Op 8 juni 2003 zou Marguerite Yourcenar honderd jaar zijn geworden. De schrijfster verwierf in 1980 eeuwige roem, toen ze als eerste vrouw in de Académie Française werd opgenomen. Op de Mont-Noir, op de grens tussen Frankrijk en België, wordt op gepaste wijze aan haar herinnerd.

De lente was mild dit jaar. De blauwe boshyacintjes koesterden zich lang in de zachte zon van april. Het landschap dat zich voorbij het terras van de Villa Mont-Noir ontrolt, is als het ware stil blijven staan. De rumoerige drukte van de brasseries en wegcafés aan de Belgische kant van de Zwarte Berg lijkt ver weg. Niet meer dan enkele honderden meters verder stoeien jongeren ongestoord in het gras. Wandelaars flaneren langs de goed onderhouden paden van het Parc Départemental Marguerite Yourcenar. De grens en de renommee van de schrijfster hebben de verloedering tegengehouden. Maar misschien weten ze in Frankrijk ook beter hoe ze met een lieu de mémoire moeten omspringen.

Het park was tot bijna honderd jaar geleden het landgoed van de familie Cleenewerck de Crayencour. Het Département du Nord kocht het in 1987 en laat het publiek er van de natuur genieten. Maar het biedt er ook onderdak aan een instelling die zich, onder meer, om het werk van en de gedachte aan Marguerite Yourcenar bekommert.

Dat de overheid het landschap van haar jeugd zou vrijwaren, was een van de laatste vreugden die de schrijfster werd gegund. Ze stierf enkele maanden later. Het huis in het park, de huidige Villa Mont-Noir, is nu het Centre Départemental de Résidence d’Ecrivains Européens. Er logeren voortdurend drie schrijvers of schrijfsters, die er gedurende enkele maanden in alle rust aan hun oeuvre werken. Het kantoor van directeur Guy Fontaine is de voormalige pigeonnier van het kasteel. Zijn twee medewerksters betrekken het gebouwtje dat ooit een schapenstal was. Het huis zelf dateert uit de jaren twintig van de vorige eeuw. Het originele kasteel zelf overleefde de Eerste Wereldoorlog niet. De generale staf van het Engelse leger dat bij Ieper vocht, vestigde er zijn hoofdkwartier en het werd door de Duitse artillerie geleidelijk volledig kapotgeschoten. De donkere sparren die de Zwarte Berg zijn naam gaven, werden op dezelfde manier weggemaaid.

Toch keken mensen uit heel Europa de voorbije jaren over de Vlaamse heuvels uit, die tijdens het Mioceen deel uitmaakten van een rij zandbanken die van Cap Gris Nez tot in Limburg de zee afzoomden. Ze zochten er inspiratie en kregen tegelijk de kans om met auteurs uit andere landen en culturen van gedachten te wisselen en het gesprek aan te gaan – er logeerden in april een Belgische, een Rus en een Spanjaard. Directeur Fontaine: ‘We boden in totaal al aan een kleine tachtig schrijvers onderdak, altijd in groepen van drie. Uit Vlaanderen waren Luuk Gruwez en Stefan Hertmans onze gasten.’ Het centrum werkt overigens regelmatig met de Vlaamse en Belgische overheden samen, het is in het Frans en het Nederlands actief.

HET MEISJE VAN ‘T KASTEEL

Marguerite de Cleenewerck de Crayencour wordt op 8 juni 1903 een beetje toevallig in Brussel geboren, in een huis aan de Avenue Louise. Ze is de vrucht van het huwelijk van de Frans-Vlaamse edelman Michel de Cleenewerck de Crayencour en een Waals-Belgische moeder van kleine Henegouwse adel, Fernande de Cartier de Marchienne. De bevalling verloopt ongelukkig: Fernande sterft enkele dagen later aan de gevolgen van een zware bloeding. Vader Michel neemt zijn dochtertje mee naar Frans-Vlaanderen. ’s Zomers verblijven ze op het familiale domein op de Zwarte Berg, tijdens de wintermaanden wonen Michel en de kleine Marguerite bij grootmoeder de Crayencour in Rijsel.

Het ‘meisje van ’t kasteel’, zoals ze in het dorp wordt genoemd, brengt zo negen zomers op de Mont-Noir door. Naar school gaat ze nooit. Ze krijgt onderricht van gouvernantes en huisleraars en afgezien daarvan houdt haar vader zich hoogstpersoonlijk met de opvoeding van zijn dochter bezig. Ze leest al op heel jonge leeftijd alle Franse klassiekers – het spreekt trouwens vanzelf dat ook Grieks en Latijn op het lijstje staan van wat ze moet kennen. ‘Ze woont op de Mont-Noir als een kleine jonkvrouw’, zegt Guy Fontaine. ‘Ze heeft geen schoolvriendjes met wie ze eventueel Vlaams zou hebben gesproken, maar ze hoort de taal natuurlijk wel. Het is de taal van het huispersoneel en van de pachters van haar vader – het domein beslaat zeker vijfhonderd hectare, de situatie is nog bijna feodaal. Ze beleeft er de grote ontdekkingstocht van het leven. Als ze vertrekt, is ze al bijna een hele juffrouw.’

Michel de Crayencour is een vrijgevochten man, een vrijdenker, met de ziel van een bohémien en hij brengt die geest ook over op zijn dochter. In 1912 verkoopt hij het domein op de Mont-Noir en gaat met zijn dochter reizen. Vader en dochter verkennen het Vlaamse land en Michel koopt in Westende een art-decovillaatje op de dijk: de Villa Lumen – het huis staat er ook vandaag nog altijd. Maar als in 1914 in alle Vlaamse steden en dorpen de stormklok luidt, waarmee het begin van de Eerste Wereldoorlog wordt aangekondigd, nemen ze de laatste mailboot die vanuit Oostende naar Engeland vertrekt.

Marguerite de Crayencour verlaat Vlaanderen in 1914, ze keert er pas vele decennia later weer terug. Ze brengt de oorlogsjaren eerst in Londen door en daarna in Parijs, maar een echte plek heeft ze niet meer. Michel de Crayencour sterft in 1929 in Lausanne, maar ook daarna zet Marguerite het reizende leven verder. Ze brengt de jaren twintig en dertig grotendeels in Italië en Griekenland door – ze maakt eigenlijk gewoon haar erfenis op. In haar persoonlijke leven is ze overigens niet zo gelukkig. Ze valt doorgaans voor homoseksuele mannen en ze vindt pas rust als ze in 1937 de Amerikaanse Grace Frick ontmoet. In haar minder bekende debuutroman ‘Alexis ou le Traité du Vain Combat’ uit 1929 schrijft ze al enkele bladzijden over homoseksualiteit die in die tijd zeker ongewoon waren. Maar ze maakt van haar gevoelens geen statement. Ze is op geen enkel vlak een militante.

Grace Frick overtuigt er haar in 1939 van om in de Verenigde Staten te gaan schuilen voor de donkere wolken die zich boven Europa samenpakken. Het koppel steekt de plas over, maar beleeft in Amerika eerst enkele nare jaren. Marguerite leeft er afgesneden van haar taal en cultuur. Ze moet bovendien een baan nemen om te overleven – een schrikwekkende ervaring. Toch neemt ze in 1947 de Amerikaanse nationaliteit aan. Ze doet dat trouwens onder haar schrijversnaam Yourcenar, die ze al gebruikt sinds ze als zestienjarige op kosten van haar vader een eerste bundeltje teksten publiceert.

EEN WEGENKAART VAN VLAANDEREN

Marguerite Yourcenar reist pas in het begin van de jaren vijftig terug naar Europa. Mémoires d’Hadrien is dan gepubliceerd en het succes van dat verhaal over die Romeinse keizer vestigt niet alleen haar naam, maar bevrijdt haar tegelijk ook van alle financiële bekommernissen. Ze schreef overigens al sinds haar jeugd tussendoor aan haar boek over Hadrianus, keizer van Rome in de tweede eeuw na Christus.

Classicus en hoofdredacteur Luc Devoldere van Ons Erfdeel heeft een uitgesproken mening over dat boek. Devoldere volgde vorig jaar bij Ons Erfdeel Jozef Deleu op. De Stichting Ons Erfdeel is vanouds ook over de grens actief. Ze publiceert met Septentrion een tijdschrift dat de cultuur van de Nederlanden in Frankrijk wil uitdragen. Devoldere en Deleu zijn vanzelfsprekend goed bekend op de Mont-Noir – het witte gebouwtje waar de kantoren van Ons Erfdeel gevestigd zijn, ligt in Rekkem tussen de Vlaamse akkers zo ongeveer op de grens met Frankrijk. Yourcenar was tijdens de laatste jaren van haar leven lid van het raadgevend comité van Septentrion.

Jozef Deleu ontmoette de schrijfster enkele keren en publiceerde over die ontmoetingen enkele bladzijden in ‘Citoyen de la Frontière. In de maat van zeven’ (Kritak, 1988). Devoldere schreef mee aan ‘Marguerite Yourcenar, une enfance en Flandre’ dat vorig jaar bij Desclée De Brouwer in het Frans verscheen. Hij bundelt de belangrijkste hoofdstukken daaruit met nieuwe teksten in een nieuw boek over Yourcenar en Vlaanderen, dat eind dit jaar door Marc Van de Wiele in Brugge wordt uitgegeven – dit keer in het Nederlands.

Mémoires d’Hadrien is tegelijk een briljant boek en een mislukte roman’, vindt Luc Devoldere. ‘Ze schreef met Hadrianus een boek over een militair genie. Dat kon ze, zei ze achteraf, eigenlijk alleen na de oorlog doen, in een tijd van politiek optimisme. In de periode van tweehonderd jaar tussen de keizers Augustus en Marcus Aurelius was Europa een ongelooflijk gepacificeerd gebied. Er heerste rust en een relatieve welvaart. Eigenlijk heeft Europa sindsdien nooit meer zo’n lange periode van vrede gekend. Dat was wat haar in Hadrianus interesseerde: zijn grote militaire en politieke kracht, maar tegelijk was hij ook een filhelleen met een grote belangstelling voor kunst en cultuur. Intellectueel verrijkt door de Griekse levenswijze, de Griekse superieure geest. Een architect en een reiziger ook, een biseksueel bovendien – wat haar in zijn biografie zeker niet koud liet. Toen ik nog les gaf, liet ik mijn leerlingen dit boek in de retorica lezen, om het genie van de Romeinen, van de hele Oudheid te begrijpen. Het is een essay over hoe je het leven moet aanpakken om het te boven te komen.’

Maar: het blijft volgens Devoldere desalniettemin een mislukte roman, soms zwaar op de hand. Dat geldt eigenlijk ook voor haar tweede belangrijke werk, L’Oeuvre au Noir, over de vrijgevochten renaissancefiguur Zeno. Ook met dat boek was ze overigens al sinds haar jonge jaren bezig, hoewel het pas in de jaren zestig echt vorm kreeg. Voor dat boek kreeg ze in 1968, in volle meirevolte, de Prix Fémina, een van de grote literaire prijzen in Frankrijk.

Voor L’Oeuvre au Noir keert ze alvast in de geest naar Vlaanderen terug, want het verhaal van de vrijdenker en alchimist Zeno speelt zich in volle contrareformatie goeddeels in Brugge af. Ze herinnert zich de stad nog van bezoeken met haar vader, maar – vertelt Luc Devoldere – als ze Zeno op zeker ogenblik voor de Inquisitie van Brugge naar Engeland wil laten vluchten, moet ze op een wegenkaart op zoek naar een plek vanwaar hij kan vertrekken. Blankenberge of Oostende vindt ze te voor de hand liggend. Heist dan maar.

Haar eigenlijke schriftuur, haar heel eigen stijl, komt volgens Luc Devoldere pas later tot zijn recht in de autobiografische trilogie, die ze daarna opzet. Een ideale mix van essay, familiekroniek, biografie en roman die de verzamelnaam Le Labyrinthe du Monde meekrijgt, naar een satire van de Tsjech Comenius die haar vader ooit uit het Engels vertaalde. Ze speelt al langer met de gedachte om haar familiegeschiedenis te vertellen, maar de idee krijgt pas vorm nadat ze met Zeno en L’Oeuvre au Noir in Vlaanderen was teruggekeerd. In het eerste deel, Souvenirs Pieux (1973), vertelt ze het verhaal van de familie van haar moeder. In Archives du Nord (1977) zoekt ze naar de wortels van de Crayencour-clan. Het derde deel, Quoi? L’Eternité, verschijnt in 1988 een jaar na haar dood en bleef onafgewerkt. Het is overigens een autobiografie zonder ‘ik’, want ze vond zichzelf niet zo interessant.

EEN KWESTIE VAN TERROIR

Zeker voor die trilogie had Yourcenar Vlaanderen weer nodig. Toch maakt ze pas weer echt kennis met het land nadat ze in 1971 in de Académie Royale de Belgique is opgenomen. ‘Ik ben misschien te cru,’ zegt Luc Devoldere, ‘maar schrijvers zijn vampieren. Ze gebruiken hun eigen levens en de decors waarin ze hebben rondgelopen voor zover ze die nodig hebben. Dat is trouwens ook hun goed recht. Yourcenar had Vlaanderen nodig voor L’Oeuvre au Noir, terwijl ze Brugge toch eigenlijk pas later weer ontdekt. Frans-Vlaanderen heeft ze nodig voor de autobiografie, als ze het over de achtergrond van haar vader wil hebben.’

Dat de schrijfster uiteindelijk toch weer in Brugge belandt, is de verdienste van de literaire kring Moritoen uit die stad. Die inviteerde haar voor een lezing uit haar werk, en liet haar stad en streek weer ontdekken. Ze komt er daarna regelmatig terug – in vaak moeilijke omstandigheden, want Grace Frick is dan al ernstig ziek. Ze ontdekt Lissewege en het Zwin en raakt bevriend met conservator Guido Burggraeve van het natuurdomein, met wie ze het ecologische gedachtegoed deelt.

Yourcenar gaat van Brugge houden. Het is, volgens haar, samen met Salzburg de mooiste stad van Europa. Maar is de vrouw die in 1980 als eerste lid werd van de Académie Française daarom ook een Vlaamse schrijfster? Guy Fontaine, bijvoorbeeld, benadrukt als Fransman uit Picardië graag de Vlaamse wortels van Yourcenar. De Vlaming Luc Devoldere staat daar sceptischer tegenover. ‘Haar vaderland was de taal, en dat was het Frans. Van nationaliteit was ze trouwens Amerikaanse, maar ze bleef Frans tot in het diepste van haar vezels.’

‘Ik durf geen Vlaams meer spreken, maar ik heb de woorden gekend’, vertrouwde ze ooit aan Jozef Deleu toe. ‘Vlaanderen was voor Marguerite Yourcenar de Vlaamse natuur’, zegt hij nu. ‘Ze keerde terug om de zuiverheid van haar jeugd terug te zien. Het is geen kwestie van nationalisme of nationaliteit. Het is een kwestie van terroir. We moeten Yourcenar niet vervlaamsen, ze is Vlaams door de grond waarop ze geboren is. In de eerste bladzijden van Archives du Nord maakt ze dat ook duidelijk: het is haar om de bloemen en de bomen te doen, de dorpen, de bergen… “Vlaanderen”, zei ze tegen me, “is de verwondering in mijn leven”.’

De dood van haar levensvriendin Grace Frick op het einde van de jaren zeventig kwam bijna als een bevrijding. Hoewel bijna tachtig voelde Marguerite Yourcenar zich weer vrij om te reizen zoals ze dat in haar jeugd had gedaan. ‘Faire le tour de la prison,’ noemde ze dat zelf een beetje ironisch maar zo mooi. Ze beleefde zelfs een laatste grote passie: ze liet zich op al haar reizen door de jonge homofiele fotograaf Jerry Wilson vergezellen, die helaas al in 1984 aan aids bezweek.

Zelf stierf ze op 17 december 1987. Ze kreeg net daarvoor de bevestiging dat het Département du Nord het voorouderlijke domein op de Mont-Noir had gekocht en daarmee was een cirkel rond. Ze flirtte er in de laatste jaren van haar leven een wijl mee om zich in Brugge te laten begraven – later in Damme en nog later zelfs in Oostkerke. Maar het werd gewoon Mount Desert Island voor de kust van de Amerikaanse staat Maine, waar haar huis stond.

‘Marguerite Yourcenar woonde zo lang in Amerika, maar toch was er niets Amerikaans aan haar’, mijmert Guy Fontaine in zijn kantoortje waar honderd jaar geleden de duiven van de familie Cleenewerck de Crayencour thuis waren. ‘Ze sprak zelfs de taal na al die jaren slechts met een zware Franse tongval. Ze kende ook maar twee literaire vriendschappen. Niet toevallig Yukio Mishima en Henri de Montherlant. Ze was ook van dezelfde familie.

Marguerite Yourcenar is Vlaams door de grond waarop ze geboren is.

Ze keerde naar de Mont-Noir terug, op zoek naar de zuiver-heid van haar jeugd.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content