Hard werken, 56 uren per week blokken… en dan nog zakken. Ligt de fout bij de eerstejaarsstudent of deugt het onderwijs niet aan de universiteit?
‘Ik zat in de eerste kandidatuur, samen met nog twee andere Antwerpenaars. Hoorcollege mechanica. We wisselden de taken af. De ene pende alles op. De andere tekende. Die prof kon ontzettend goed schema’s tekenen, maar het ging allemaal zo vlug… En ik luisterde. ’s Avonds legden we alles samen. De eerste Interactieve Werkgroep was geboren.’ Een herinnering uit de studententijd van professor Henri Eisendrath van de faculteit Wetenschappen (VU Brussel) en geestelijke vader van het ‘Zelfstudiecentrum voor Wetenschappen’.
Het Belgische universitaire systeem moedigt een passieve houding aan tegenover de leerstof. Eisendrath vindt dat er wat moet veranderen. Hij onderzocht eerst in het Zelfstudiecentrum hoe studenten tegenover hun studie staan. Tachtig procent van de studenten in de eerste kandidatuur geeft toe in de drie laatste maanden van het secundair onderwijs hun studiekeuze te hebben gemaakt. Ze blijven daarbij twijfels hebben. Veelal bepalen tendensen op de arbeidsmarkt hun keuze, zoals voor informatica. ‘Maar met 18 zijn ze niet degelijk geïnformeerd over wat het beroep inhoudt. Vooral de externe aspecten trekken hen aan’, zegt Eisendrath. ‘Nu schrijven studenten zich massaal in voor biotechnologie. Niet uit persoonlijke interesse, maar het diploma is het enige wat telt. Helaas hebben ze niet allemaal de competentie om de opleiding tot een goed einde te brengen. Gelukkig is er nu weer een positieve beweging, waarbij jongeren hun keuze maken uit persoonlijke interesse.’ Eisendrath merkt op dat de meeste studenten blijven werken met de studietechnieken die ze in het secundair gebruikten. Ze komen er niet ver mee omdat ze nu meer stof moeten verwerken.
‘Hun studiemethode is inefficiënt. Meer dan vijftig uren werken en toch falen. Dat geeft een onnodig zware studiebelasting. De eerstejaars kennen blijkbaar maar één studiemethode: memoriseren en reproduceren. Dat heeft tot gevolg dat, als ze eenmaal een hoofdstuk geleerd hebben, ze daar geen lessen uit trekken voor het volgende hoofdstuk. Ze leggen geen relatie tussen de hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk is voor hen weer even vreemd en nieuw. Ze bouwen niet verder op eerder behandelde stof. Ze blokken alleen stukken uit het hoofd.’ Allemaal makkelijk gezegd. Want wie zich aanbiedt voor een wervingsexamen wordt veelal getoetst op zijn opgestapelde encyclopedische kennis, op zijn reproductievermogen. Zo zijn ook tal van universitaire examens opgevat. Waarom zou een student zich dan zorgen maken over zijn gebrek aan diepteverwerking van de stof? De prof wil immers, vaak letterlijk, alleen graag horen of zien wat in zijn cursus staat. Eisendrath: ‘We zitten in een vicieuze cirkel. “Als ik me een nacht buig over bijvoorbeeld organische scheikunde kan ik de volgende dag een 14 halen”, hoor ik van studenten. De universiteit onderhoudt zelf het klassieke systeem. Profs beweren op een andere manier te doceren en te examineren. Het is mode geworden om uit te pakken met zelfwerkzaamheid. Maar wordt de methode geëvalueerd en het resultaat ervan gemeten? Ik denk dat leerstof opbouwen op termijn betere resultaten geeft dan louter kennis opstapelen. Louter encyclopedische kennis verzamelen, is niet ideaal om studenten voor te bereiden op de informatiemaatschappij.’
INDIVIDUEEL LEERPROCES
Tien jaar geleden startte Eisendrath met ‘Interactieve Werkgroepen’ (IAW). Evolueren van louter ex-cathedraonderwijs naar een onderwijs dat zich meer richt op het individuele leerproces van de student, is de doelstelling. Iedereen heeft er de mond van vol, maar hoe dit toepassen en welke resultaten levert het op?
Een Interactieve Werkgroep is een groep van vijftien tot twintig studenten. Ze worden geanimeerd door een lid van het academisch personeel. Deze animator legt de stof niet nog eens uit. Hij probeert wel met de student heel het proces dat leidt tot inzicht in en verwerking en gebruik van de stof, te ontrafelen. Samen met de studenten bouwt hij een weldoordachte en vakspecifieke manier van handelen op. Een IAW is daardoor geen zitting voor oefeningen of seminaries. Ook inhaallessen en vragenuurtjes passen er niet in. Er komen opdrachten waarbij de animator vooral kan wijzen op analyseren, structureren of relateren in dat vak. De animator laat zien dat begrijpen verschillende niveaus kent. Hierbij is niet alleen rapporteren belangrijk. Ook plannen komt aan bod. Meer inzicht en minder memoriseren, blijft het hoofddoel. ‘Waarmee ik niet wil zeggen dat het geheugen in de kast wordt gehangen’, relativeert Eisendrath.
Elk halfjaar wordt bij de studenten die gebruikmaken van de IAW een leerstijlenenquête afgenomen. ‘Hieruit blijkt dat de studenten minder oppervlakkig studeren, dat de persoonlijke interesse sterk toeneemt en dat de studiemethode evolueert van zuiver kennisopname naar kennisopbouw’, zegt Eisendrath. ‘Bovendien hebben de studenten minder behoefte aan externe sturing. Ze bemerken hun tekortkomingen en sturen zichzelf bij. Deelnemende studenten leren actief met de stof bezig zijn, leren samenwerken, rapporteren en analyseren.’
‘Een voorbeeld. We hebben een Elektronisch Werkboek voor een deel van de leerstof elektromechanica. De studenten krijgen opdrachten en maken gebruik van databanken. Wat ze in de databanken selecteren, leren ze nuttig gebruiken om hun opdracht uit te voeren. Er is geen ondersteunend hoorcollege meer. Wel krijgen ze begeleiding en zijn er IAW’en. Maar er is geen tovenaar-prof aanwezig die het hen allemaal komt vertellen. Hier komt de rol van de IAW naar voren. De interactie tussen studenten legt bloot wat sommigen niet begrijpen. Een student die aan een andere uitlegt hoe het precies in elkaar zit, heeft meer effect dan een docerende prof.’
Eisendrath meet de effectiviteit van de IAW’en. Die blijkt niet alleen uit de leerstijlenenquête, maar ook uit de prestaties op de examens. ‘Studenten die deelnemen aan IAW’en presteren beter op de examens, terwijl ze in het begin relatief zwak scoorden op diepteverwerking, zelfsturing en persoonlijke interesse. Als ik na zes maanden bij deze studenten een totale attitudeverandering waarneem in hun studiemethode, wat bewijzen dan toegangsexamens?’
G.D.M.