – beschikbaar zijn voor defensie-onderzoek. Dat budget kwam er vooral onder druk van de oorlog in Irak. En we zullen het zoveel mogelijk besteden aan onderzoek dat ook civiele toepassingen kan hebben, zoals het coderen van boodschappen.

Wetenschappers vinden dat u te veel naar politici luistert en te weinig naar henzelf.

BUSQUIN: Het is duidelijk dat we niet in de val mogen trappen dat het Europees parlement de wetenschap definieert. Anderzijds leven we niet meer in een universum waarin alleen de wetenschap bepaalt wat goed is voor de mens. De relatie tussen wetenschap en maatschappij is niet meer dezelfde als vroeger, toen de wetenschap vanuit een soort superioriteitsgevoel allerhande dictaten afkondigde. De wetenschap moet nu in dialoog treden met de maatschappij.

Waarom?

BUSQUIN: Er zijn genoeg calamiteiten geweest, zoals de atoombom, of de manier waarop de gekkekoeienziekte is kunnen ontstaan. Het is niet de wetenschap die hier in de fout ging, maar er liep wel vanalles mis met de manier waarop wetenschap gebruikt werd. Dus is het logisch dat de parlementen geïnformeerd worden. Een Zwitserse Nobelprijswinnaar vertelde me zelfs dat hij naar de markten trok om aan mensen het belang van genetische modificatie uit te leggen. Dat is toch fantastisch.

Een wetenschapper moet meer politicus worden?

BUSQUIN: Inderdaad. Een wetenschapper moet beseffen dat hij de wetenschap niet mag monopoliseren. Toch moet de houding ten opzichte van wetenschap maximaal open blijven.

Vakbladen bekritiseren uw beleid wegens de sterke focus op socio-economische doelstellingen.

BUSQUIN: Dat komt omdat ze onvoldoende verstand van politiek hebben. Wat wij met de creatie van onze Europese Onderzoeksruimte gedaan hebben, is voor de eerste keer het wetenschappelijk onderzoek een Europese dimensie geven. Voordien had elk land zijn eigen systeem, waar Europa wat extra geld in pompte, dikwijls in onderzoek dat geen financiering in eigen land had gekregen – geen toponderzoek dus. Maar wetenschappers moeten op Europees niveau met elkaar in competitie gaan, en dat hebben we ingevoerd. Ik wil voor de beste groepen ook een Europese Onderzoeksraad creëren voor fundamenteel onderzoek.

Wat impliceert dat de kritiek inzake de socio-economische doelstellingen terecht is?

BUSQUIN: Maar onze kaderprogramma’s moeten op economische basis worden gestoeld, om de competitiviteit van Europa te verhogen! Dat ligt vast in het Verdrag van Europa. Fundamenteel onderzoek gebeurt vooral aan de universiteiten, en is dus aan onderwijs gekoppeld, wat geen Europese bevoegdheid is.

U financiert onderzoek in de staalindustrie. Is dat uw PS-verleden dat u parten speelt?

BUSQUIN: De staalindustrie is voor heel Europa van groot belang. Ik beheer nu de erfenis van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) die vorig jaar werd stopgezet. Het resterende geld is toegewezen, zo’n 50 tot 60 miljoen euro per jaar. Ik zal daar een technisch platform mee opzetten, zoals ik dat eerder voor onder meer de luchtvaartindustrie en het spoor heb gedaan. Alle staalbedrijven zullen daarin kunnen samenwerken om bijvoorbeeld technologieën te ontwikkelen die de uitstoot van koolstofdioxide terugdringen.

Een van uw stokpaardjes is de ‘brain drain’ van Europa naar de Verenigde Staten.

BUSQUIN: Ik vind het zeker niet erg dat onze wetenschappers zich gaan bekwamen in de VS, maar ik vind het wel erg dat vele van de besten niet terugkomen. Het lijkt erop dat het ginder veel stimulerender is om te werken. In Europa zit de expertise nog over te veel onderzoeksgroepen verdeeld – groepen die daarenboven wel met hun Amerikaanse collega’s overleggen, maar niet onderling. We moeten die competitie gedeeltelijk wegwerken, we moeten in Europa netwerken van uitmuntende wetenschappers creëren, geïntegreerde projecten met de beste mensen, zodat onze wetenschappers ook hier genoeg stimuli vinden.

Tegelijk wilt u de beste wetenschappers uit ontwikkelingslanden aantrekken.

BUSQUIN: Wetenschappelijk onderzoek heeft niet als finaliteit om aan ontwikkelingshulp te doen, hoewel het af en toe wel kan. We proberen inderdaad de beste wetenschappers uit ontwikkelingslanden aan te trekken, omdat ik de subsidiëring van wetenschappelijk onderzoek tegen 2010 van 1,9 tot 3 procent van het gemiddelde bruto binnenlands product in Europa wil optrekken, waarbij ik een half miljoen extra wetenschappers nodig zal hebben. Die gaan we niet allemaal zelf kunnen opleiden.

Zo zuigt u wel de intellectuele capaciteit van die landen leeg.

BUSQUIN: Dat is inderdaad een probleem. Maar we moeten ons geen illusies maken. Als wij die mensen niet binnenhalen, zullen ze naar de VS of Canada gaan. We hebben wel financieringsprogramma’s die wetenschappers uit derdewereldlanden voor drie jaar een beurs geven, waarbij ze het derde jaar in hun eigen land moeten werken. Zo proberen we toch een ethisch positieve daad te stellen. Europa gaat zijn plaats in de wereld verliezen als we geen extra onderzoek doen. Er zijn in het verleden genoeg beschavingen geweest die verdwenen zijn – dat mogen we niet vergeten.

Waarom is het zo moeilijk om mensen voor wetenschappelijk onderzoek te motiveren?

BUSQUIN: Niet iedereen is gemaakt om wetenschapper te worden. Het aanbod zal altijd beperkt zijn. Toch zitten we bijvoorbeeld in België met de afwijkende situatie dat tweederde van de studenten humane wetenschappen (als sociologie en psychologie) gaat studeren. Dat wijst toch op een kleine ziekte van de geest. Zeker omdat wij nu veel te weinig ingenieurs vormen om aan de vraag te voldoen. In landen als Zweden en Finland volgt tweederde van de studenten wetenschappen en toegepaste wetenschappen – het zijn ook die landen die het meeste vooruitgang maken. Polen is bezig veel ingenieurs te vormen. Het lijkt erop dat landen met een oude industrialisatie wat terughoudender worden inzake wetenschappen. Daar moeten we voorzichtig mee zijn.

Dirk Draulans

‘Ons oordeel over het leven mag niet van de visie van een bepaalde groep afhangen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content