Ed Leeflang heeft zijn naam eer aangedaan, of is 78 worden geen kunst meer tegenwoordig? Hij werd geboren in hetzelfde jaar als Hugo Claus, en overleed in dezelfde week. In diens luwte, maar allicht had Leeflang – geen pseudoniem overigens – niet anders gewild. In tegenstelling tot de mediagenieke Vlaamse reus bleef de Amsterdammer het liefst buiten de spotlights. Lange tijd weigerde hij geïnterviewd te worden; hij vond dat al dat geklets alleen maar afleidde van waar het echt om draaide: de poëzie. Nog een groot punt van verschil met onze landgenoot: Claus debuteerde al op 18-jarige leeftijd en Leeflang pas op zijn vijftigste, samen met Jan Eijkelboom, die andere laatbloeier die onlangs het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde. Leeflang en Eijkelboom werden door de toenmalige uitgever van De Arbeiders-pers, Theo Sontrop, met een kwinkslag voorgesteld als ‘De echte Vijftigers’.

Nochtans had het anders kunnen lopen. In 1953 kreeg Ed Leeflang een eervolle vermelding van de jury van het Reina Prinsen Geerligsfonds. Hij zou kort daarop debuteren in de gerenommeerde Windroosreeks, maar kritische opmerkingen van Ad den Besten, de geestelijke vader van de poëziereeks, deden hem twijfelen aan zichzelf en hij blies het hele zaakje af. Hij werkte als journalist, studeerde Nederlands en gaf lange tijd les, eerst in Zeeland en daarna in Amsterdam. Hij schreef liedjesteksten (onder anderen voor Miel Cools) en vertaalde kinderboeken uit het Engels. Ondertussen werkte hij in stilte voort aan zijn zo lang verborgen gehouden dichtwerk. Vruchtbare stilte, want zijn debuutbundel De hazen en andere gedichten werd in 1980 prompt bekroond met de Jan Campertprijs. Leeflang kreeg de smaak te pakken. Op korte tijd volgden meer bundels, wat in 1991 leidde tot de prestigieuze Roland Holstpenning, een oeuvreprijs.

Hoewel hij was opgegroeid in de tijd dat de Vijftigers opgang maakten, had Leeflang het niet zo voor de experimentelen. In een interview – een van de zeldzame – met Piet Piryns uit 1983 lichtte hij zijn houding tegenover hermetische gedichten toe: ‘De grootste hekel heb ik aan poëzie waar ik geen raad mee weet omdat ik niet begrijp waarover het gaat. Er is in Nederland een sterke stroming die poëzie een esoterisch karakter wil geven. Een soort vrijmetselarij, een onderaards genootschap van goede verstaanders. Sommige poëziebesprekingen geven je ook het gevoel dat je niet in de code bent ingewijd.’ Leeflang streefde ‘een soort doorzichtige complexiteit’ na. Zijn gedichten bedienen zich van een eenvoudig taalgebruik. Ze zijn sterk persoonlijk getint, maar toch beladen met meerdere betekenissen. Je raakt er gemakkelijk in maar niet zo makkelijk weer uit, wat een onmiskenbare eigenschap is van goede poëzie. Referenties aan zijn lerarenbestaan zijn schering en inslag. De bundel Op Pennewips plek bestaat uit 44 titelloze gedichten, geschreven vanuit het perspectief van meesters, juffen en kinderen. De gedichten tonen aan dat Leeflang een liefdevolle, gedreven leraar moet zijn geweest. Cynisme en harde ironie waren hem vreemd. Ed Leeflang meende dat een mens zijn leven, hoe tragisch ook, waardig moet dragen. De man wist waarover hij sprak: naast twee zonen had hij een ernstig geestelijk en lichamelijk gehandicapte dochter. Over haar schreef hij in de bundel Bewoond als ik ben.

De laatste jaren durfde Leeflang, net zoals dat bij zijn uitgestelde debuut het geval was, niet meer met pril werk naar buiten te komen. Volgens zijn uitgever schortte er niets aan de kwaliteit, wel integendeel, maar Leeflang legde de lat nu eenmaal hoog. Een nieuwe bundel was zo goed als klaar, en misschien hadden ze hem bij De Arbeiderspers alsnog over de streep kunnen trekken, maar het heeft niet meer mogen baten. Ed Leeflang stierf op maandag 17 maart in Amsterdam. Hij was al geruime tijd ziek.

Philip Hoorne

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content