In een poging om steun te werven voor de Amerikaanse houding tegenover Irak, trapte Donald Rumsfeld de Duitsers en de Fransen hard op hun ziel. Hoezo, een ‘oud’ Europa? Voormalig bondskanselier Helmut Schmidt dient hem van antwoord.

Copyright Knack/Der Spiegel.

Bewerking: Hubert van Humbeeck.

Ze waren niet triest, ze waren niet boos, ze waren regelrecht woedend. De opmerking van de Amerikaanse minister van Defensie Donald Rumsfeld, dat zijn land het ‘oude’ Europa niet meer nodig heeft, kwam in Duitsland en Frankrijk hard aan. Het is ook de zoveelste, doorzichtige poging van een deel van het Amerikaanse politieke establishment om tweedracht te zaaien in het Europese huishouden. De Europeanen Tony Blair en José Maria Aznar helpen daarbij graag een handje.

Helmut Schmidt is ondertussen 85, maar hij laat zich een opmerking zoals die van Rumsfeld nog altijd niet aanleunen. Dan nog van een Amerikaan van Duitse afkomst. Schmidt weet waarover hij spreekt. Toen Rumsfeld nog in korte broek rondliep, stond hij al aan het Oostfront. Schmidt werd in 1969 minister van Defensie in de regering van Willy Brandt. Hij volgde de legendarische kanselier op, toen die in 1974 als gevolg van een spionagezaak ten val kwam. Helmut Schmidt bleef bondskanselier tot 1982. Hij vormde in die periode een sterke Europese tandem met de toenmalige Franse president Valéry Giscard d’Estaing. Schmidt hield daarna de geest scherp als uitgever van het weekblad Die Zeit. Hij gelooft ook vandaag nog dat de Frans-Duitse as Europa moet maken.

In de ogen van de Amerikaanse minister van Defensie Donald Rumsfeld geldt de bondsrepubliek, wat zijn houding tegenover Irak betreft, als een ‘probleem’. Is dat ook uw mening?

HELMUT SCHMIDT: Duitsland was in 1914 een probleem. Het was in 1918 een probleem, in 1919 en in 1923. In 1930 was het een groot probleem en van 1933 af een regelrechte catastrofe. Duitsers hebben nog last van een onverwerkt verleden en ze worstelen met hun nationale identiteit. Wat Donald Rumsfeld daarvan denkt, is volstrekt niet belangrijk. Ik heb Colin Powell noch Condoleezza Rice iets over een ‘oud’ Europa horen zeggen.

Heeft Gerhard Schröder een fout gemaakt, door een zo complex onderwerp als Irak in de verkiezingscampagne in Duitsland te gebruiken?

SCHMIDT: Ach, ik ben te oud geworden om me nog in de Duitse binnenlandse politiek te mengen. Laten we zeggen, dat ik me bij die toestand niet echt goed voelde.

Hebben Schröder en minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer Duitsland internationaal geïsoleerd?

SCHMIDT: Het is een feit dat die indruk kan ontstaan, en dat is niet goed. Want doordat de indruk ontstaat, wordt het ook een feit.

Het neemt niet weg dat de bestuurders in Berlijn blijven worstelen met de rol die Duitsland in de wereld moet spelen.

SCHMIDT: Ik vind dat gedoe over de Duitse rol in de wereld maar gezwets. We zijn, och arme, een maandje voorzitter van de Veiligheidsraad en we weten al niet wat gedaan. Al die mensen die willen dat Duitsland een grotere rol speelt in de wereld zijn vaak dezelfde als diegenen die vlammende toespraken houden over een gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidspolitiek voor Europa. Terwijl die twee gewoon niet samen gaan. Het is het een of het ander.

Is het onbescheiden om een rol te willen spelen in de wereld?

SCHMIDT: Verdenk me alstublieft niet van bescheidenheid! Maar in al die jaren dat ik bij het buitenlands beleid van Duitsland betrokken was, heb ik er nooit naar gestreefd om het ‘een rol te laten spelen’. Ik moest de belangen van Duitsland verdedigen. Niet meer, maar ook niet minder.

De sneer van Donald Rumsfeld naar het ‘oude’ Europa maakte veel politici en intellectuelen in Duitsland en Frankrijk woedend. Wat was uw reactie?

SCHMIDT: Ironisch en gelaten. Rumsfeld beseft niet dat hij Schröder met die uitspraak een groot cadeau heeft gedaan.

Hoezo?

SCHMIDT: Omdat zo’n opmerking niet serieus kan worden genomen. Duitsland en Frankrijk op die manier afserveren als relicten van de geschiedenis, dat kan geen enkele Amerikaanse minister lang volhouden. Gelukkig zijn Franse en Duitse politici niet beginnen terugschelden.

Het ging er tussen u en president Jimmy Carter in de jaren zeventig ook niet altijd zacht toe. Was dat anders?

SCHMIDT: Een verschil van mening tussen twee mensen wil niet zeggen dat de relatie tussen twee volken verandert – wat een onzin! Dat veel Duitsers vandaag een andere indruk hebben, heeft gewoon nog met de voorbije verkiezingscampagne te maken.

Toch. Brengen de Duitsers voldoende begrip op voor de Amerikanen, die nog altijd onder de indruk zijn van de aanslagen van 11 september?

SCHMIDT: De Duitse regering heeft toen juist gereageerd. Ze heeft misschien zelfs overgereageerd. Maar het gevoel van solidariteit was in ieder geval ernstig gemeend.

Is het mogelijk dat de slinger daarna, in verband met Irak, naar de andere kant is doorgeslagen?

SCHMIDT: Goed een halve eeuw na het einde van de Tweede Wereldoorlog, na Auschwitz, Dresden en Stalingrad, is het afgrijzen van oorlog in Duitsland nog een beetje groter dan in andere Europese landen. Om van de Amerikanen nog te zwijgen. Die hebben nooit oorlog op hun eigen grondgebied gekend.

En nu moet al het Kwade in één grote beweging uit de wereld worden geranseld?

SCHMIDT: Niet alle Amerikanen denken dat. Dat zegt alleen religieus extreem-rechts.

Ze zitten wel in Washington, in de regering.

SCHMIDT: Ja, op dit moment. Maar dan wil ik er wel aan herinneren dat het unilateralisme in de Amerikaanse buitenlandse politiek geen uitvinding is van Rumsfeld of Paul Wolfowitz. De Amerikaanse buitenlandse politiek is altijd gekenmerkt door drie tendensen. Afgezien van het bekende isolationisme is dat in de eerste plaats een zeer internationale traditie, die tot het Marshallplan heeft geleid, de oprichting van de Verenigde Naties, de Wereldbank en het IMF. De derde tendens is de imperialistische, die nu sterk naar boven komt.

Europa heeft het daar moeilijk mee.

SCHMIDT: Het zal er op een waardige manier mee moeten leren leven. We moeten ons niet tot agenten in een wereldpolitie laten degraderen, zoals enkele Amerikanen dat graag zouden willen.

Om ermee te leren leven, wordt er voor een verenigd Europa gepleit. Is er dan überhaupt nog ruimte voor zoiets als een nationale buitenlandse politiek?

SCHMIDT: Die ruimte zit in de uitbouw van de Europese instellingen. Het Verdrag van Nice is, zoals u weet, helaas geen meesterstuk. De 15 hebben op dat moment verzuimd te beslissen over de manier waarop de EU na de uitbreiding moet werken. De teksten die nu voorliggen, hebben het nog altijd over een Europese Commissie die tot 27 leden kan tellen. Kunt u zich een privébedrijf voorstellen met 27 leden van de raad van bestuur? Dat is niet denkbaar. De uitbreiding van de Unie is juist en noodzakelijk. Dat de instellingen daaraan niet zijn aangepast, is mee de schuld van opeenvolgende Duitse regeringen – van Helmut Kohl tot Gerhard Schröder.

Als er dan toch geen ruimte is voor een buitenlandse politiek, waarom reizen die ministers van Buitenlandse Zaken dan zo ijverig de wereld rond?

SCHMIDT: Dat lijkt er nu bij te horen. In de tijd van Willy Brandt werd er veel minder rondgevlogen. Maar ze moeten het publiek, thuis voor de televisie, nu blijkbaar veel meer dan vroeger laten zien hoe belangrijk ze wel zijn.

Blijft het uw credo dat er op Europees vlak zonder Frankrijk niets mogelijk is?

SCHMIDT: Ik zal meer zeggen: als Duitsland in Europa of in de wereld niet samen met Frankrijk optreedt, komt er niets van. Zo denk ik er al decennia over, en ik heb me daarin nog nooit vergist.

Daarmee schakelt u dan wel het Verenigd Koninkrijk uit?

SCHMIDT: Veertig jaar geleden was ik ervan overtuigd dat we niet zonder de Engelse ervaring in de wereld zouden kunnen. De tijd heeft me geleerd dat we niet op Londen mogen wachten. De dag zal komen dat ze zich daar zullen afvragen of ze niet toch beter de 51e staat van de Verenigde Staten worden.

Wat voor Europa toch niet echt een goede zaak zou zijn?

SCHMIDT: Nee. Maar zou het verschil zo groot zijn? Ze doen nu toch ook niet mee.

Heeft Duitsland dan zoveel meer aan Frankrijk? Is Jacques Chirac een betrouwbare partner?

SCHMIDT: Als Chirac en Schröder de vitale belangen van hun land voor ogen houden, weten ze dat ze op elkaar aangewezen zijn. Ze beseffen ook dat ze niet zonder een krachtige Europese Unie kunnen – of misschien een stevige kern van die Unie, die verder gaat en meer en beter samenwerkt. Chirac en Schröder leren nog elke dag – ze zijn nog geen echte, door de wol geverfde Europeanen.

Stel dat het in Irak tot oorlog komt. Is dat dan het einde van de NAVO?

SCHMIDT: Welke rol is er dan nog voor de NAVO weggelegd? De NAVO blaast zich op, maakt zichzelf belangrijk. Maar noch in de strijd tegen Osama Bin Laden, noch in die tegen Saddam Hoessein speelt hij mee. De NAVO zit op een glijbaan. Maar het kan nog lang duren voor iedereen dat goed en wel in de gaten heeft.

Tot er een Europese defensie-unie voor in de plaats komt?

SCHMIDT: Hebt u het dan over het jaar 2040 of 2050? De Fransman die de beslissingsmacht over het Franse kernwapen uit handen geeft, moet in ieder geval nog worden geboren. Kunt u het zich voorstellen dat ze daar een of andere Estse, Deense of zelfs Duitse voorzitter van de Europese Raad of de Europese Commissie laten mee spelen?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content