Op 31 juli is het vijf jaar geleden dat koning Boudewijn stierf. Een beeld van een vorst.

Stel: de koning heeft wat te melden aan de eerste minister. Hij roept er geen secretaresse bij maar neemt zelf de pen ter hand. De zaak is gewichtig. De premier vindt dat de brief in het parlement moet worden voorgelezen, maar hij wil er nog een paragraaf aan toegevoegd zien. Van die te openbaren brief, versie twee, is het kennelijk nodig dat er een officiële, originele versie bestaat, waarna de koning alweer aan zijn schrijftafel gaat zitten en vier kantjes octavo-formaat volpent. Twee keer, in het Nederlands en het Frans.

Het lijkt wel strafwerk.

Zo gebeurde het toen koning Boudewijn in 1990 weigerde om de nieuwe wet over de gedeeltelijke depenalisering van abortus te bekrachtigen. Dus schreef hij twee brieven om zijn gewetensnood te verantwoorden en – dit was wat de toenmalige premier Wilfried Martens (CVP) er in de tweede versie bij wou – om de regering te vragen een oplossing voor het probleem te bedenken. In tweevoud, waarvan versie één officieel niet bestaat, in beide landstalen, want hij is tenslotte koning der Belgen.

De brieven zijn nu te zien in het Koninklijk Paleis in Brussel, in de kleine, maar goed opgezette tentoonstelling “Boudewijn. Een koning en zijn tijd”. Het oogt lichtelijk krampachtig, dit vertoon van tweetaligheid dat eigen is aan officieel België en dus zeker aan de nochtans overwegend Franstalige monarchie.

DE LIJKWADE VAN TURIJN IN EEN LIJST

Op het bureau dat Boudewijn gebruikte in zijn woonst, het paleis van Laken, en dat ook op de tentoonstelling te zien is, ligt quasi nonchalant een aan “goede vrienden” gericht kattenbelletje in het Nederlands – met even verderop idem met krek dezelfde inhoud in het Frans. Het is haast niet te geloven dat dit authentieke briefjes zouden zijn. Of schreef de aflijvige ze, met het oog op een tentoonstelling als deze, als expositiestukken?

Misschien is met dat bureau nog een glimp van de ware, maar hoe dan ook enigmatische Boudewijn te ontwaren. Er kan vier man aan plaatsnemen, aan dat bureau, maar de vorst had het voor meer dan de helft gevuld met kaders met daarin foto’s van familieleden en bewonderde figuren, moeder koningin Astrid, vader Leopold III, de paus en, centraal, in een kunstig versierde zilveren lijst, het Christushoofd van de lijkwade van Turijn. Alsof Boudewijn zijn inspiratiebronnen dicht in de buurt wou.

Enscenering is eigen aan de koninklijke functie. Naarmate de parlementaire democratie sinds het ontstaan van België in 1830 aan slagkracht won, kromp ’s konings reikwijdte steeds meer in tot een formalisme. Het is tenslotte niet – niet meer – zo dat de koning echt doet wat de grondwet hem voorschrijft; hij wendt dat als het ware alleen maar voor. In het constitutionele systeem is hij niet meer degene die het huis draagt, al is hij er wel de sluitsteen in die belet dat het in elkaar stort.

Die enscenering lijkt op een goochelaarstruc: omdat het geheim daarvan niet mag worden verklapt, heerst rond het koninklijke functioneren een grote discretie. Interviews geeft de vorst niet, wie hem spreekt, mag de inhoud van dit colloque singulier niet aan de openbaarheid prijsgeven, alles wat hij doet en zegt, moet door de regering “gedekt” en dus goedgekeurd zijn, zoniet is “de kroon ontbloot”.

Dat leidt soms tot hypergevoeligheid en incidenten. Ook bij de voorbereiding van de publicatie die de tentoonstelling begeleidt. VUB-hoogleraar Christian Koninckx, medesamensteller van het boek en auteur van een wetenschappelijk omstreden studie over Leopold III, weigerde daarin een bijdrage op te nemen over Boudewijns visie op de vrouw, geschreven door zijn collega Machteld Demetsenaere. Ze zou te laat zijn ingediend. Dat is niet zo. Koninckx maakte wel bezwaar tegen de passages waarin Demetsenaere verwees naar de onthullingen over de relatie tussen Boudewijn en zijn stiefmoeder prinses Lilian en over Boudewijns wantrouwen tegen zijn te weinig katholiek geachte neef, prins Laurent.

Het werd een banaal en onverkwikkelijk incident. Het bracht een bekwame historica als Demetsenaere onnodig in opspraak en het wekt onterecht de indruk dat wat wél in het boek staat afgedrukt, louter tot de hagiografie zou behoren. Dat is niet zo, hoewel het misschien wel geldt voor Koninckx’ eigen bijdragen daaraan. Getuigt het boek hier en daar wel van een zekere schroomvalligheid, het bevat meerdere erg lezenswaardige (en ja, soms onthullende) deelstudies.

EEN DIEPE BREUK IN DE FAMILIE

In Boudewijns lange regeerperiode onderging de Belgische monarchie een fundamentele verandering. Leopold III wou nog, net als zijn voorgangers, een persoonlijke politiek voeren. Daardoor kwam hij in botsing met de politici, die zich door de volkswil en de democratische legitimiteit gesteund wisten. Zo ontstond de Koningskwestie, waarin Leopold alleen de steun van de CVP kreeg. In 1950 verloor hij die strijd. Zijn opvolger, de nog piepjonge Boudewijn, stond aanvankelijk sterk onder Leopolds invloed. Geen wonder, Leopold en diens tweede vrouw Lilian bleven hem fysiek zeer nabij: omdat de CVP dat wou, bleven zij bij hem op het paleis van Laken wonen.

Zo bleef de relatie tussen paleis en parlement verkrampt. Daarin kwam in 1960 een ommekeer. Twee personen lijken daarin de hoofdrol te hebben gespeeld: koningin Fabiola, met wie Boudewijn in 1960 trouwde, en de toenmalige premier Gaston Eyskens (CVP). Fabiola kon absoluut niet overweg met de kennelijk dominante en ambitieuze Lilian, wat leidde tot een diepe breuk in de familie, maar ook tot de ontvoogding van Boudewijn. De foto op diens bureau mag niet bedriegen: sinds 1960, toen Leopold en Lilian van Laken naar Argenteuil verhuisden (met medeneming van 450 stuks meubilair, nochtans deels staatsbezit), had Boudewijn wellicht geen direct contact meer met zijn vader.

Eyskens kon orde op zaken stellen omdat hij geen oudstrijder van de Koningskwestie was. Integendeel, wegens zijn te zwak geachte houding toen had zijn partij hem voor lange tijd de woestijn ingestuurd. Eyskens was vooral een legalist, die vond dat iedereen de regels van de parlementaire monarchie te respecteren had, ook de koning. Daarom weigerde hij in de Kongocrisis van 1960 de plaats te ruimen voor een zakenkabinet, zoals Boudewijn wou. Bij de winterstakingen tegen zijn Eenheidswet in 1960-61 wou hij ook evenmin toegeven, omdat hij niet wou dat de parlementaire legitimiteit zou capituleren voor de druk van de straat. Enkele jaren eerder, in volle schoolstrijd, was Boudewijn zinnens om de nieuwe, door de CVP fel bestreden onderwijswetten van de toenmalige rood-blauwe regering niet te bekrachtigen. Oppositieleider Eyskens raadde hem aan om dat toch maar te doen, aangezien die wetten nu eenmaal perfect democratisch tot stand waren gekomen. Jammer voor de CVP, maar zo was het.

Eyskens was het tenslotte die ervoor zorgde dat de oud-leopoldisten uit Boudewijns entourage verdwenen en dat ook Leopold uit Laken vertrok. In die voorwaarden kon Boudewijn een constructieve relatie met de politiek ontwikkelen. Pas toen ook begon zijn populariteit te groeien. Overigens mag ook hier de schijn niet bedriegen: zijn dood in 1993 weekte wel veel emoties los, maar zo uitzonderlijk waren die niet. Ook toen koning Albert in 1934 bij een ongeval om het leven was gekomen, liep heel België te hoop om hem een laatste groet te brengen.

HET KONINGSCHAP ALS EEN ZENDING

Als Boudewijn sindsdien nog eigen initiatieven ontwikkelde, was dat niet langer tégen de politiek, maar aanvullend erbij. Hij deed dat vooral via zijn representatieve functies, in toespraken of bij bezoeken. Ze kregen een bestendiging via de in 1976 opgerichte, goed in de slappe was zittende Koning Boudewijnstichting. Boudewijns persoonlijke invloed bleef anekdotisch. Hij verdedigde wel nog een persoonlijke agenda, bijvoorbeeld tegenover de oud-kolonieZaïre, nu Congo. Zo wou hij graag rechtstreeks ingelicht worden door de Belgische ambassadeurs in Kinshasa. Het blijft een constante; eerder dit jaar nog zocht het Hof een hefboom om de regering in Kinshasa te overreden om haar ambassadeur in Brussel, de welmenende, “belgicistische” maar politiek niet zeer onderlegde Justine Kasavubu, niet te ontslaan. Tevergeefs.

Het liep alleen mis in de abortuskwestie. Boudewijn was in de ban geraakt van de katholiek-fundamentalistische charismatische beweging en ging zijn koningschap niet meer als een functie, maar als een “zending” ervaren. Een legalisering van abortus was daar te veel aan. Zo’n incident lijkt met koning Albert II onwaarschijnlijk. Ook hij en zijn gezin zijn de charismatici genegen, maar hij heeft een pragmatischer kijk op de pluraliteit in de samenleving. En op zijn rol als staatshoofd.

Albert begon zijn carrière uitdrukkelijk in het spoor van Boudewijn, maar in zijn toespraken gewaagt hij nauwelijks nog over zijn broer en voorganger. Hij haalde de angel uit de relatie tussen vorst en politiek. Toen de politieke klasse sinds de zomer van 1996 afstevende op een regelrechte vertrouwensbreuk met de bevolking, redde hij de regering door de ouders van vermoorde en verdwenen kinderen op het paleis te ontvangen. Hij koos de kant van het volk, niet poujadistisch, maar om de regering op adem te laten komen. Premier Jean-Luc Dehaene (CVP) moet de rest doen.

“Boudewijn. Een koning en zijn tijd”, Koninklijk Paleis te Brussel, tot 27 september. Het gelijknamige boek, uitgegeven door Lannoo en het Gemeentekrediet, kost 995 fr.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content