In 1918 begon de afbraak van België als unitaire staat. Toen ze door koning Albert I werden ‘verraden’, geloofden de Vlamingen er niet meer in, aldus de historicus Lode Wils. Diens collega Herman Van Goethem ziet België om heel andere redenen uiteenvallen.

De historicus Lode Wils (74) staat erom bekend het forse standpunt niet te schuwen en daar nogal koppig aan vast te houden. Maar dat hij niet snel afwijkt van zijn overtuigingen, belet niet dat hij het debat met zichtbaar plezier opzoekt. Dat doet hij ook in de biografie die hij nu al enkele jaren in schuifjes aan het publiceren is over de katholiek-flamingantische politicus Frans Van Cauwelaert (1880-1961), die onder meer jarenlang burgemeester van Antwerpen en voorzitter van de Kamer was. Zopas verscheen het derde deel van deze biografie, Frans Van Cauwelaert afgewezen door koning Albert, over de periode onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog.

In die tijd propageerde Van Cauwe- laert het zogeheten Vlaamse minimumprogramma, tegen de flamingantische radicalen die in het activisme met de Duitse bezetter collaboreerden en achteraf via de Frontpartij naar het Vlaams-nationalisme zouden evolueren. Als België als eenheidsstaat moet overleven, zo vond Van Cauwelaert, dan moest aan een reeks minimale Vlaamse eisen tegemoet worden gekomen, zo niet zouden de flaminganten zich tegen die ‘ondankbare’ staat keren en zou het anti-Belgische (en spoedig ook anti-democratische) Vlaams-nationalisme de wind in de zeilen krijgen. En liet koning Albert I tijdens de Eerste Wereldoorlog uitschijnen dat hij Van Cauwelaert in die eisen zou volgen, daar kwam na 1918 niets van terecht. Van Cauwelaert voelde dat aan als een afwijzing en zijn historiograaf Wils volgt hem daarin.

Wils’ collega Herman Van Goethem (45) denkt daar helemaal anders over. Hij werkt aan een boek over de relatie van de Belgische dynastie met de Vlaamse beweging en ziet, zo bleek onder andere uit zijn bijdrage daarover in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse beweging, in ’s konings houding vooral veel pragmatisme. ‘Ja, je prikkelt mij verschrikkelijk’, zegt Herman Van Goethem tot Lode Wils. Waarop die repliceert: ‘De grote verdienste van mijn boek zal zijn dat daartegen een ander boek van Herman Van Goethem zal ontstaan.’ Hij kent nog uit het hoofd wat hij als opdracht in een vorig boek van hem schreef: ‘Voor Herman Van Goethem, die in de geschiedschrijving is wat Van Cauwelaert was voor de politiek.’ ‘Ik bedoelde daarmee’, verduidelijkt Wils, ‘dat Van Cauwelaert zeer knap was in de politiek, maar één klein gebrek had: hij liet zich door koning Albert om de vinger winden – en dat Herman dat ook doet.’ Wils gaat, zoals gezegd, de provocatie niet uit de weg.

Lode Wils: ‘Wat mij interesseert, is niet alleen of zelfs niet in de eerste plaats de persoon van Frans Van Cauwelaert, wel de Vlaamse natiewording. Ik ben nog een product van België. Ik heb de Tweede Wereldoorlog in mijn humaniora meegemaakt en zoals de hele generatie van toen ben ik daar erg ‘Belgisch’ uitgekomen. En ik zie België nu verdwijnen – wel, ik zoek de reden daarvan. Zwitserland verdwijnt niet, waarom België wel? Voor wie de Vlaamse beweging politiek bestudeert, is dat de hoofdvraag. Ik denk dat het point of no return ligt in die jaren meteen na de Eerste Wereldoorlog.’

‘Van in 1912 tekent zich heel duidelijk een barst in België af, toen de Waalse socialisten zich aansloten bij de Waalse beweging. Tevoren stonden zij daarbuiten. Zij vonden dat een zaak van liberale bourgeois, zoals ze de Vlaamse beweging beschouwden als een klerikale zaak. In 1912, na 28 jaar klerikale overheersing en na nog maar eens een electorale nederlaag, zochten zij met de liberalen aansluiting bij de wallinganten, tegen de Vlaams-katholieke heerschappij. Dat blok weigerde de twee Vlaamse eisen van toen: de vernederlandsing van de universiteit van Gent en de Vlaamse taalrechten in het leger. Ziedaar de barst in België. Theoretisch kon die worden gedicht tijdens de Eerste Wereldoorlog en de geweldige patriottische opleving van toen. Er kwam inderdaad een nieuw nationaal elan, met de invoering van het algemeen enkelvoudig mannenstemrecht (tot dan kregen, tegen hevig socialistisch verzet in, bepaalde categorieën kiezers meer dan één stem, wat vooral de rijken en de conservatieven een overdreven politiek gewicht gaf; nvdr.), maar niet op Vlaams gebied. Vijf jaar na de oorlog nog zal blijken dat gelijkheid tussen Vlaanderen en Wallonië niet kan en dat het stellen van die eis zelfs onvaderlands is. Dan is de kloof zo diep geworden, dat voor mij het point of no return was bereikt. Je kon verwachten dat het patriottisme rond de Tweede Wereldoorlog die kloof zou dichten, maar dat is niet gebeurt, tenzij tijdelijk en oppervlakkig.’

Herman Van Goethem, u bent een generatie jonger dan Lode Wils, wat vindt u van zijn ‘belgicistische’ uitgangspunt?

HERMAN VAN GOETHEM: Ja, ik vind dat ook opvallend. Die gedachte beweegt mij helemaal niet. Op zich raakt het mijn koude kleren niet wat er met dat land al dan niet gebeurt.

WILS: Dat bevestigt net waar Van Cauwelaert altijd voor waarschuwde, ‘de onthechting van de Vlaamse ziel tegenover de Belgische idee’. Omdat Albert I de inzet van de Vlaamse soldaten voor België niet wou erkennen en niet meeging in de Vlaamse eisen, (ironisch) heb je nu afvallige Belgen zoals Herman Van Goethem die geen Belgisch bewustzijn meer bezitten, zoals het zou moeten.

VAN GOETHEM: Dat zou helemaal niet moeten. Maar misschien heb ik al evenmin een Vlaamse ziel. Ik wacht veeleer op Europa, opdat dit onmogelijke land daarin zou opgaan. Maar ik heb vooral wat moeite met Lodes vraagstelling, zeker met dat point of no return, zo rond de zomer van 1923. De bal is al veel eerder aan het rollen. In de jaren 1870-1900 worden al heel geregeld taalwetten goedgekeurd, Vlamingen tegen Franstaligen. De Vlamingen zijn hun meerderheid aan het nemen. Toen een bevolkingsgroep dat deed in Joegoslavië, eind jaren tachtig, viel dat land uiteen. Voor België is het overwicht van één bevolkingsgroep op een andere al zeer funest.

WILS: Dan moet je 1884 als grens nemen, toen de periode begon die door de Walen werd ervaren als het overwicht van één etnische groep, de tijd van de Vlaams-klerikale heerschappij.

VAN GOETHEM: Het wordt dan inderdaad versterkt, met regeringen die volledig op Vlaanderen steunen. Maar dan zit het al heel grondig fout, en toen was de Vlaamse beweging nog niet eens veel zaaks. In 1893 is er al een Waalse betoging in Brussel die de séparation eist. De bal rolt al lang en ik geloof niets van de stelling van Lode Wils als zou de realisering van het Vlaamse minimumprogramma van Van Cauwelaert, tijdens of met- een na de Eerste Wereldoorlog, het uiteenspatten van België hebben kunnen tegenhouden.

Van Cauwelaert pleit in dat minimumprogramma voor homogene, eentalige gebieden – de Walen zullen daar ooit eens de term ‘etnische zuivering’ voor gebruiken – terwijl Vlaanderen noch Wallonië op dat moment eentalig was. Je moet toch oog hebben voor die tweetaligheid van Vlaanderen. Ik moei mij niet in de historische discussie daarover, die zal mij worst wezen. Maar in het begin van de twintigste eeuw was die tweetaligheid een feit. Flaminganten schreven elkaar in het Frans, de verzorgde opvoeding is Frans, het straatbeeld is volledig Franstalig, Maurice Maeterlinck heeft de Nobelprijs literatuur gewonnen. Op dat moment is Vlaanderen cultureel tweetalig en koning Albert wil dat zo houden.

Al van in de negentiende eeuw gebruikt het Belgische nationalisme de Vlaamse tweetaligheid voor zijn legitimering. België ontleende daaraan zijn eigenheid. Koning Albert kon dus, anders dan Van Cauwelaert, heel oprecht overtuigd zijn van de goede zin van die tweetaligheid – en ze kwam hem nog goed uit ook.

WILS: Dat is evident. Maar koning Albert kwam uit een totaal andere wereld. De visie op de volkstaal was hem totaal vreemd. Die was essentieel alleen in het katholieke milieu gegroeid. Van Cauwelaert bepleitte de gelijkheid van Vlaanderen en Wallonië, maar vermits de Walen geen tweetaligheid in Wallonië duldden, was, omwille van de gelijkheid, eentaligheid de enige oplossing.

VAN GOETHEM: Maar de eentaligheid is heel gevaarlijk als je op die manier homogene gebieden afbakent en mensen differentieert. Want daar kunnen zich andere krachten op enten, bijvoorbeeld economische.

WILS: Daarom situeer ik de barst ook in 1912, wanneer niet alleen de liberalen, maar ook de socialisten, dan goed voor ongeveer zestig procent van de stemmen, zich bij het wallingantisme aansluiten. Als zij daarmee de eentaligheid van Wallonië doordrukken, ligt het voor de hand dat de andere kant dat ook zal eisen. En dat terwijl de Waalse beweging elke zweem van tweetaligheid in Wallonië afwees, maar wel vond dat Vlaanderen tweetalig moest blijven.

Volgens u, professor Van Goethem, had een taalregeling het uiteengroeien van België hoe dan ook niet kunnen voorkomen?

VAN GOETHEM: Zelfs al zou het minimumprogramma zijn gerealiseerd, de economische verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië waren toen al zeer groot. En centen kunnen een veel belangrijker instrument van staatsvorming zijn dan cultuur. Eens die regio’s zodanig afgebakende ruimten waren waarmee ook institutioneel te werken viel, in een federaal verband bijvoorbeeld, is het hek van de dam.

WILS: En waarom gebeurt dat niet met Zwitserland, waar de regio’s even scherp, zo niet scherper zijn afgebakend dan in België? Een andere stelling van mij is dat het uiteenvallen van Joegoslavië, Tsjecho-Slowakije en België alle drie postume overwinningen van Hitler zijn, via de collaboratie van de nationalisten. Maar in België duurt het langer omdat de twee andere landen pas in 1919 zijn ontstaan, terwijl België teruggaat tot 1430 en de Bourgondische hertog Filips de Goede.

Legt u dan de nadruk op interferentie van buitenuit, met name van de Duitsers tijdens de twee wereldoorlogen, terwijl bij professor Van Goethem de interne, structurele kenmerken het meeste gewicht krijgen?

WILS: Als de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog Zwitserland hadden bezet en er ook een taalpolitiek hadden gevoerd, dan had Zwitserland vast soortgelijke problemen als wij nu.

VAN GOETHEM: Ik heb het erg moeilijk met zulke overwegingen. Kijk, in koning Alberts visie zou Wallonië Franstalig zijn, met daarnaast een tweetalig Vlaanderen, maar wel met een volledig ontwikkelde Vlaamse zuil. Hij vond dat wie in Vlaanderen zijn ding uitsluitend in het Nederlands wou doen, dat moest kunnen doen. Dat betekende concreet: een Vlaamse universiteit, maar daarnaast een Franstalige. Albert ziet de tweetaligheid van Vlaanderen als nationaal bindmiddel, maar die stelling blijkt na de Eerste Wereldoorlog niet meer houdbaar. Albert beseft dat ook. Hij is veel pragmatischer dan Lode denkt. Albert stelt: indien nodig ga ik tot het uiterste, maar zolang dat niet nodig is, doe ik dat niet.

WILS: Je verwijst nu naar een uitspraak van Albert in het voorjaar van 1918 tegen de Vlaamse ministers die bij hem komen pleiten voor taalkundig gesplitste eenheden in het leger. Albert vond dat niet nodig, maar wel kon na de oorlog over dat ‘uiterste’ worden gesproken. Ja, dat kwam neer op uitstel tot sint-juttemis.

VAN GOETHEM: Dat is jouw interpretatie. Hij zei toen ook: in 1913 was ik al voorstander van de regionale rekrutering.

WILS: Ik geloof hem niet wanneer hij zegt dat hij dat in 1913 heeft overwogen. Hij zal ‘het uiterste’ nooit overwegen, ook niet na de oorlog. Hij bleef zich altijd mordicus verzetten.

VAN GOETHEM: Daar ben ik het niet mee eens. In 1919 vond koning Albert, net als heel veel anderen, de taalkwestie helemaal niet belangrijk, gelet op de gigantische financiële, sociale en economische problemen van toen. Toen moesten alleen de meest dringende kwesties worden geregeld en, pragmatisch als hij was, vond Albert dat de taalkwestie op dat moment van crisis, maar ook van grote loyaal-Belgische eenheid, maar even moest rusten.

Als dat klopt, was koning Albert vooral een realpoliticus?

WILS: Ik zie dat vanuit een ander perspectief. Albert heeft veel schrik van het vrijzinnig-Waalse separatisme. Als de Waalse socialist Jules Destrée in 1912 zijn fameuze Open Brief aan de koning schrijft – ‘Sire, er zijn geen Belgen meer’ -, is Albert het volledig eens met de analyse, maar natuurlijk niet met de remedie, die van de bestuurlijke scheiding. Hij stelde zich daarmee op het wallingantische standpunt. En dat komt omdat hij als onkerkelijke antiklerikaal absoluut geen affiniteit had met de flamin- ganten, die voor negentig procent klerikalen waren.

VAN GOETHEM: Je kan dat niet stellen op grond van de beschikbare bronnen. Ik vind dat heel typisch voor de manier waarop Lode te werk gaat: hij wil de zielenroerselen van de mens doorgronden. Houdt koning Albert rekening met de Waalse beweging omdat hij ‘een onkerkelijke antiklerikaal’ is? Welnee, wel om- dat hij vreest dat ze België kan doen uiteenspatten.

WILS: Waarom vreest hij de Vlaamse beweging dan veel minder?

VAN GOETHEM: Hij vreest de Vlaams-nationalisten zéér. Want laten we wel wezen, Albert is een unitarist en staat afkerig tegenover het federalisme en zeker tegenover het separatisme. Volgens jou stelt Van Cauwelaert zich unitair-Belgisch op, maar toch duurt het tot het najaar van 1920 vooraleer hij zich distantieert van de Fronters. Hij was advocaat van een reeks vervolgde activisten. Hij rangeerde een reeks Belgisch-patriottische flaminganten uit. Is het dan verwonderlijk dat Albert moeite had met Van Cauwelaert? De druppel die de emmer deed overlopen, was de reis van Van Cauwelaert in april 1920 naar Zwitserland. Om wat te doen? Om daar het federale systeem te bestuderen.

WILS: Hij ging de taaltoestanden bestuderen, in opdracht van het parlement, niet als federalist. Hij wou nagaan hoe een meertalig land wordt bestuurd.

VAN GOETHEM: Ja, maar dus wel in het federale Zwitserland. Waarna hij achteraf in een interview verklaarde dat ‘de Vlamingen niets anders vragen dan wat in Zwitserland probleemloos functioneert’. Koning Albert zag dat als het opjutten van de Vlaamse bevolking en het opporren van een Vlaams nationaal gevoel in een federaal verband naar Zwitsers model. Mijn conclusie is dat sinds Van Cauwelaert het Zwitserse federale systeem ging bestuderen, zoals de Waalse beweging dat voor hem had gedaan, koning Albert hem voor geen haar meer vertrouwde. En als Albert stelt dat hij het eens is met Destrée, dan gaat het om die ‘deux races’ die daarin ter sprake kwamen. Albert besefte heel goed dat het hier ging om een probleem waarmee rekening te houden viel. Vandaar dat hij, anders dan jij beweert, al van in 1916 in de ministerraad meermaals aandringt op een publieke verklaring, maar waar hij, samen met de drie, vier Vlaamse ministers, geïsoleerd staat.

WILS: Een verklaring waarin niks mocht worden beloofd wat de eenheid van het land of de positie van het Frans in Vlaanderen kon bedreigen.

VAN GOETHEM: De verklaring is nooit uitgeschreven. Uit ontwerpen blijkt natuurlijk dat ze dubbelzinnig zou zijn, want de koning wil zowel een Vlaamse universiteit als het behoud van de Franstalige. Maar de verklaring zou de flaminganten op substantiële punten tevreden stellen. Het kan toch niet zonder reden zijn dat Van Cauwelaert en de Fronters en zovele anderen tijdens en na de oorlog hebben gezegd dat de koning hen steunde? Zijn dat dan allemaal dwazen, Lode Wils? Hebben die zich allemaal laten misleiden?

WILS: De Fronters waren de koning dankbaar omdat hij hun leven had gered door het leger passief te houden, verschanst achter de overstroomde gebieden. Albert ging hospitalen bezoeken. Bij zijn blijde intredes na de oorlog liet hij zich in Vlaanderen overal in het Nederlands toespreken, al hadden de burgemeesters hun speech in het Frans voorbereid… Kortom, hij verzorgde zijn propaganda goed.

VAN GOETHEM: Propaganda! Jij hanteert heel vaak een erg onneutraal taalgebruik: propaganda, charmeoffensief, de koning liegt, de koning misleidt…

WILS: Maar dat doet Albert met iedereen: tegen de Fransen zeggen dat België veel van hen verwacht tegen het perfide Albion, tegen de Engelsen zeggen dat hij steun verwacht tegen de macht van Frankrijk, enzovoort. Hij is de eerste van onze vorsten die beseft dat een Belgische koning zich overal populair moet maken.

VAN GOETHEM: Je kan natuurlijk altijd twijfelen aan de oprechtheid van wat iemand zegt of schrijft. Je kan je bronnen zo schikken dat ze een coherent, begrijpelijk verhaal opleveren, of je legt je kaarten zo dat het beeld ontstaat van iemand die liegt, die zich niet houdt aan zijn woord, die een dubbelzinnig spel speelt et cetera. Jij doet dat laatste, maar ik kies toch voor het beeld van de koning als een erg pragmatische, voorzichtige man, die inderdaad rekening houdt met én de Fransen én de Britten én de Vlaamse beweging én de Waalse officieren en al wie verder nog meetelt. Dat móét hij doen, hij móét schipperen, want hij moet België overeind houden. Dat is wat hij probeert, maar zijn ministers willen niet mee. In 1930 klaagt Albert nog over hun blindheid in 1918 tegenover de taalkwestie, een toestand die volgens hem ‘nochtans duidelijk alarmerend was’, bijvoorbeeld toen hij in de ministerraad een pleidooi hield voor een eentalige Vlaamse universiteit, naast een eentalig Franstalige. Ik vind dat, gerekend naar de normen van de tijd, vrij verregaand.

Kon die idee rekenen op steun in het Vlaanderen van toen?

VAN GOETHEM: O ja. Laten we eerlijk zijn: het minimumprogramma van Van Cauwelaert genoot in zijn eerste jaren maar heel weinig steun. Noch de socialisten, noch de liberalen, noch ongeveer de helft van zijn eigen Vlaamse Kamergroep steunden hem. Die man had geen enkele politieke meerderheid. Hij verkeerde in een onmogelijke positie. Het is niet de koning die hem afwees, het is de publieke opinie, het establishment, de meerderheid.

Toch bestond bij het einde van de Eerste Wereldoorlog de idee dat het moment was gekomen voor een verregaande democratisering, ook op Vlaams gebied. Waarom kwam van dat laatste niets terecht?

VAN GOETHEM: Omdat het niet nodig was. Zeker met de snelle ineenstorting van Duitsland bleek dat helemaal niet dringend, in tegenstelling tot andere kwesties.

WILS: Maar men nam wél andere beslis- singen, zoals toen de linksen instemden met de subsidies voor het vrij onderwijs. Ik denk dat, als de koning zich in 1918 publiek niet alleen had uitgesproken voor het enkelvoudig stemrecht, maar ook voor de gelijkheid van de gemeenschappen, dan was toen al gerealiseerd wat nu pas in 1929-1932 kon. Voor de linkse eis gebruikte Albert zijn onaantastbare status van het moment, voor de Vlaamse eisen deed hij dat niet. Hij begreep het niet, voilà, en zo kwam België op dat point of no return.

Waarom is de rol van de koning zo cruciaal?

WILS: Omdat gereputeerde auteurs als Herman Van Goethem hem daarin een zo helder inzicht toeschrijven. Als Albert zijn ministers had voorgesteld om in een troonrede de gelijkheid in rechte en in feite van Vlaanderen aan te kondigen, dan…

VAN GOETHEM:… Dan hadden die daar niet mee ingestemd. En de koning moet voor zijn publieke uitspraken door de regering ‘gedekt’ zijn. Trouwens, tussen 11 november 1918, het einde van de oorlog, en 18 november, zijn rede in het parlement, zag Albert hoe België een week lang het Belgische nationalisme vierde en kwam hij tot het inzicht: die Vlaamse eisen, daar is de publieke opinie niet mee bezig.

Misschien was het ook de pasmunt om het francofone establishment het enkelvoudig stemrecht door de strot te duwen?

WILS: Ja. Het slot van mijn boek is dat de koning misschien gelijk had, dat het misschien dankzij zijn houding is dat de dynastie vandaag nog bestaat. Anders was ze misschien met Leopold III tijdens of na de Tweede Wereldoorlog verdwenen.

VAN GOETHEM: Van al onze koningen heeft Albert het meest voor België gedaan. Hij was de meest nuttige aller koningen. Ik vind dat Lode Wils van hem een zondebok maakt. Terwijl hij net aanklaagt dat de Vlaamse beweging in Van Cauwelaert een zondebok had gevonden. Van Cauwelaert zat politiek gewoon in het slechte kamp. Lode, zo lees ik hem, is iemand die vanuit zijn achtergrond een zekere bewondering voor Van Cauwe- laert heeft en ervan uitgaat dat hij België had kunnen redden. Ik geloof dat niet. Het enige, vermoed ik, wat België had kunnen redden, is een totale verfransing van Vlaanderen – maar dan waren we misschien geannexeerd door Frankrijk.

Overschat u de figuur van Van Cauwelaert, professor Wils? Hij blijkt een man met een ambitie, maar zonder achterban.

WILS: Hij is het toch die de politieke Vlaamse beweging heeft gedomineerd tussen 1910 en 1935 en die zijn programma heeft verwezenlijkt, het eentalig maken van Vlaanderen. Daar is het Vlaanderen van 2003 uit voortgekomen.

VAN GOETHEM: Hij zou zich in zijn graf omdraaien.

WILS: Toen Pieter Geyl hem in 1921 interviewde, vermomd als journalist van een Engelse krant, kwam die toch tot de conclusie dat Van Cauwelaert België maar een relatief belang toeschreef. Hij was een cultureel Vlaams-nationalist. Voor hem primeerde het Vlaamse recht. Wat hem motiveerde, was dat de Vlaamse meerderheid in België minder rechten had dan de Waalse minderheid. Vandaar dat hij zijn hoop op koning Albert stelde. De koning had hem tijdens de oorlog de indruk gegeven dat hij die zaak genegen was en hij verwachtte: na de oorlog is het aan ons. Want ministers komen en gaan, maar de koning blijft en het is de koning die de ministers benoemt en ontslaat.

VAN GOETHEM: Goed, maar eens de koning die regering had benoemd, had ze wel een meerderheid in het parlement en bleek ze een goede keuze te zijn.

WILS: Maar Van Cauwelaert voelde zich wel misbruikt. Door hem publiek te ontvangen, kweekte Albert goodwill bij de flaminganten en de Vlaamse soldaten, maar achteraf voelde Van Cauwelaert zich wel degelijk afgewezen. In de onlangs verschenen memoires van Leo Tindemans is daar nog een echo van te vinden. Toen Tindemans pas minister was, kreeg hij het bezoek van de journalist Emiel Van Cauwelaert, die hem kwam waarschuwen, met een directe verwijzing naar wat zijn oom Frans hem ‘meermaals’ had verteld: ‘Het paleis gebruikt u als het hen past en laat u vallen wanneer u in de puzzel geen voordeel meer oplevert.’

VAN GOETHEM: Dat bedoel ik net met dat pragmatisme.

Marc Reynebeau

herman van goethem ‘Albert tastte pragmatisch af wat dringend en noodzakelijk was – en wat nog kon wachten.’

lode wils ‘Koning Albert verzorgde zijn propaganda goed en vertelde dus wat men graag van hem wilde horen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content