Architect Luc Deleu bouwt weinig. Denken doet hij des te meer. Over de structuur van de ideale stad. En over hoe alles anders kan in de stedenbouw. Zijn masterplan voor de kunststad Parasite Paradise in Utrecht en de containerinstallaties in het Antwerpse Middelheim geven inzicht in zijn eeuwige zoektocht naar alternatieven.

Parasite Paradise: t/m 28 september op het terrein achter het infocentrum Leidsche Rijn, Verlengde Vleutenseweg 32a, Utrecht.

Vijf installaties van Luc Deleu: t/m 15 september in Openluchtmuseum voor beeldhouwkunst Middelheim, Middelheimlaan 61, Antwerpen.

Een straat, een rotonde, een plein. Parasite Paradise, de kunststad met mobiele architectuur die de komende twee maanden te bezichtigen valt in Utrecht, is een stad op de allerkleinste schaal. Maar alle voorzieningen die je verlangt van een stad zijn er. In miniatuurvorm. Aan het begin van de hoofdstraat ligt het konijnenhokhotel van Atelier van Lieshout, gestapelde hokjes met matrassen erin. Verderop een éénminutenbioscoop met plaats voor zes man en een theater opgebouwd uit frisdrankkratten. Op de rotonde staat een bar in de vorm van een raket. En op het plein ontbreken natuurlijk geen restaurant, café en skate-ramp.

De bouwwerken in Parasite Paradise zijn afzonderlijk interessant uit architectonisch en artistiek oogpunt. Maar het is hun compacte plattegrond die ze tot een geheel smeedt. En die het kunstdorp verheft tot statement over stedenbouwkundige principes. Niet toevallig komt de lay-out uit de koker van Luc Deleu. Al zijn hele carrière lang werkt de Antwerpse architect aan een model voor de ideale stad. ‘Ik heb de bouwsels zoveel mogelijk geconcentreerd omdat dat het sterkste beeld oplevert’, ligt hij het stratenplan toe. ‘En ik wilde een strikte ordening aanbrengen.’

Op een steenworp afstand van Deleus efficiënt ingerichte mini-stad ligt de antithese van Parasite Paradise: Leidsche Rijn, de grootste nieuwbouwlocatie van Nederland. Hier is striktheid omgeslagen in verstikking. De middenklassers die hier een rijtjeshuis of twee-onder-een-kap-woning hebben gekocht, zitten opgesloten tussen afgemeten plantsoentjes en parkeerplaatsen. Hun omgeving is tot in detail volgepland en tot de laatste millimeter volgeplempt. Leidsche Rijn is Luc Deleus persoonlijke nachtmerrie.

‘Het grootste probleem met dit soort wijken is dat er totaal geen voorzieningen zijn’, begint hij zijn commentaar. ‘En dat terwijl voorzieningen het gemeenschapsweefsel zijn. Als Amsterdam zo gesticht zou zijn geweest als Leidsche Rijn, dan was het nooit zo’n gezellige stad geworden. Het is jammer, maar de bewoners van deze nieuwbouwwijk zijn geheel gedeprivatiseerd. Ze kunnen geen bijverdiensten ontplooien in hun wijk. Er is geen plaats om nog iets eigens aan toe te voegen. Er zijn veel aanvragen om kleine initiatieven te ontplooien, maar het kan simpelweg niet. Natuurlijk staat wel een centrum gepland. Een koopcentrum. Maar dat voldoet niet. Het maatschappelijke leven ontplooit zich toch niet in een supermarkt? En je zult hier maar wonen als puber. Dat is niet aangenaam, er is niks te doen. Het is dan ook niet zo vreemd dat er nu al sprake is van klein vandalisme en overlast.’

Maar Deleu wil Leidsche Rijn niet als stedenbouwkundige mislukking uitzonderen. In België is het volgens hem niet veel beter. Misschien zelfs wel slechter. ‘In al die verkavelde buitengebieden waar gebouwd wordt, zijn geen voorzieningen, geen openbaar vervoer. De bebouwing van het Belgische landschap lijkt meer van onderuit te komen, omdat de bouwmarkt anders is dan in Nederland. Maar in wezen kan iemand die een huis bouwt in een buitengebied ook niets uitrichten. De betutteling is even groot. Het zogenaamde wilde wonen dat mensen wordt aangepraat, is een gedomesticeerd wild wonen. Echt wild wonen betekent dat het niet meer noodzakelijk is een architect in de arm te nemen als je een huis bouwt. Het is het recht op eigen woningontwikkeling.’

Deleus carrière staat geheel in het teken van de strijd tegen dominante top-down planning en de architectuur die dat oplevert. Zijn eerste expositie in 1969, na zijn studie architectuur aan St.-Lukas in Brussel, heette niet voor niets Luc Deleu neemt afscheid van de architectuur. Al snel ontpopte hij zich als theoretisch architect, geen bouwer maar een ruimtelijk denker, eentje die afwijkt van de architectonische standaarden. De oplossing voor een ruimtelijk probleem is voor hem niet vanzelfsprekend een gebouw. Voor de universiteit van Antwerpen leek het hem beter die te vestigen op drie vliegdekschepen. En de herinrichting van de kaaien in Antwerpen zouden beter gediend zijn met een brug dan het renoveren van het waterfront.

Bekendheid verwierf Deleu met het plat neerleggen van een bouwkraan en hoogspanningsmasten om duidelijk te maken hoezeer die utilitaire bouwsels het gezicht van een stad bepalen. Vanaf de jaren ’80 zet hij overal ter wereld triomfbogen en andere ‘mobiele monumenten’ neer die zijn samengesteld uit gestapelde containers. Vijf van die installaties, waaronder een nieuw werk, is momenteel te zien in het Middelheim openluchtmuseum in Antwerpen.

‘Ik wil niet bouwen om te bouwen. Ik plaats liever containers in een beeldentuin dan dat ik slaaf ben van het bouwen. Ik heb altijd gezocht naar de vrijheid om zelf te bepalen wat ik bouw. En die containers zijn een uitdrukking van die vrijheid.’

GEEN ANARCHIST

Luc Deleu is geen anarchist. Hij heeft de individuele vrijheid hoog in het vaandel, zowel voor zichzelf, als architect, als voor de bewoners van zijn ideale stad. Maar: geen vrijheid zonder duidelijke structuur. In zijn programmatische boek Urbi et Orbi, de onaangepaste stad, dat vorig jaar het licht zag, vat hij zijn credo samen als ‘macro-orde maakt chaos mogelijk terwijl micro-orde chaos creëert’. Er is een strenge inrichting van de openbare ruimte nodig om de vrijheid van de private ruimte te maximaliseren.

Nadenken over hoe die individuele vrijheid begrensd moet worden om niet te verworden tot een tirannie van de sterksten, is volgens Deleu niet aan de orde. Die vrijheid bestaat immers nog niet. ‘Maar het zou heel simpel kunnen zijn. Zoals bij de vroege Amerikaanse indianen die hun dorpen in alle vrijheid bouwden. Ze hadden één regel, dat u geen schaduw bij uw buur mocht werpen. Er kan veel met overleg gebeuren. Het is niet omdat u een bouwtoelating hebt, dat uw buur akkoord gaat. Het is niet die bouwtoelating en die regels die garanderen dat u niet gestoord wordt door wat er naast u gebouwd wordt.’

Veel prangender dan denken over de afbaking van het microniveau vindt Deleu de inrichting van het macroniveau, het stedenbouwkundige plan waarbinnen de vrijheid zich kan ontplooien. Zijn theoretische steden Dinkytown, Brikabrak en Vipcity zijn oefeningen in het ontwerpen van zo’n superstructuur.

In Urbi et Orbi zet hij nauwgezet de regels uiteen voor zijn virtuele stad. Het toegewezen oppervlak per bewoner werd democratisch vastgesteld op 0,6633 hectare, de uitkomst van de 149.644.000 vierkante kilometer bebouwbaar land op aarde gedeeld door de 6.093.888.813 mensen die er op dat moment wereldwijd rondliepen. De voorzieningen in de stad en hun spreiding zouden afhangen van het aantal bewoners. Per 118 bewoners een frituur. Voor elke 22.000 inwoners een sporthal. En de drempels voor cafés en gebedshuizen liggen op respectievelijk 981 en 9500.

Maar het gaat Deleu er niet om alle voorzieningen te plannen. ‘Het gaat mij om de gebouwen die je kunt gebruiken om de ruimte te structureren. Met scholen bijvoorbeeld creëer je een wijkgevoel. Een school behoort tot de uitrusting van de stad. Daarmee schep je maatschappelijk mogelijkheden. Andere gebouwen zijn maatschappelijk neutraler. Zoals winkels. Die hoef je ook niet te plannen. Die schieten vanzelf wel uit de grond.’

Het mooiste voorbeeld van structureel verantwoord bouwen is volgens Deleu Chandigahr, de hoofdstad van de Indiase deelstad Punjab. Hij steekt zijn bewondering voor de verantwoordelijke architect, de Zwitserse modernist Le Corbusier die zijn grote voorbeeld en inspiratie is, niet onder stoelen of banken. ‘Hij heeft een stad ontworpen waar de Indiërs als Indiërs kunnen wonen. Hij voelde perfect aan wat die stad nodig had. Misschien is er weinig aan te beleven voor architectuurspecialisten, maar het werkt voor de stadsbewoners. Chandigahr is nu vijftig jaar oud en kent dezelfde programmatische mix als Amsterdam of Brussel. Ik noem dat een enorm succes.’

En het is een resultaat dat Leidsche Rijn of andere nieuwbouwlocaties nooit ofte nimmer zullen bereiken. ‘Dat zijn doodgeboren kindjes’, oordeelt de architect. ‘En de leefbaarheid is daar ook niet meer te redden met een paar dozijn designlantarenpalen.’

ONVERDRAAGZAAMHEID

Luc Deleu is geen communist. Hij verzet zich niet tegen het kapitalistische systeem, pleit niet voor een centraal geleide planeconomie. Maar hij ergert zich wel groen en geel aan de arrogantie waarmee grote bedrijven en instellingen – politiek en commercieel – zich onttrekken aan de restricties die de vrijheid van individuele burgers beknotten.

‘Als McDonald’s ergens zijn reusachtige logo wil neerzetten dan horen we nooit eens iemand zeggen ‘We hadden die M liever in het blauw en in het lettertype Helvetica’. De overheid is de greep op dit soort bedrijven geheel kwijt. En uit frustratie leven de ambtenaren zich dan maar uit op de burger. Want dat is waar al die regeltjes en bouwvoorschriften op neerkomen: burger pesten. En dan vraagt men zich af waar de onverdraagzaamheid van de bevolking vandaan komt. Die creëert men zelf. Onverdraagzaam bestuur leidt tot onverdraagzame burgers.’

De totale uitlevering aan de markt heeft volgens Deleu tot gevolg dat van de klassieke planologische functies wonen, werken en recreëren, de eerste nu totaal verwaarloosd wordt. ‘In het stedenbouwkundig denken van vandaag is het wonen ouderwets geworden. We moeten het hebben over shoppingcenters, prestigieuze gebouwen voor allerlei instituten, de hogesnelheidslijn, parkeergarages. We zijn op een peil gekomen dat de mensen er niet meer toe doen. Het is stedenbouw om de stedenbouw.’

Het gevolg is dat huizen steeds kleiner worden, steeds meer woondoosjes met een klein doosje ervoor, waar net een Smart inpast. Terwijl in de commerciële wereld het ene exorbitante plan na het andere wordt gelanceerd. Deleu doet een greep uit de excessen. ‘Ik zat onlangs in een jury in Gent, naar aanleiding van de uitbreiding van de Volvo-fabriek daar. Op een gegeven moment projecteerden ze een luchtfoto van het terrein, dat nu vol zou zijn. Daar pasten rustig nog vijf fabrieken bij!’

Verhit gaat hij verder. Deleu ageert tegen windmolens in zee, je reinste horizonvervuiling en aantasting van de ecologie. Maar ook de spilzieke manier waarop er met land wordt omgegaan op industrieterreinen, irriteert hem. ‘Op de linkeroever van de haven van Antwerpen ligt een parking van 45 hectare, waar auto’s opstaan die verscheept moeten worden. Men is daar heel fier op. Maar ze zouden zich ervoor moeten schamen. Want waarom bouwen ze daar niet een parking van twintig hoog op 2,5 hectare? Dat zou zelfs makkelijker zijn met inladen van de schepen. Dan kunnen ze auto’s op vijf dekken tegelijk zetten.’

Langzaam maar zeker wordt het steeds schaarsere oppervlak opgevreten door het grootkapitaal. En dat is geenszins geneigd de ruimtelijk meest efficiënte oplossing te verkiezen boven de optie die het voordeligst is volgens de kosten-batenanalyses op de korte termijn. Daar moet volgens Deleu nodig wat aan gedaan worden.

‘De modernisten hebben het bestuur een geweten geschopt. Onder invloed van marxisme en socialisme hebben ze het beleid op zijn verantwoordelijkheid gedrukt omtrent de ruimtelijke inrichting. Nu zitten we in een wereld die door privaatkapitaal tot stand komt. En ik vrees dat die banken en verzekeringsmaatschappijen nog niet beseffen dat, doordat zij nu de wereld bouwen, ze een verantwoordelijkheid hebben die ze daarvoor níét hadden. Ik wil tegen ze zeggen: misschien hebt u zich een verantwoordelijkheid op de hals gehaald die u helemaal niet wilt. Maar denk er eens over na! Misschien is het tijd dat de hedendaagse intellectuelen, net als de modernisten van toen, de privé-sector op zijn verantwoordelijkheden wijzen. Het gebeurt alleen nog niet. Niemand zegt eens “nee” tegen een bouwaanvraag voor 45 hectare parking. Dat gebeurt misschien niet te kwader trouw. Maar niemand heeft blijkbaar tijd om na te denken over de grote orde. En toevallig doe ik dat nu graag.’

LABORATORIUMCONDITIES

Wat Deleu beoogt met zijn rekenmodellen, grafieken en maquettes is noch kritiek, noch utopie. ‘Het is natuurlijk wel kritisch, maar op een softe manier en niet van humor gespeend’, meent hij. En, zo moeten we niet vergeten, zijn werk is zuiver theoretisch. ‘Omdat ik op theoretisch vlak werk kan ik veel verder gaan dan wanneer ik Vipcity daadwerkelijk zou moeten bouwen. Dat is ook de kwaliteit van theoretisch werk, dat je jezelf niet hoeft te censureren of in te perken. Dat is ook de reden waarom ik het doe. Ik werk eigenlijk in laboratoriumcondities aan ontwerpen. En uiteraard moet ik niet aan zelfcensuur doen. Dat zou zelfs verkeerd zijn. Als ik iets ontwerp waar geen opdracht voor is, dat niet gebouwd wordt, dan zou het toch dom zijn om niet tot het uiterste te gaan.’

Maar om zijn werk dan maar te scharen onder het kopje ‘kunst’, daar voelt Deleu allerminst voor. ‘Als je het kunst noemt is het op slag ongevaarlijk. Dan zijn het alleen maar plezante grappen, mooie maquettes. En ik ben ook geen kunstenaar. Ik ben opgeleid als architect. Ik kan alleen architectonisch denken. Ik denk theoretisch na over stedenbouw. Reik alternatieven aan. Een vreselijk woord, alternatieven. Maar het zijn zeker geen oplossingen. Dat stoort me in architectuur. Ieder project wordt geafficheerd als oplossing. En dat kan natuurlijk niet, want een stad is dynamisch, kent geen permanente oplossingen.’

En dus zijn we weer terug bij het totaalbeeld, de grote orde. Het niveau waar nodig wat aan moet veranderen. Waar op een meer verantwoorde manier mee moet worden omgegaan. Door geconcentreerder te gaan wonen, efficiënter om te springen met industrieterreinen en infrastructuur. De roofbouw die stedenbouw nu in feite vaak nog is, moet veranderen. En hier weet Deleu zich sterk. ‘Op de lange termijn heb ik gelijk, dat is zo zeker als één en één twee is. De beschikbare ruimte raakt snel op, zeker in dichtbevolkte gebieden als België. Eigenlijk anticipeer ik daar op.’

Edo Dijksterhuis

‘Daar komen al die regeltjes en bouwvoorschriften op neer: burger pesten.’

‘Als je het kunst noemt, is het op slag ongevaarlijk.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content