Honderden miljoenen bewoners van deze aarde leven of overleven moeizaam. Hun kansen op sociaal-economische ontwikkeling hangen grotendeels af van de internationale solidariteit.

Vanaf het begin van de jaren zestig begon een en ander te bewegen op het internationaal vlak met betrekking tot de “derde wereld” of “ontwikkelingslanden”, waarvan men plots het bestaan leek te ontdekken. De Verenigde Naties riepen in 1961 het Eerste Ontwikkelingsdecennium uit en schoven meteen ambitieuze doelstellingen voor ontwikkeling naar voren. Men ging er nogal optimistisch-naïef van uit dat deze konden worden bereikt, als er maar voldoende geldmiddelen voor vrijgemaakt werden. In 1961 verklaarden de geïndustrialiseerde landen van de Verenigde Naties zich trouwens bereid om voortaan “jaarlijks 1 procent van hun bruto nationaal product (bbp) te besteden aan ontwikkelingshulp.” Hetzelfde jaar groepeerde een groot aantal derdewereldlanden zich in de Groep van 77 (die later zou uitgroeien tot boven de 120 leden en tijdens de jaren zeventig een redelijke impact had binnen de Verenigde Naties) en werd de Groep van Ongebonden Landen boven de doopvont gehouden. Zoals de naam het zegt, moest dit de krachtenbundeling vertolken van landen die zich buiten de Oost-West-opdeling wensten te houden.

In 1964 werd de UNCTAD, de Conferentie van de Verenigde Naties over Handel en Ontwikkeling, opgericht en dit was meteen het eerste forum binnen de Verenigde Naties waarin de derdewereldlanden een zeker gewicht hadden.

In 1970, bij de aanvang van het Tweede Ontwikkelingsdecennium, werd de 1-procentnorm verfijnd en gewijzigd. Een VN-commissie onder leiding van Pearson stelde voor om “enkel openbare middelen” (de zogenaamde publieke ontwikkelingshulp, doorgaans ODA genoemd) te weerhouden en de norm te verlagen tot “0,7 procent van het bnp”. In de praktijk heeft vrijwel geen enkel land zich aan dit engagement gehouden. Integendeel, de publieke ontwikkelingshulp blijft over heel de wereld, met inbegrip van België, dalen, op een of andere uitzondering na ( zie tabel). Er waren weliswaar de beloften van de Belgische eerste minister in oktober 1994 op de Conferentie in Rio om “binnen redelijke termijn de 0,7 te halen” en gelijkaardige engagementen werden bevestigd door de rijkste landen op de Sociale Top van Kopenhagen in 1995. Maar de reële bestedingen volgden niet, ook niet in België.

DE WITTE OLIFANTEN VAN BELGIE

Wat intussen wel blijft stijgen, is de schuldenlast van de derde wereld en de netto-overdracht van financiële middelen van het Zuiden naar het Noorden (onder meer ten gevolge van het afbetalen van schulden). Met andere woorden: de derde wereld betaalt sedert vele jaren meer terug dan het van het Noorden aan “hulp” ontvangt. De wereld op zijn kop.

Inmiddels zijn schandalen bekend geraakt over Belgische bilaterale ontwikkelingsprogramma’s (de fameuze “witte olifanten” van het ABOS), gefinancierd met gelden van de belastingbetaler binnen de norm van de 0,7 procent. Niet bepaald om fier over te zijn. Bovendien zijn er in België, in Europa en vrijwel overal ter wereld, grote verschuivingen waar te nemen van minder structurele ontwikkelingssamenwerking naar meer noodhulp. Inmiddels blijkt een oude fundamentele kritiek “handel in de plaats van hulp” geldig: de verhoudingen tussen Noord en Zuid zullen niet alléén opgelost worden door overdrachten van financiële middelen. Maar dat alles mag geen reden zijn om schaamteloos publieke en plechtige beloften met de voeten te treden. Organisaties als 11.11.11/NCOS of Oxfam-Solidariteit vragen dat zowel de beloofde financiële middelen worden vrijgemaakt, als een kwalitatief hoogstaande aanwending van die middelen.

Tenslotte werd de voorbije weken terecht herhaald dat de migratiedruk en de asielproblematiek in ons land niet zullen opgelost worden als niet tevens een ernstig beleid van ontwikkelingssamenwerking wordt gevoerd.

Erik Todts, Oxfam-Solidariteit.

Deze reeks is een gemeenschappelijk initiatief van de Liga voor Mensenrechten, Amnesty International Vlaanderen, Artsen zonder Grenzen, Oxfam-Solidariteit en de uitgever van Knack.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content