Met een week vertraging maakte de Europese Commissie haar standpunt over de nieuwe spelregels van de Unie bekend. De kleine landen hebben alle reden om heel waakzaam toe te kijken.

De Europese Unie heeft een nieuw spelreglement nodig indien ze wil verhinderen dat het besluitvormingsproces stokt. In 1997 in Amsterdam slaagden de vijftien er niet in om de moeilijke knopen door te hakken. Volgend jaar komt er een nieuwe poging en in december, op de top van regeringsleiders in Helsinki, wordt de dagorde van de regeringsconferentie (IGC) definitief vastgelegd. Dat wordt een stekelig debat want een half jaar geleden op de top in Keulen werd ook al een agenda goedgekeurd.

Omdat Commissievoorzitter Romano Prodi, hierin gesteund door het Europees parlement en enkele regeringsleiders van kleinere landen, meent dat een radicalere ingreep nodig is, wordt de discussie heropend. Omdat hij goede argumenten nodig had, vroeg Prodi voormalig premier Jean-Luc Dehaene, de vroegere Duitse president Richard von Weizsäcker en de Brit David Simon om een rapport. De voorstellen die de drie wijzen op papier zetten, worden nu door de Commissie grotendeels overgenomen. Maar niet iedereen in Prodi’s team zat op dezelfde golflengte en dat veroorzaakte tijdverlies en leidde tot een afzwakking van het rapport-Dehaene.

Dat is onder meer het geval inzake de besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid of het opdoeken van de unanimiteitsregel. Hoewel de Commissie van de meerderheidsbeslissing de regel hoopt te maken, wil ze “echt fundamentele vragen of kwesties die als zeer politiek gevoelig worden ervaren” er buiten houden. Voor de verdedigers van het vetorecht biedt de extreme vaagheid van die formulering perspectieven. Op deze manier kunnen ze haast een status-quo van de huidige toestand uit de brand slepen. Het gevaar is niet denkbeeldig. Zelfs binnen de Belgische regering brak rond de fiscaliteit een discussie over de unanimiteit uit. De liberalen die er als de dood voor zijn dat een rood-groen Europees front van de ecotaks – een bevoegdheid van Olivier Deleuze (Ecolo) – een hefboom maken om de fiscale druk te verhogen, waren plots minder enthousiast om de unanimiteitsregel op te geven. Mede daardoor en omdat minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (PRL) ook in Europese dossiers graag het eerste en het laatste woord heeft, is er nog steeds geen definitieve regeringstekst rond de IGC.

HET GELIJK VAN DE GROTEN

Ook over de samenstelling van de Europese Commissie is Prodi minder duidelijk dan Dehaene. De wijzen stelden heel nadrukkelijk dat elk land een commissielid moet behouden. Prodi zwijgt erover en dat versterkt het vermoeden dat zijn team vooral oog heeft voor de belangen van de grotere lidstaten.

Al tijdens de portefeuilleverdeling rezen er vragen over Prodi’s gulheid voor de grote lidstaten. De dubbelzinnigheid omtrent de samenstelling van de Commissie contrasteert scherp met de uitgesponnen argumentatie om de grote landen in de Raad meer stemmen te geven. Prodi en de bevoegde commissaris Michel Barnier, niet toevallig een Fransman, zal hen weinig in de weg leggen. Oorspronkelijk, zo becijferden ze, vertegenwoordigde een gekwalificeerde meerderheid 67 procent van de Unie-bevolking, vandaag is het slechts 58 procent en indien de stemverhoudingen dezelfde blijven, wordt het in een Unie van 27 leden nauwelijks 50 procent. De grote landen eisen bijgevolg een andere, voor hen gunstiger stemverdeling. Die zullen ze ongetwijfeld binnenhalen en ook daarom wordt de volgende IGC voor kleine landen een riskant avontuur. Misschien moeten ze hun commissaris opgeven, in de raad zullen ze stemmen inleveren en in het parlement zetels moeten afstaan. Voor de kleine landen dreigt het nieuwe verdrag een bittere pil te worden.

Volgens het verdrag mag het parlement maximaal zevenhonderd leden tellen en nu al zijn er 626 zetels toegewezen. Zo gauw Polen en Hongarije, met respectievelijk 39 en 10 miljoen inwoners erbij komen, moeten de huidige vijftien lidstaten beginnen inleveren. Niet toevallig verschenen vorige week in de Duitse pers tabellen waaruit bleek dat de kleine landen in het parlement oververtegenwoordigd zijn. België heeft immers 25 zetels of één afgevaardigde per 405.720 inwoners. Nederland daarentegen heeft één euro-parlementslid per 467.741 inwoners, wat nog altijd aanzienlijk beter is dan Duitsland dat slechts één afgevaardigde per 828.000 inwoners heeft. Het verschil is spectaculair, zeker in vergelijking met de allerkleinsten: Ierland heeft één zetel voor 243.466 inwoners en Luxemburg heeft niet eens 70.000 inwoners voor een zetel nodig. In de mate dat het parlement meer macht krijgt, zullen de grote landen minder geneigd zijn om deze afwijking van het one man, one vote-principe te slikken.

P.G.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content