Seks en politiek in het Witte Huis: “Primary Colors” van Mike Nichols.

Van bij de eerste beelden van “Primary Colors” lijdt het geen twijfel wie we in de figuur van Jack Stanton, gespeeld door John Travolta, moeten herkennen. Het is een briljante Bill Clinton-imitatie die de ster hier ten beste geeft, van het zilvergrijze haar tot de pruillip die plotseling overgaat in een gemaakte glimlach, van het handjes schudden tot het stevig vastgrijpen van de onderarm, van de raspende stem die op vermoeidheid of “oprechtheid” wijst, tot de wat logge maar toch ongegeneerde lichamelijkheid.

En voor wie het ondanks alle fysieke en vocale hints toch niet doorheeft, is er halverwege de film de scène waarin de jonge zwarte helper van de zuidelijke gouverneur en presidentskandidaat Jack Stanton, in de toiletten zijn baas confronteert met de bewering van een zwart tienermeisje dat Stanton haar zwanger maakte. Waarop Stanton op de muur begint te bonken en vol zelfmedelijden roept: “I Just can’t catch a break, can I?”

Het toeval wil dat de verfilming van “Primary Colors”, de onthullende roman over de verkiezingscampagne van de democratische presidentskandidaat Bill Clinton in 1992, de Amerikaanse bioscoop haalde enkele weken nadat het Monica Lewinsky-schandaal in alle hevigheid losbarstte, en de media in overdrive schakelde, alle zin voor verhoudingen verliezend.

Zelfs de meest gewiekste marketingstrateeg had geen betere synergie tussen actualiteit en entertainmentproduct kunnen bedenken. “Primary Colors” werd doordoor in nog veel grotere mate dan regisseur Mike Nichols het had bedoeld, geen film over Clinton, maar over “the Clinton thing”. De film gaat ook over de compromissen die kandidaten moeten sluiten bij hun greep naar het hoogste ambt. Over de verwoestende effecten van schandalen in een wereld gerund door de media. Over mensen aan de top die ook maar mensen zijn. Over wat er gebeurt als ze hun libido niet kunnen bedwingen, terwijl hun functie eist dat ze dit onder controle hebben. Het is eveneens een moderne fabel over het fascinerend huwelijk van een op macht belust echtpaar.

“Primary Colors” zorgde bij zijn verschijnen in 1996 voor de nodige consternatie in Washington. Wat veiligheidshalve voorgeschoteld werd als fictie, geleek in feite meer op een journalistieke klus. Insiders hadden er in ieder geval geen moeite mee om de echte figuren te herkennen in de pseudo-verzonnen personages uit de entourage van presidentskandidaat Jack Stanton.

ONTMASKERING

Een veel groter mysterie was wie nu de auteur was van de anoniem gepubliceerde roman. Een man die zo goed was geïnformeerd dat hij wel moest worden gezocht in het selecte groepje van de gezaghebbende politieke commentatoren uit Washington. De ontmaskering van “Anonymous” werd een triomf van cyberspeurders. De roman “Primary Colors” werd in de tekstverwerker gestopt om gecontroleerd te worden op terugkerende eigenaardigheden in spraakkunst, woordkeuze en stijlfiguren. Het resultaat werd getoetst aan het journalistieke proza van de zwaargewichten in de verslaggeving binnenlandse politiek. Uit de bus kwam politiek columnist van “Newsweek” Joe Klein, nu Washington correspondent bij de “New Yorker”.

Om ons door hun filmverhaal te loodsen, maken Nichols en zijn scenariste Elaine May dankbaar gebruik van een beproefd maar handig verhalend procédé: we krijgen alles te zien door de verbaasde ogen van een jonge verteller, de nieuwe campagnemanager van Stanton. Henry Burton (mooi gespeeld door de 27-jarige Engelse toneelacteur Adrian Lester), de Afro-Amerikaanse kleinzoon van een befaamde burgerrechtenactivist, is de Candide-figuur van deze moderne zedenles. Burton wordt voortdurend heen en weer geslingerd tussen contradictorische gevoelens voor zijn baas: enerzijds bewondering voor de nobele inborst van de kandidaat, anderzijds verontwaardiging omdat de man zijn primaire lusten niet kan bedwingen.

Washington watchers hebben beslist een vette kluif aan het vergelijken van de acteurs met hun voorbeelden. Naast Travolta als Clinton, en een schitterende Emma Thompson als Hillary, is er Lester als de George Stephanopoulos-achtige campagnemanager. Billy Bob Thornton speelt de op James Carville geïnspireerde strateeg Richard Jemmons. Die wordt dan wel opgezadeld met een provocatie die in werkelijkheid aan zijn baas wordt toegedicht: zo haalt hij aan het bureau van een campagnemedewerkster ongevraagd zijn penis uit zijn broek. Geen nood, de vrouw reageert in de fictie minder dramatisch dan Paula Jones in de realiteit: ze begroet de ontbloting met een oneliner en blijkt bovendien toch lesbisch te zijn. Voor de door Larry Hagman aandoenlijk gespeelde gewezen gouverneur van Florida met een niet smetteloos verleden, komen dan weer een reeks kandidaten in aanmerking.

Voor de door Kathy Bates gespeelde probleemoplosser Libby Holden die uit de vergetelheid wordt gehaald om Stanton uit de rats te helpen, zou Betsy Wright model hebben gestaan. Clintons stafchef uit Arkansas had tijdens de campagne in 1992 de handen vol met het afslaan van wat ze zelf zo mooi omschreef als “bimbo eruptions”. Hetzelfde fenomeen dat nu aan “Primary Colors” zijn actuele meerwaarde geeft.

Maar zoals de slippertjes van Stanton maar een onderdeel zijn van de plot van “Primary Colors” is ook het al dan niet herkennen van de “true-life”-figuren niet meer dan een insiderspretje. De kracht en de betekenis van de film liggen elders: in het inzicht dat de prent biedt in het Amerikaanse politieke proces. “Primary Colors” is in de eerste plaats een behoorlijk gesofistikeerde dramatische komedie over politieke zeden. Wie belust is op vernietigende parodie à la “Dr.Strangelove” is hier aan het verkeerde adres.

NEFASTE INVLOED

De nauwelijks bedekte satirische teneur van “Primary Colors” is zeker een kolfje naar de hand van Mike Nichols, de regisseur die zelf 1,5 miljoen dollar van zijn eigen geld veil had voor de filmrechten. De bioscoopcarrière van Nichols is op zijn zachtst gezegd onevenwichtig (“The Graduate”, maar ook “The Bird Cage”), maar zijn achtergrond maakt hem zeer geschikt voor de klus: in de jaren zestig vormde hij met Elaine May een cabaretier-duo; de twee werden geloofd voor hun feilloze satirische observaties van het Amerikaanse voelen en denken tijdens de Eisenhower-Kennedy-jaren.

“Primary Colors” is misschien de eerste Hollywoodfilm die radicaal breekt met de traditie van de populistische politieke fabels van Frank Capra. Films als “Mr.Deed Goes to Town” (1937), “Mr.Smith Goes to Washington” (1939) en “Meet John Doe” waren bij het publiek zeer geliefd, maar volgens hun critici oefenden ze een nefaste invloed uit op eenieder die in Hollywood een politieke film probeerde te maken. Hendrik Hertzberg begroette (in “The New Yorker”) “Primary Colors” als het lang gezochte vaccin tegen wat hij het Smith-syndroom noemt. Als symptomen van het syndroom citeert hij onder andere sentimentaliteit, onwetendheid, opzichtig patriottisme, populistische demagogie, cynisme vermomd als naiëf idealisme en een afkeer voor politiek, weggemoffeld achter een ostentatieve verering voor de grondwettelijke structuren die alleen door politiek tot leven kunnen komen. Hij noemt de film van Nichols en May het definitieve antwoord op de gemakkelijke morele zekerheden van Capra en zijn erfgenamen.

Dat belet Nichols geenszins om zijn film te larderen met een duidelijke Capra-hommage: terwijl zijn rusteloze campagne op volle toeren draait, zit de kandidaat rustig te kletsen met een man die een hamburgertent runt – tafereel dat zo uit een schilderijtje van Edward Hopper komt gestapt.

Uit de vrij nuchtere reacties op de Lewinsky-affaire is gebleken dat de meeste Amerikanen geloven dat Clinton liegt over zijn seksleven maar dat hij ook een bekwame president is. Een film als “Primary Colors” helpt verklaren waarom die twee overtuigingen niet noodzakelijk onverzoenbaar zijn.

De “bimbo eruptions” zijn echter alleen maar het voorspel in “Primary Colors”. De echte vuurproef voor Stanton komt er in het derde bedrijf, als na de plotselinge dood van zijn geduchte tegenstander een nieuwe kandidaat opdaagt. Gewezen gouverneur van Florida Fred Picker verkoopt geen volksverlakkerij en wint met zijn oprechte improvisaties onverwacht de sympathie van de Amerikaanse kiezer. Dan moet blijken hoe ver Stanton wil gaan om herkozen te worden. Libby en Burton worden uitgestuurd om in het verleden van de tegenstander vuil op te graven. Ze vinden ook iets (Picker was ooit aan cocaïne verslaafd en had een homoseksuele affaire met een van zijn dealers). De vraag is nu of Stanton daar ook gebruik wil van maken? De Stantons hebben inderdaad twijfels, niet over het uitbrengen van de bezwarende informatie, wel over de meest geschikte krant om het nieuws te lekken, de Washington Post of de Wall Street Journal.

MORELE DILEMMA’S

Voor Nichols gaat “Primary Colors” dan ook in de eerste plaats over eer en morele dilemma’s. Tijdens zijn finale speech probeert Stanton zijn gedesillusioneerde campagnemanager te overtuigen om hem niet in de steek te laten. Zijn redenering gaat als volgt: elke politicus moet smerige zaakjes doen om aan de macht te komen, maar eens dat hij zijn doel heeft bereikt, kan hij al zijn beloftes ook nakomen. Nieuwkomer Adrian Lester slikt dit en blijft, de door de wol geverfde Libby niet en pleegt zelfmoord (een allusie op de raadselachtige zelfmoord in 1993 van Witte-Huis-jurist Vincent Foster?). Voor haar hebben de Stantons voorgoed hun idealen verraden van tijdens de Democratische conventie van 1972 met George McGovern.

De hele film door krijgen we de Clinton stand in afwisselend – en soms tegelijkertijd – van zijn beste en slechtste kanten te zien. Nu eens oversekste schelm of stoute jongen, dan weer begeesterd politicus en oprecht idealist, maar altijd hunkerend naar adoratie. Zijn gedrag is voldoende contradictorisch om zowel in het kamp van de Clinton-fans als de Clinton-haters de grootste verwarring te zaaien.

Volgens sommigen heeft Nichols, om Clinton te sparen, het venijn uit de roman gehaald. De regisseur en zijn vrouw Diane Sawyer, sterjournaliste bij de televisie, zijn niet echt dikke vrienden van de Clintons, maar als buren (op hun zomerverblijf in Martha Vineyard) lopen ze elkaar wel eens tegen het lijf.

Net als Nichols is ook Edgar Bronfman Jr., de grote baas van Universal Studios (de Amerikaanse distributeur van “Primary Colors”) een belangrijke fund raiser voor Clinton. Het gerucht gaat (met klem ontkend door Nichols) dat de Universal-top druk zou hebben uitgeoefend om de scène te knippen waarin Susan Stanton, van de wijs gebracht door de nieuwste ontrouw van haar man, troost zoekt bij de campagnemanager en uiteindelijk met hem de koffer induikt.

En Travolta zou zijn portrettering wat milder hebben gemaakt. Een wederdienst omdat Clinton hem de kans bood om bij zijn nationale veiligheidsadviseur de discriminatie tegen Scientology in Duitsland aan te kaarten. In “George”-magazine liet de ster zich in ieder geval ontvallen: “You’d have to be dead not to see that the film favors Clinton.”

Dat de Clintonfiguur zo sympathiek te voorschijn komt uit “Primary Colors” is in hoge mate te danken aan het charisma van Travolta – op dit vlak holt de film gewoon de realiteit achterna. Toch laat de film een wrange nasmaak achter. De bewijzen dat rokkenjager Stanton een minderjarig meisje zou hebben zwanger gemaakt, worden nooit hard gemaakt, maar zelfs zijn trouwste medewerkers achten hem ertoe in staat.

Ondanks zijn brutale kritiek op Clinton, heeft ook Klein nooit zijn geloof verloren in de president. Met zijn roman wilde hij allerminst Clinton neersabelen. Hij schreef naar eigen zeggen het boek om zijn journalistieke frustratie uit te drijven, altijd te moeten kiezen tussen held en schurk. Voor Klein zijn er geen schurken in “Primary Colors”: “Je moet kiezen of je iemand wil die echt om mensen geeft maar ook denkt dat hij daarom alles mag, of iemand die gewoon maar middelmatig is.

Uiteindelijk zweert Nichols, net als Klein voor hem, bij de stelling dat je geen omelet kunt bakken zonder eieren te breken. Zijn conclusie over het Lewinsky-circus: “The very gift thatmakes a great leader is the same thing that keeps him jumping on a lot of women.”

“Primary Colors” opent volgende week het festival van Cannes en komt vanaf 20 mei in de bioscoop. “Wag the Dog” loopt al in de bioscoop. “The Second Civil War” is nu te huur in de videotheek.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content