De Zweedse historicus Johan Norberg is een opgemerkt en vurig pleitbezorger van het kapitalisme. Een 28-jarige vooruitgangsoptimist over democratie, persoonlijke vrijheid en vliegende koeien.

Het is een absurde rekensom. Maar, zegt Johan Norberg, het is dan ook een absurd systeem. Dat zit zo: de 29 OESO-landen besteden, via subsidies, jaarlijks in totaal 360 miljard dollar aan hun landbouwpolitiek. Met dat geld kunnen ze al hun 56 miljoen koeien elk jaar in eerste klasse rond de wereld laten vliegen. Als ze genoegen nemen met een gewoon ticket, houdt elke koe nog 2800 dollar zakgeld over om tijdens tussenlandingen taksvrij te shoppen.

Van dat landbouwbeleid zijn arme boeren drie keer de dupe, zegt Norberg: ‘Onze boeren krijgen subsidies, zodat arme boeren niet met hen zouden kunnen concurreren. Daarnaast heffen we enorme tarieven op import uit arme landen. Ten slotte geven we onze landbouwers exportsubsidies, zodat ze hun overschotten goedkoop kunnen dumpen in de derde wereld. En wat wij niet lijken te beseffen: het is nog in ons eigen nadeel ook.’

Johan Norberg is geen anti- of anders-globalist. Integendeel, de 28-jarige Zweed is een overtuigd pleitbezorger van de vrije markt. ‘Maar als ik het over kapitalisme of globalisering heb, gaat het niet over het huidige systeem’, stipt hij aan. ‘Ik verdedig dus niet de status-quo. Wat ik beschrijf, is mijn hoop voor de toekomst. We hebben niet minder, maar méér globalisering nodig.’

Hij is niet de eerste die dat beweert, maar zijn invalshoek is tamelijk origineel: in Leve de globalisering noteert hij elk punt van kritiek, en probeert vervolgens aan te tonen waarom die kritiek gebaseerd is op hardnekkige misverstanden. Een onderneming die sterk doet denken aan die van zijn Deense collega Björn Lomborg, die met The Skeptical Environmentalist een tijd geleden flink wat opschudding veroorzaakte omdat hij het groene doemdenken – wat hij ‘de Groene Litanie’ noemde – aan de kaak durfde te stellen.

Bestaat er een Rode Litanie, die u wilt ontkrachten?

JOHAN NORBERG: Het is niet alleen een rode of linkse litanie, want ook bij conservatieven en traditionalisten vind je, misschien zelfs nog meer, die afkeer van globalisering. Je hoort bepaalde populaire mythes aan beide kanten van het spectrum. Ook in de media worden ze voortdurend herhaald, zodat niemand de litanie nog ter discussie stelt. Mensen hebben veel overtuigingen die ze nooit echt hebben onderzocht: de rijken worden rijker en de armen worden armer, economische groei is slecht voor het milieu, vrije handel is fundamenteel onrechtvaardig, en ga zo maar door. Wie de moeite neemt om na te gaan of dat allemaal wel klopt, komt erachter dat de wereld toch anders in mekaar zit. Ik gebruik dus dezelfde methode als Lomborg en ben, net als hij, nogal optimistisch voor de toekomst.

Hoe zou het komen dat de meeste mensen veeleer pessimistisch zijn?

NORBERG: Eigenlijk weten wij in het Westen niet veel over de wereld, zeker niet over de derde wereld. Om de zoveel tijd hérontdekken wij armoede en daarvan krijgen we een slecht geweten: want wij zijn rijk en zij zijn arm, dus wij moeten toch iets verkeerd doen. Alsof onze rijkdom het probleem is, en niet die armoede. En van armoede weten we dat het geen nieuw fenomeen is, wij zijn ook arm geweest. Dus de centrale vraag is: hoe komt het dat we nu zo rijk zijn? Wel, omdat we in het Westen de vrijheid hebben gekregen om te investeren, te produceren, handel te drijven, enzovoort. Het probleem is dat mensen in de rest van de wereld die vrijheid niet hebben.

Volgens u worden de rijken inderdaad rijker, maar de armen niet armer.

NORBERG: Het gemiddelde inkomen in de ontwikkelingslanden is de afgelopen dertig jaar verdubbeld, daar bestaat geen discussie over.

Maar wordt de kloof tussen arm en rijk niet almaar groter?

NORBERG: Dáár bestaat discussie over. Volgens sommigen neemt de ongelijkheid toe, zowel in het Westen als op wereldschaal. De vraag is: hoe meet je ongelijkheid? Als je inkomens vergelijkt op basis van internationale wisselkoersen, neemt de ongelijkheid toe. Als je de vergelijking corrigeert op basis van koopkracht, neemt ze af. Voor mij telt de koopkracht. Ik meet niet welk voedsel een Angolees of Rwandees in het Westen kan kopen, of hoeveel overnachtingen hij kan betalen in een Londens hotel. Ik meet de werkelijke levensstandaard: welk leven kan iemand leiden met het salaris dat hij verdient.

Stuit het vermogen van sommige superrijken u niet tegen de borst?

NORBERG: Ik ben het eens met de politieke filosoof John Rawls: het maakt niet uit dat sommigen superrijk worden, zolang de armsten er maar op vooruitgaan. Het belangrijkste in mijn leven is mijn absolute levensstandaard: als die oké is, vind ik het oninteressant hoeveel geld Bill Gates heeft. Wie zich daaraan ergert, meet de jaloezie in de wereld, niet de ongelijkheid. Gates besteedt via een fonds meer geld aan medicijnen voor de derde wereld dan de VS. Er zijn mensen die dat soort filantropie een probleem vinden, ik vind het een oplossing. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) vermeldt op haar website negen ziekten die elke dag duizenden slachtoffers maken in de derde wereld. Ze weten wat het zou kosten om daar iets aan te doen. Maar ze dóén niets, hoewel dat zou kunnen met slechts tien procent van hun budget. In plaats daarvan houden ze zich bezig met antirookcampagnes in het Westen, en raden ze ons aan om altijd onze veiligheidsgordel te dragen.

Uw boek is juichend ontvangen door de farmaceutische industrie, want in het debat over patentrecht staat u helemaal aan hun kant.

NORBERG: Dat veel medicijnen te duur zijn voor ontwikkelingslanden, is niet de schuld van de farmaceutische industrie. Ze proberen zoveel mogelijk ziekten in het Westen te genezen, en verdienen geld doordat ze ons helpen. En waarom lossen ze al die ándere problemen niet op? Welja, prima idee! Alleen: zij hebben de markt nodig om te kunnen investeren. Dus als wij vinden dat ontwikkelingslanden recht hebben op goedkope medicijnen, moeten we de kosten democratisch verdelen: laat de WHO het doen, laat de VS en de EU het doen, of de afzonderlijke staten.

Is het centrale probleem niet dat er geen politieke controle is op wat multinationals doen? Dat de economie geglobaliseerd is, maar de democratie niet?

NORBERG: Dat is een probleem als je vindt dat de economie op een internationaal niveau moet worden gecontroleerd, zoals de andersglobalisten doen. Maar ik vind dat niet nodig. De natiestaten, maar ook de VS en de EU moeten zorgen dat er fundamentele regels bestaan over de manier waarop contracten worden gesloten, over eigendomsrecht, enzovoort. Wat democratisch moet worden bewaakt, is dat uw economische vrijheid de mijne niet in gevaar brengt. Maar waar het kapitaal naartoe gaat, wat er wordt geproduceerd en door wie, die zaken moet je overlaten aan de markt. Vraag en aanbod kun je niet centraal controleren, want de markt, dat zijn u en ik, een verzameling individuen. Een politiek systeem dat in staat zou zijn om de markt centraal te controleren, is per definitie ondemocratisch.

Hoe democratisch is de Wereldhandelsorganisatie?

NORBERG: Alleszins democratischer dan de Verenigde Naties, want elk land heeft één stem en er bestaat geen vetorecht. De Wereldhandelsorganisatie is een plek waar politici uit de 145 lidstaten samenkomen om handelsovereenkomsten af te sluiten. Het basisprincipe is dat je elk land op dezelfde manier moet behandelen, wat in het voordeel is van de ontwikkelingslanden. Er is een democratisch probleem dat moet worden opgelost: rijke landen brengen een batterij van honderd advocaten mee naar de besprekingen, en arme landen moeten vaak één advocaat delen.

Is globale democratie volgens u onmogelijk?

NORBERG: Ze bestaat niet, dus in die zin klopt de analyse van de andersglobalisten. Maar ze bestond ook niet in de negentiende eeuw, ten tijde van de eerste globaliseringsgolf. De economie kun je makkelijk globaliseren, de beslissing om te investeren kan door één individu worden genomen. Democratie is niet zo makkelijk te globaliseren, omdat iedereen erbij betrokken is. Ik zie niet goed in wat dat zou betekenen: een wereldparlement waar de Chinezen en Indiërs meer stemmen hebben dan de rest van de wereld? Dat zal niet gebeuren en het lijkt mij niet wenselijk.

Bedrijven willen maar één ding: winst maken. Dus moeten er toch internationale regels bestaan over sociale en ecologische implicaties?

NORBERG: De uitstoot van CO2 is duidelijk iets waar internationale afspraken over moeten bestaan. Maar heel wat ecologische problemen zijn lokaal en kunnen lokaal worden geregeld. Sociale wetgeving is ook iets wat niet op internationaal niveau hoeft te worden geregeld. Een arbeidsovereenkomst is een zaak tussen werkgever en werknemer en zou niet worden gesloten als beide partijen er niet van overtuigd waren dat ze erbij gebaat zijn.

Dat klinkt erg theoretisch. Sommige multinationals exploiteren toch goedkope arbeidskrachten?

NORBERG: Laten we een extreem voorbeeld nemen: je hoort vaak dat Nike zijn werknemers in Vietnam exploiteert omdat de lonen zo laag liggen en de arbeidsomstandigheden zo slecht zijn. En dat is waar! De arbeidsomstandigheden zijn vreselijk, áls je ze vergelijkt met die in het Westen. Maar ze zijn veel beter dan het enige alternatief dat ze hebben: plaatselijke bedrijven, waar de lonen nóg lager liggen. Of helemaal géén job. Is het trouwens niet eigenaardig dat het humanitaire en het protectionistische argument exact hetzelfde zijn? Als de lonen in ontwikkelingslanden sterk zouden stijgen, gaan de jobs daar verloren. Die lage lonen zijn het enige waarmee ze op dit moment kunnen concurreren. Hun productiviteit ligt nu eenmaal lager dan de onze, omdat ze geen goed onderwijs hebben, geen infrastructuur of machinerie. Multinationals zorgen voor investeringen, hogere lonen, toegang tot een grotere markt… Dat komt op termijn de hele bevolking ten goede, omdat de economie kan groeien. En als de productiviteit toeneemt, stijgen de lonen en verbeteren de arbeidsomstandigheden.

U doet alsof dat automatisch gebeurt. In het Westen was daar een sociale strijd voor nodig.

NORBERG: Het gebeurt niet automatisch in elke sector, maar wel als je de hele economie bekijkt. En vakbonden spelen een belangrijke rol, omdat werknemers op die manier collectief kunnen onderhandelen. Maar die onderhandelingen gaan over de manier waarop toegenomen productiviteit wordt gecompenseerd: meer loon, kortere werkdagen, betere arbeidsomstandigheden… Vakbonden kunnen niets uit de brand slepen wat er niet is, want dan gaat het bedrijf failliet en verliezen de mensen hun job. Lonen stijgen trouwens ook automatisch, omdat werkgevers nu eenmaal met elkaar concurreren op de arbeidsmarkt.

Er wordt vaak een verband gelegd tussen democratie en vrije markt. Alleen is men het er niet over eens wat eerst komt: de kip of het ei?

NORBERG: Als je het historisch bekijkt, hadden wij eerst de vrije markt, die begon te groeien in de achttiende eeuw, en pas daarna de democratie. En daar is een goede reden voor: naarmate mensen steeds vrijer kunnen kiezen welk beroep ze uitoefenen en op welke manier ze hun leven inrichten, krijgen ze als het ware de smaak te pakken en eisen ze ook het recht om niet meer geregeerd te worden door een dictator of een koning. Zo is het bij ons gebeurd, zo is het in Oost-Azië gebeurd en zo gebeurt het nu op vele plekken in de wereld. Het begint met een markt en zodra je een middenklasse hebt die zich geen zorgen meer hoeft te maken over de volgende maaltijd, eist men democratische rechten.

In Chili heeft de vrije markt nochtans stevig gefloreerd onder de Pinochet-dictatuur.

NORBERG: Chili is een uitzondering, en ondertussen trouwens een stabiele democratie. Maar kijk naar de rest van Latijns-Amerika, waar men dezelfde brutale dictaturen kende, met een totaal protectionisme en een centraal gecontroleerde economie – in Argentinië waren zelfs de circussen van de staat! De echte vraag is: waarom lieten de Chileense generaals de markt op die manier groeien? De meeste dictators willen zélf zoveel mogelijk geld uit de markt halen. Dat zie je in heel wat Afrikaanse landen, de zogenaamde vampierstaten. Daar hebben ondernemers geen rechtszekerheid, waardoor er niet wordt geïnvesteerd. Dat is de reden waarom Afrika ver achterop blijft bij de rest van de wereld. Er zijn multinationals actief in Afrika, omdat ze geïnteresseerd zijn in plaatselijke grondstoffen zoals olie. Maar dat noem ik geen globalisering. Nigeria is een van de minst geglobaliseerde landen ter wereld, zonder vrijheid van onderneming.

U verwijst in uw boek naar de Peruviaanse econoom Hernando de Soto, die volgens u ons beeld van armoede op z’n kop heeft gezet.

NORBERG: Ja, hij heeft aangetoond wat het grote probleem is in veel ontwikkelingslanden. Het probleem is niet dat arme mensen hulpeloos zijn of niets bezitten, maar dat ze geen eigendomsrecht hebben. Zonder eigendomsrecht kun je niet volwaardig participeren in een economisch systeem. Economische vrijheid is niet in het belang van de geprivilegieerden – weer een van die misverstanden – maar van de armen. In een kapitalistische samenleving kan iedereen zijn kans wagen, niet alleen diegenen die het voor het zeggen hebben. En voor een klassieke liberaal zoals ik is persoonlijke vrijheid het centrale principe. (lacht) Als scholier was ik trouwens een anarchist, vanuit diezelfde vrijheidsdrang.

Wat is eigenlijk het verschil tussen een klassieke liberaal en een neoliberaal?

NORBERG: Neoliberalisme is een woord dat tegenstanders gebruiken, omdat ‘neo’ wat agressiever klinkt. De maatregelen die men neoliberaal noemt, zoals lage belastingen, deregulering en privatisering, zijn gewoon liberale economische recepten. Maar het klassieke liberalisme is meer dan dat. Persoonlijke vrijheid is belangrijk in veel opzichten: vrijheid van godsdienst, meningsuiting… Neoliberale politici gebruiken liberale recepten om de economie erbovenop te helpen, zonder hun maatregelen expliciet te passen in de klassieke liberale waarden. Vergeet niet dat Adam Smith een moraalfilosoof was, en geen econoom.

Over welke waarden had Smith het dan bijvoorbeeld?

NORBERG: Dat je altijd rekening moet houden met het voordeel van de andere. Dat is namelijk de vrije markt: mensen zullen geen zaken doen met u als ze er zelf geen baat bij hebben. Zo sluit je fraude, exploitatie en machtsmisbruik uit. De enige manier voor een bedrijf om winst te maken, is dingen produceren die mensen willen en nodig hebben. Dus, zei Smith, moeten we systemen bedenken om dat soort win-win-situaties te creëren met mensen aan de andere kant van de wereld, mensen met wie we dus geen emotionele band hebben. Als alle partijen uit vrije wil handelen, is economie een niet-nulsom-spel. Het nonzero-concept is essentieel, maar dat lijken veel andersglobalisten niet in te zien. Ontwikkelingshulp kan soms zinvol zijn, maar Taiwan en Zuid-Korea zijn er niet bovenop gekomen dankzij ontwikkelingshulp, wel doordat ze dingen konden produceren die wij wilden kopen.

Hoe komt het dat ‘de vrije markt’ zo’n slechte naam heeft gekregen?

NORBERG: Als politici pijnlijke maatregelen nemen, zoals het afschaffen van handelstarieven, steken ze dat op de globalisering. Ze slagen er kennelijk niet in om uit te leggen wat de voordelen op lange termijn zijn, dus de markt is de zondebok. Dat is een gevaarlijke strategie, want daardoor zullen steeds meer mensen zich tegen de globalisering keren. Maar, zoals Adam Smith ook al zei: de markteconomie is geen duistere, anonieme kracht, geen instantie. Modellen van vraag en aanbod zien er abstract uit, maar de economie draait op vrijwillige daden van individuen.

Is vrije handel hetzelfde als rechtvaardige handel?

NORBERG: Wat handel onrechtvaardig maakt, is het onvrije aspect ervan. Dat we arme landen niet toelaten om te concurreren in de sectoren waar ze dat zouden kunnen. Onze gemeenschappelijke landbouwpolitiek is wat dat betreft beschamend. En in ons eigen nadeel. De sociaal-democratische partij in Zweden is begonnen als protest tegen handelstarieven op ingevoerd voedsel, omdat het te duur was voor arbeiders. De vakbonden wisten toen dat de handel moest worden geliberaliseerd. Dat heeft natuurlijk geleid tot herstructureringen in sommige sectoren. Als je iets goedkoop kunt importeren, sneuvelen er jobs in eigen land. Maar het geeft je tegelijk de mogelijkheid om andere sectoren te ontwikkelen. De meerderheid van de Europese bevolking werkte vroeger in de landbouw, vandaag is dat nog maar vijf procent. Maar het landbouwbeleid blijft overeind omdat die vijf procent veel druk kan uitoefenen, en omdat de rest van de bevolking zich er niet druk over maakt. Terwijl ze wel baat zouden hebben bij goedkope import.

Volgens u is import belangrijker dan export.

NORBERG: Uiteraard. Bekijk het eens op een individueel niveau: ik exporteer arbeid naar mijn werkgever, om vervolgens voedsel te kunnen importeren bij de bakker. Het gaat om de import, daar zit mijn voordeel. En die export zou ik graag zo beperkt mogelijk willen houden. Vreemd genoeg denkt men dat een land zoveel mogelijk moet uit- en zo weinig mogelijk moet invoeren. Protectionistische maatregelen worden nooit unilateraal afgeschaft, hoewel dat het verstandigste zou zijn. Als andere landen hun bevolking straffen door hun economische vrijheid te beknotten, waarom zouden wij dat dan moeten doen? Ik vind handelsoorlogen erg bizar: als de VS zichzelf in de voet schiet, doen wij vervolgens exact hetzelfde. Het politieke probleem is natuurlijk dat protectionistische maatregelen een groot voordeel hebben voor een kleine groep.

Uw boek is in Zweden verschenen vóór elf september. Bent u het eens met de analyse die zegt dat de ongelijkheid in de wereld mede aan de basis ligt van dat soort terrorisme?

NORBERG: Kijk naar de landen waar islamistische terroristen vandaan komen: Algerije, Saudi-Arabië, Iran, Irak… Geen van alle is lid van de Wereldhandelsorganisatie, het zijn centraal gecontroleerde planeconomieën gebaseerd op olie, het zijn geen pluralistische samenlevingen… Dat versterkt alleen maar mijn punt dat meer landen moeten worden geliberaliseerd. Een recente enquête onder jonge Arabieren heeft uitgewezen dat hun ultieme ambitie niet was om terrorist te worden, maar om hun land te verlaten, omdat ze in vrijheid willen leven, willen studeren, omdat vrouwen gelijke rechten willen. Die ambitie willen terroristen de kop indrukken. Volgens mij zijn fundamentalisme en terrorisme veeleer het einde dan het begin van het protest tegen de moderniteit.

Islam en liberalisering zijn volgens u alleszins geen tegenstrijdige begrippen.

NORBERG: Nee, dat dacht men vroeger ook van het katholicisme in Latijns-Amerika. Het oude argument van Max Weber is dat het vooral protestanten zijn die belang hechten aan hard werken en sparen. Maar heel wat kapitalistische instellingen zijn net gegroeid in kleine Italiaanse stadstaten. Het probleem met die culturele argumenten is dat ze veel te deterministisch zijn. Een cultuur kun je veranderen, de menselijke verbeelding en creativiteit zijn universeel.

Tot slot: wie uw boek leest, krijgt de indruk dat we alleen consumenten zijn, en geen burgers.

NORBERG: Die twee sluiten mekaar niet uit. Integendeel, het zijn twee kanten van dezelfde medaille. Er is trouwens niets denigrerends aan consumeren, het betekent namelijk dat je vrij kunt kiezen hoe je je leven inricht. Toen Afghanistan bevrijd was, wilden mensen zich niet in de eerste plaats als burger informeren door de krant te lezen. Nee, ze waren blij dat ze zich konden kleden zoals ze wilden en naar muziek konden luisteren. Wij begrijpen dat niet, omdat het voor ons zo vanzelfsprekend is. Zelf kunnen kiezen wat je met je tijd doet, is een essentieel onderdeel van het burgerschap, omdat het te maken heeft met waardigheid.

Joël De Ceulaer

Johan Norberg, ‘Leve de globalisering’, uitgeverij Houtekiet, Antwerpen, 304 pag., a 19,95.

‘het maakt niet uit dat sommigen superrijk worden, zolang de armsten er maar op vooruitgaan.’

‘Vraag en aanbod kun je niet centraal controleren, want de markt, dat zijn u en ik, een verzameling individuen.’

‘Fundamentalisme en terrorisme zijn veeleer het einde dan het begin van het protest tegen de moderniteit.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content