Het West-Vlaamse Ieper is doordrongen van de ?Grooten Oorlog?. In het aldaar gevestigde Flanders Fields Museum kunt u nog tot 17 november ?dead. lines? bezoeken, een interessante tentoonstelling over de moeilijke relatie tussen pers, oorlog en propaganda.

Het is pijnlijk voorspelbaar: bij elke oorlog duiken naast de verslagen over de werkelijke gruwelen ook even schrijnende als verzonnen verhalen op. In de Eerste Wereldoorlog waren het Duitse soldaten die Belgische baby’s spietsten, tijdens de Golfoorlog waren het Irakezen die in Koeweit borelingen uit Amerikaanse couveuses haalden. De tentoonstelling dead. lines laat zien dat bij gewapende conflicten de waarheid vaak het eerste slachtoffer is en dat oorlogsretoriek van alle tijden is. De strooipamfletten uit de Eerste Wereldoorlog lijken griezelig veel op de briefjes die dit jaar in Afghanistan uit de hemel kwamen neergedwarreld.

Piet Chielens, conservator van het Flanders Fields Museum, is een man met een missie: hij wil zoveel mogelijk mensen naar zijn museum lokken opdat ze het samenspel van oorlog, media en propaganda leren kennen. ‘In dit museum vertrekken we van het principe dat het oorlogsverleden naast de historische waarde ook een actualiteitswaarde heeft. De essentie van de Eerste Wereldoorlog vertelt ook iets over de oorlog van vandaag. Oorlogvoerende partijen hebben belang bij een bepaalde berichtgeving, terwijl de media ook belang hebben bij oorlogen omdat die geld opbrengen. Zij zijn extreem slecht nieuws, en dat verkoopt. Die basisrelatie is niet veranderd sinds de Eerste Wereldoorlog.’

‘De media zichzelf laten vertellen’, dat is het uitgangspunt van dead. lines. De tentoonstelling verhaalt over de slagvelden van de twintigste eeuw aan de hand van uitvergrote foto’s, afgedrukt op canvas. Naarmate de bezoeker door de tijd wandelt, doen nieuwe media hun intrede in de expositie: na krant en boek volgen radio, film, televisie en uiteindelijk internet. ‘Door ons uitgangspunt mochten er op het einde van de tentoonstelling alleen nog maar schermpjes zijn’, zegt Chielens. ‘Die schermpjes waar we vandaag zo dicht met onze neus op zitten dat we de rest van de wereld bijna niet meer zien.’

Ondanks alle technische hoogstandjes met computerbeelden, filmfragmenten en documentaires beklijven de foto’s het meest. ‘Daarom hebben we zoveel foto’s gebruikt, terwijl het toch geen fototentoonstelling is’, verklaart Chielens. ‘We wilden de oorlogsfotografie niet laten verschralen tot kunstfotografie: mooie beelden van afschuwelijke dingen. Door de foto’s uit hun lijst te halen, krijgen ze hun nieuwswaarde terug en kunnen ze eigenlijk gereduceerd worden tot canvas, tot achtergrond. Alleen de Vietnamfoto’s van Tim Page hangen, als contrast, zoals in een kunstgalerie. En daardoor zaten we plots met dat heel dubbelzinnige: de foto’s met de grootste nieuwswaarde van de hele eeuw zijn net niet gepresenteerd als nieuwsbeelden maar als artefacts.’

Als tentoonstellingsbouwer ben je in dat opzicht de ultieme manipulator, geeft Chielens toe. ‘Liever dan over Vietnam het perfecte overzicht te geven, werken we met één man, Tim Page. Omdat hij beter is? Nee, maar hij is wel representatief. En in plaats van al die sprekende, sensationele, geschiedenis schrijvende beelden van Vietnam te tonen, kun je binnen het werk van één man de actieradius van oorlogsfotografie laten zien.’

WAPEN TEGEN HET VERGETEN

Tijdens de Vietnamoorlog (1964 – 1975) trokken cameralui en fotografen massaal de strijd in. De gruwelbeelden deden de publieke opinie kantelen en leidden in heel Amerika (en daarbuiten) tot massaal straatprotest. Zestien jaar later bleek tijdens de Golfoorlog dat het Amerikaanse leger zijn les had geleerd. De pers werd ver van het slagveld gehouden en de informatie zorgvuldig geregisseerd. Vage groene beelden van precisiebombardementen op Bagdad reduceerden de oorlog tot pixels. Geen lijken, geen vernielingen, en burgerdoden heetten voortaan collateral damage, ongewilde ‘zijdelingse’ schade.

Vandaag zijn de camera’s overal. We zien het nieuws terwijl het gebeurt. Hoeveel mensen zagen op ‘elf september’ de Boeing van American Airlines in het World Trade Center schuiven? En dat tientallen keren na elkaar en uit alle mogelijke hoeken gefilmd? Het lijkt een contradictie: we hebben meer informatiekanalen dan ooit, maar daarom zijn we niet beter geïnformeerd.

Net als in de rest van de samenleving is de commercie in de nieuwsmedia een steeds grotere rol gaan spelen. Veel televisiezenders, kranten en weekbladen behoren tot grote mediagroepen die onderling concurreren. Sensationele of ‘onthullende’ beelden en verhalen betekenen meer kijkers of lezers. De ruimte voor diepgang en nuancering wordt steeds kleiner.

De epiloog van de tentoonstelling verhaalt over de ‘vergeten oorlogen’. Chielens: ‘De camera’s stoppen met draaien omdat er iets dringenders ? lees: sensationelers ? is wat beter zal verkopen. De journalisten vertrekken en we denken dat daarmee de zaak is opgelost. Niets is zo erg als een volk dat de gevolgen van een oorlog alleen moet verwerken. Iedereen had de mond vol over hulp aan de Afghanen vóór de Amerikanen het land binnenvielen. Nu hoor je er niets meer van. Wij vragen heel nadrukkelijk aandacht voor het slachtoffer. De epiloog is een wapen tegen het vergeten. Over die beelden hoor je de muziek van Willem Vermandere heen. Dat brengt het dan weer helemaal naar huis, dan wordt het weer de stem van de Westhoek.’

De muziek van Vermandere is niet de enige melodie die beklijft. Elk deel van de tentoonstelling heeft een eigen klankkleur, die het visuele geweld ondersteunt. ‘Ik probeer inderdaad overal muziek in te smokkelen’, geeft Chielens toe. ‘Muziek is uiteindelijk de echte drager van alle emotie. Omdat het zo weinig rationeel is. Toch is het een heel gestileerde oefening. Vermandere speelt muziek bij de hedendaagse oorlog, maar bij de Eerste Wereldoorlog klinkt propagandamuziek. En daar manipuleer je weer; het zijn tekst- en muziekfragmenten, vol sfeer. Het is de intellectueel die zich voluit engageert met alle techniek en pathos die hij heeft om de goede zaak te dienen.’

ONZE JONGENS

Rudi Vranckx, oorlogsverslaggever voor het VRT-journaal, begeleidt de bezoeker via vijf filmpjes door de tentoonstelling. Hij vertelt kort welke rol de media in een bepaalde periode en oorlog hebben gespeeld. ‘Als je vandaag nieuws wilt hebben over oorlog, dan zet je het televisiejournaal aan. Punt uit. Daarom moest het een televisiejournalist zijn die de inleidingen maakte’, verklaart Chielens. ‘Eigenlijk zijn we met twee verslaggevers vertrokken, met Vranckx en Kate Adie, oorlogscorrespondente van de BBC. Maar met Adie is de samenwerking afgesprongen. Ze zal dan wel een heel puike journaliste zijn, maar wanneer het over our boys out there gaat, wordt ze heel erg betrokken partij. Terwijl Vranckx in zijn laatste filmpje bijna overgaat tot een publieke biecht, kreeg Adie in een aantal gevallen geen kritiek op de media en de oorlogvoerende partijen over haar lippen. Een mooi voorbeeld van zelfcensuur.’

Volgens Chielens toont het voorval met Adie ook aan hoe we in ons denken over oorlog en vrede allemaal beïnvloed zijn door de media. ‘Vlaanderen is in deze een veel toleranter en progressiever land dan het Verenigd Koninkrijk. En dat heeft te maken met onze geschiedenis, wij zijn altijd aan het receiving end van elke oorlog geweest. Daarom is het wel mooi dat we, uitgerekend in het jaar waarin we feestelijk de laatste Vlaamse overwinning vieren, zeggen dat we in wezen pacifisten zijn. Vanuit onze geschiedenis.’

Als tentoonstellingsmaker, zegt Chielens, wil je informeren en een effect sorteren bij de bezoeker. ‘Vandaag hebben we bijvoorbeeld leerlingen van een vijfdejaar uit Poperinge op bezoek. Bij hen komt de herkenning pas in het laatste stadium. Maar ik hoop dat ze vanuit die herkenning terug zullen gaan in de tentoonstelling en de gelijkenissen opsporen in vroegere oorlogen. Jongeren zijn gewend aan een overaanbod aan beelden en informatie, ze zijn niet bang om daarmee om te gaan.’

De techniek met de constant aanwezige muziek werkt, maar niet iedereen is daar even tevreden over. ‘Mensen die binnenkomen en denken ?ik ga me niet laten doen? worden steeds bozer natuurlijk’, zegt Chielens. ‘Ze voelen de sturing en kunnen daar niet tegen. Dat zijn mensen die vinden dat een museum iets is vol glazen kasten, mensen die er vrede mee hebben dat zo’n duur instituut in een heel jaar amper vijfduizend bezoekers trekt. Ik kan daarmee leven, maar niet als het gaat over dit onderwerp. Dat weiger ik. Dit is niet iets voor de happy few, dit is een confrontatie voor iedereen. En dat is ook onze opdracht. We willen dat iedereen met de thematiek bezig is. Hoe, dat is niet aan ons, maar vijfenzestig procent van onze bezoekers eindigt op een terras bij een stevige pint, om bij te komen van de verwarring. Oorlog en vrede is iets van iedereen, want het zijn uitgerekend die mensen die nooit worden toegelaten tot de grote cenakels van de cultuur die naar de oorlog gaan. En dat vind ik onaanvaardbaar.’

Om zoveel mogelijk mensen naar het museum te lokken, gebruikt Chielens een uitgekiende communicatiestrategie. ‘Onze folders zien eruit als die van een attractiepark. Onze slogans zijn leesbaar voor iedereen. Het succes in deze is een plicht, geen streven, een verdomde plicht.’ De tentoonstelling lokt oorlogstoeristen, dagjesmensen en leerlingen van heinde en verre. De campagnefoto uit de Eerste Wereldoorlog, waarop een cameraman en gesneuvelde soldaat staan, spreekt aan. ‘De titel is echt op het beeld gezet, ze hangen aan elkaar vast’, verklaart Chielens. ‘De cameraman die wegloopt heeft een deadline, de dode soldaat ís de deadline, de linie van de dood. Daarbij komt dat de foto hier in de buurt is gemaakt. Het puntje tussen ‘dead’ en ‘lines’ is de connotatie met vandaag: het zijn de deadlines van altijd, gezien vanuit vandaag. Het is een zeer ingeburgerd woord. De Engelsen lezen het net door dat puntje goed. Ze beseffen welk een vreselijk woord ze hebben bedacht. Is dat een zaak van leven en dood, een stuk afmaken? Op tijd een foto inleveren? Daar sta je nooit bij stil.’

En het vijfde jaar uit Poperinge? Zij vonden drie uur in het museum veel te kort.

Lieve Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content