In Genua ging het nog maar eens goed fout. Als de rook is opgetrokken, zal blijken dat niet het geweld, wel de kreet van de tienduizenden vreedzame betogers de chefs de meeste zorgen baart.

De leiders van de rijkste zeven landen plus Rusland maakten weinig woorden vuil aan Carlo Giuliani. Zijn naam komt niet in het slotcommuniqué voor dat de G8 na hun bewogen driedaagse in Genua de wereld instuurden en evenmin kreeg hij op de vele persconferenties na de top een vermelding van een van de regeringsleiders. Giuliani mag dan wel dood zijn, hij moet nu ook doodgezwegen worden.

De 23-jarige werkloze en dakloze Genovees, die op de Piazza Gaetano Alimonda werd neergeschoten, was een van de driehonderd amokmakers die het feestje in Genua – kostprijs ruim 100 miljoen euro (circa 4 miljard frank) – totaal verbrodden. Terwijl de chefs er uren over deden om in het voormalige dogenpaleis de belangwekkende zin there is currently disagreement on the Kyoto Protocol and its ratification op papier te zetten, dreven dikke traangaswolken over de benedenstad. In de rand van de grootste betoging die Genua de laatste tien jaar kende, sloegen de tutti negri, de zwarte mannen, hun slag. Auto’s werden in brand gestoken en met keien en stokken sloegen ze winkelruiten en benzinepompen stuk. Meer dan eens ging er een vechtpartij met de verantwoordelijken van het Genovees Sociaal Forum, die de betoging georganiseerd hadden en tot elke prijs incidenten wilden vermijden, aan vooraf.

Het vier meter hoge ijzeren gordijn dat op alle zenuwpunten met gepantserde auto’s, waterkanonnen en duizenden carabinieri werd bewaakt, maakte van het historische en chique stadscentrum een oninneembare vesting. Zelfs de journalisten met een officiële badge raakten er met moeite in en uit. De regeringsleiders, die op het gloednieuwe en door marineschepen bewaakte cruiseschip European Vision – de naam alleen al – logeerden, liepen geen enkel risico. Toch trokken de meeste chefs met hangende pootjes naar Genua. In de Airbus van de Belgische luchtmacht, waarmee Europees Commissievoorzitter Romano Prodi en premier Guy Verhofstadt (VLD) naar de top reisden, hing een bedrukt sfeertje. Dat beterde er niet op toen het vliegtuig na een uur vliegen wegens motorpech rechtsomkeert moest maken en zich voorbereidde op een noodlanding.

Het protest tegen de globalisering dat in november 1999 in Seattle begon en sindsdien alle topontmoetingen van de politieke leiders kruidt, komt voor de chefs zeer ongelegen. Er is immers veel meer aan de hand dan, zoals Prodi zei, ‘een totaal nieuwe vorm van geweld’. Zeker in Genua werd duidelijk dat de anti-globalisten heel veel volk op de been kunnen brengen. CNN had het over 150.000 betogers en ook al zouden het er maar half zoveel geweest zijn, dan nog was het de grootste manifestatie tegen de wereld van de nieuwe, mondiale economie. Wie zich op de herrieschoppers blindstaart, mist het essentiële van Genua: de geboorte van een politieke beweging die enkele onuitgesproken dogma’s van de Europese en wereldleiders opnieuw ter discussie stelt. En er is meer. Het protest van Genua verschilt niet grondig van het ongenoegen dat op 7 juni een opgemerkt nee in het Ierse referendum opleverde en de Europese Unie met een immens probleem opzadelt.

GOED GEWETEN VAN DE CHEFS

De meeste betogers in Genua waren jongelui, maar de vergrijsde types waren eveneens op het appel. Zo ook de Italiaanse mamma’s die erop toekeken dat het hun kroost op deze gloeiendhete giornata particolare aan niets ontbrak. Ze hadden proviand bij zich, frisse drankjes, vlaggen en wimpels. Van de Partito Communista bijvoorbeeld. Voor de Italiaanse premier Silvio Berlusconi die in juni op de Europese top in Göteborg met veel branie aankondigde dat hij Italië voorgoed van de communisten zal bevrijden, is er nog werk aan de winkel.

Maar ook de meer lucide regeringsleiders weten nu dat ze de volgende maanden en allicht jaren veel om handen zullen hebben. Ze moeten de publieke opinie overtuigen dat hun reünies geen holle liturgie zijn en dat hun handelingen de wereld wel (een beetje) veranderen. Zeker de Europese leiders zit het hoog dat de activisten en een deel van de bevolking hen als pure handlangers, zo niet waterdragers van de globale economie beschouwen. Als we ze mogen geloven, is het precies het tegendeel en dat wordt nu op elke vergadering met zoveel woorden verteld. Vorige maandag nog op de raad Algemene Zaken van de Unie onderstreepten zowat alle ministers van Buitenlandse Zaken dat alleen de politiek – Europa dus, maar ook de multinationale organisaties zoals Verenigde Naties, Wereldbank en Internationaal Muntfonds (IMF) – de wilde globalisering afremt. ‘Er is geen enkele reden’, aldus de Portugese sociaal-democraat Jaime Game, ‘om een slecht geweten te cultiveren, want wij doen er wat aan om de globalisering te beschaven. Alleen is niemand ervan op de hoogte.’

Dat laatste geldt alleszins voor de G7/G8, maar dat is dan ook normaal. Sinds de voormalige Franse president Valéry Giscard d’Estaing de club in 1975 voor het eerst bijeenbracht en ze in Rambouillet op het beste van de Franse keuken vergastte, is er veel getafeld, weinig beslist en nog minder uitgevoerd. Als de chefs in debat gaan, is het alleen nog over punten en komma’s, want de diplomaten en de sherpa’s hebben alle teksten reeds dagen voordien op papier gezet. In Genua was het niet anders, althans wat de G7 betreft. Op een paar woorden na was het slotcommuniqué een ceeceetje van het ontwerp dat een week voordien al bij de pers circuleerde.

Vrijdagavond moest Verhofstadt een beroep doen op al zijn creativiteit om de pers van de inbreng van de chefs te overtuigen. Vierentwintig uur later had de premier wel een punt en een argument: Afrika. Er stonden nu (vage) engagementen over een partnerschap met het zwarte continent op papier en volgend jaar wordt Afrika het belangrijkste agendapunt op de G7/G8-top die Canada ergens in een stadje in de Rocky Mountains zal organiseren. Dat Afrikaanse hoofdstuk hadden de diplomaten helemaal niet voorzien en was een aangename verrassing. Het kwam er omdat enkele doordouwers – de Franse president Jacques Chirac verwees op zijn persconferentie tot tweemaal toe naar Verhofstadt, maar ook de Britse premier Tony Blair deed goed mee – er een punt van maakten. De andere chefs lieten zich overtuigen. Het partnerschap verbindt hen vooralsnog tot weinig en voor weinig geld konden ze daarmee het blazoen van de top een beetje redden. ‘Ga de Afrikaanse leiders maar eens zeggen’, zo zeiden de chefs na gedane arbeid in koor, ‘dat deze bijeenkomsten nergens toe dienen.’

OP DE HELLING

Zeker voor het Belgische voorzitterschap zijn het Ierse referendum, de rellen in Göteborg, de ravages en het massaal protest in Genua allesbehalve geschenken. Het dreigt de volgende maanden in het oog van de storm terecht te komen, en dat niet alleen wegens de toppen van Gent en Laken waar de ordehandhaving ongetwijfeld ook een probleem zal vormen. Zowel in Ierland, Frankrijk als Duitsland zijn er volgend jaar verkiezingen en die zijn zelden een stimulans voor gedurfde initiatieven. En dat geldt zeker wanneer de publieke opinie op drift raakt en, zoals in Ierland, een aantal Europese zekerheden en axioma’s afwijst. Op dat moment bevinden ook de regeringen zich op drijfzand en bedanken ze ervoor om ambitieuze verklaringen zoals die van Laken te ondertekenen. Dan telt vooral het lijfsbehoud en nu reeds zet het de plannen van het Belgisch voorzitterschap op de helling. Met zijn fijne neus voor politieke krachtsverhoudingen snoof minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (PRL) op zijn ronde van de hoofdsteden dat de wind van richting veranderde en dat de weg naar Laken een moeilijke hindernissenkoers wordt.

‘De Ierse regering is stuurloos en weet niet meer van welk hout pijlen maken. Als we een groot ongeluk willen vermijden, moeten we ze voor het volle pond helpen.’ Meer nog dan de woorden zelf overtuigde de toon Michel dat het zijn Duitse ambtgenoot Joschka Fischer ernst was. In zijn Berlijnse kantoor op donderdagnamiddag 6 juli, dringt Fischer erop aan dat het Belgische voorzitterschap alle zeilen zou bijzetten om te verhinderen dat de Ierse regering een tweede keer over het referendum struikelt. Michel, die anderhalf uur later de Israëlische premier Ariel Sharon zal ontmoeten, krijgt nog te horen dat er spoed mee gemoeid is. Fischer adviseert onmiddellijke actie. Sinds 7 juni, de dag van het Ierse nee tegen het verdrag van Nice, is het Europese establishment de pedalen kwijt en de situatie roept herinneringen op aan 1992, toen Deense dwarsliggers het feestje rond het Verdrag van Maastricht en de eenheidsmunt verknalden. Er is wel een verschil. In tegenstelling tot Denemarken was Ierland voor het lid van de Europese Unie werd een economisch rampgebied. Met Europa kwamen de miljarden steunfondsen, de gemeenschappelijke markt en een spectaculaire groei. De Ierse armoedzaaier werd een welvarende yup en dat heeft hij in hoofdzaak aan Europa te danken.

Uitgerekend het land dat onder Europese miljardenhulp werd bedolven en als geen ander van het Europese model profiteerde, wijst verdere integratie af. Daarmee ligt het klassieke discours waarmee de bevolking decennialang van het grote Europese gelijk werd overtuigd, aan diggelen. De scherpe economische argumenten die tot voor een paar jaar elke kritiek tegenover het Europese project wegmaaiden, doen het niet meer. Ze zijn afgebot en misschien zelfs contraproductief. En toch blijft premier Verhofstadt over een ambitieuze verklaring van Laken praten. ‘Immers,’ aldus Verhofstadt op het Europese Forum in de abdij van het Oostenrijkse Göttweig, ‘nadat we de Unie decennialang stap voor stap hebben uitgebouwd, is er thans nood aan een heuse sprong.’

Het opmerkelijke aan die stelling is dat ze nauwelijks door het Ierse referendum werd beïnvloed. Al geruime tijd voor 7 juni bepleitte Verhofstadt de grote sprong en na het Ierse referendum nam hij geen gas terug. Hooguit bewees het voor de premier hoe dringend de hervormingen zijn, want ‘er gaapt een kloof tussen de Europese Unie en haar burgers. Pas wanneer we bereid zijn om zekerheid over de doelstellingen, bevoegdheden en instrumenten van de Unie te scheppen, zullen we in de landen die huiverig tegenover verdere integratie staan de opening vinden om verder naarstig mee te werken.’

DAAR IS DE KLOOF WEER

Het is niet de eerste keer dat Verhofstadt een kloof tussen de burger en de politiek ontdekt en remedies voorstelt. In eigen land was het jarenlang zijn diepste politiek credo en zijn echte fonds de commerce. In Europa bevindt hij zich bijgevolg op vertrouwd terrein. Opmerkelijk is echter dat de Europese diagnose grondig verschilt met de analyse die hij op het einde van de jaren tachtig voor België maakte. Toen lag de nadruk op de pressiegroepen die de staat overwoekerden en was de kritiek uitgesproken politiek en ideologisch. Nu gebruikt Verhofstadt het ontleedmes van de grondwetdeskundige en houdt hij zich ver van de ideologie. Terwijl de teksten van de vroegere Burgermanifesten op de rand van keuken- en cafétafels werden geschreven en er altijd wel een journalist was die meelas en hem van repliek diende, houden nu rechtsgeleerden, professoren en diplomaten de pen vast en is de premier er als de dood voor dat een kladje van al die hermetische teksten bij de media zou neerdwarrelen. Verhofstadt mag dan al zoveel meer stijl en zwier dan Jean-Luc Dehaene (CVP) hebben en de internationale pers in de Gentse Brasserie Anna de finesses van de Castello de Fonterutoli van 1997 onthullen, als het handbakken van de echte politiek begint, is hij zo mogelijk nog zwijgzamer dan zijn voorganger. Zeker in Europese zaken. Bij zijn bezoeken aan de Franse president Jacques Chirac, de Duitse kanselier Gerhard Schröder en de Spaanse premier José Maria Aznar werd de Belgische pers door zijn medewerkers en woordvoerders op grote afstand gehouden.

Op 20 december, een week na de top van Nice en uitgerekend in Knack, liet Verhofstadt voor het eerst in zijn kaarten van EU-voorzitter kijken. In de pers, die reeds in kerststemming was, trok het interview nauwelijks de aandacht, maar bij de coalitiepartners, de diplomatie en het Belgische euro-establishment veroorzaakte het gesprek een schokeffect. In zijn vertrouwde stijl verketterde Verhofstadt de absurde reglementen en normeringen van de Unie, stelde hij zich hardop de vraag of de Unie geen taken moest afstoten en zette hij zich als overtuigd liberaal tegen een steeds verder uitdijend Europa af. Terloops werd de enige, echte vader van Europa, Jean Monnet, op zijn plaats gezet en sprak de premier zijn groot begrip voor de eurosceptici uit. ‘Ik weet wat ze drijft’ heette het, en enkele zinnen verder maakte hij zich sterk dat hij de formule op zak had die voorgoed een einde aan hun groot wantrouwen tegenover Europa kon maken. Zo werd de koevoet of de definitieve Kompetenzabgrenzung (bevoegdheidsafbakening) van de Unie uitgevonden.

Veel van wat Verhofstadt toen zei, zegt hij vandaag niet meer. Er kwam zoveel tegenwind dat de premier, die ondertussen door een plejade technische en politieke raadgevers, zo niet elder European statesmen is omringd, zijn koers moest bijsturen. De koevoet is opgeborgen, zo ook de transfer van bevoegdheden naar de lidstaten en de definitieve bevoegdheidsafbakening. De satelliet-Verhofstadt die even op drift leek, is opnieuw in een vertrouwde Europese baan belandt en in de diplomatie en op Buitenlandse Zaken zijn ze daar dik tevreden over. Zolang hun naam maar niet in de kranten komt, zetten die kringen graag in de verf dat Verhofstadt van ‘heel ver komt’.

De diplomatie speelt daar een rol in, maar ook (vooral) minister van Buitenlandse Zaken Michel die de smaak van Europa nu helemaal te pakken heeft en zich steeds nadrukkelijker in het debat mengt. Zijn colloque singulier met de premier verloopt meestal via de gsm, is bij momenten erg luidruchtig en vindt meer dan eens in het holst van de nacht plaats. Kortom, het openbaar debat dat Michel als remedie voor de malaise van de burger naar voren schuift.

Inzake Europese bevoegdheden en de plaats van constitutionele regio’s in de besluitvorming verdedigt Michel de orthodoxe standpunten van de diplomatie, maar hij durft wel tegen het eenheidsdenken uit te halen. Het traumatische gebeuren in Genua geeft hem nieuwe argumenten om een ideologisch veeleer dan legalistisch debat over het wezen van de Europese Unie op te zetten. Voor Verhofstadt ligt dat erg moeilijk. Zijn referentiekader blijft de individuele burger die greep op de politiek wil krijgen en veel minder de politiek die de economie onder controle wil krijgen. Voor Verhofstadt ruikt dat iets te veel naar oude sociaal-democratie en vervallen ideologie. Na Genua maakte hij van de veroordeling van het geweld de belangrijkste opdracht van alle democratische partijen. Dat verbaast niet echt, want Verhofstadt blijft een liberaal. Binnen de coalitie zou dat wel eens een minderheidsstandpunt kunnen zijn, want voor velen is de inhoudelijke discussie met de anti-globalisten allicht veel belangrijker.

Paul Goossens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content