Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

In de onmetelijke magazijnen van Thurn & Taxis en de intimiteit van een kleine galerie. Valérie Mannaerts weegt de blik die afstand schept, en nabijheid.

Hij blijft de liefde voor het vaderland, voor halve ruïnes en hedendaagse kunst combineren. Met vele tientallen tegelijk laat Laurent Jacob Belgische kunstenaars hun ding doen op plaatsen waar het kinderen geraden is de hand van hun ouders niet los te laten. In 1985 dirigeerde de chef van Espace 251 Nord (Luik) geruchtmakende Investigations in de waanzinnige parkeergarage onder de place Saint-Lambert in Luik. En toen het beschermde warenhuis Old England in hartje Brussel nog niet tot instrumentenmuseum omgebouwd was, organiseerde hij er de megatentoonstellingen Le Jardin de la Vierge (’93) en Les Fragments du Désir (’95).

Nu heeft de zachtzinnige stijfkop de hand gelegd op de voormalige Koninklijke Opslagplaatsen Thurn & Taxis aan het havenkanaal in Brussel. Honderden verlaten magazijnen liggen over vier verdiepingen geschikt rond een reusachtige, met glas overdekte binnenplaats. Ooit staken ze boordevol met koloniale handelswaren, nu met installaties, video’s, sculpturen en zelfs schilderijen van honderddertig kunstenaars. Anderhalve maand lang vormen die er een Belgian System. Geboren en getogen in dit land, er geïmmigreerd of er domweg een tijd actief, trekken ze zo goed als het gaat hun plan in ons nationaal driedelig stelsel.

De werken zien er lang niet allemaal even voldragen uit. Dat komt niet alleen omdat Jacob erg mild geweest is in zijn keuze van kunstenaars. De overweldigende monumentaliteit van het pand en het geheimzinnige donker van de beschimmelde ruimten slokken het leeuwendeel van de artistieke interventies met huid en haar op. (De sfeer van een site kan een meerwaarde geven, maar wie ze niet naar z’n hand weet te zetten, verdwijnt in het niets.) Bovendien dwingt het massale aanbod op het kilometerlange parcours een mens tot uiterst selectief kijken, wil hij niet halverwege met een ontsteking afhaken.

In de megadoolhof is het speuren naar naamplaatjes onbegonnen werk. Het leuke is dat grote namen er nu even niet toe doen, alleen het vermogen van een kunstwerk om te verrassen. Dimitri Vangrunderbeek maakte een geometrisch-abstracte installatie met boxen uit spaanplaat. Elke doos blijkt op maat gemaakt voor een versleten fauteuil, kast of bed. Huiselijk interieur, halvelings tot minimal sculpture getransformeerd.

KOETERWAALS

Voor een piepkleine kamer heeft Anne-Catherine Kenis’ een witte televisiekast ontworpen. Ze heeft er drie idiote versterkertjes op gezet. Het is het gedroomde meubel voor het bekijken van Stefan Liberski’s film Tour & Taxi. Het verhaal draait rond een misverstand waarbij een taxichauffeur een toerist in driekleurig koeterwaals op een ’tour en taxi’ door Brussel vergast. Hij wijdt hem in de geheimen van het Belgische Systeem in, maar dropt hem ten slotte veilig bij de ingangspoort van de magazijnen Thurn & Taxis.

Ronald Dagonnier plakte subtiele kleurenfoto’s van een reis naar Assoean aaneen tot een lange filmstrook die hij om twee pilaren heen leidt. In Afrika liet Olivier Grossetête zich verleiden tot het vervaardigen van een papieren boot. Zijn Bateau Ivre 1 blijkt kloek genoeg om twee man traag over de stroom te dragen, zo toont een filmpje. Groots en stralend, de kleurenfoto’s van groene hoogten door Lucas Jodogne. Mysterieus versluierd in het door blauwe plafondlampen flauw verlichte donker: koele objecten en transparante plastic gordijnen in de ruimte van Lionel Estève.

Bepaald suggestief is ook de zithoek met pluizige bodembedekkers van Daphne Blancherie. Ze vroeg mensen naar de woorden die hen het dierbaarst zijn, en monteerde ze tot een filmpje ( Les mots précieux). Een oude rot als Leo Copers is op z’n best in dit soort onbestemde ruimten. Met een bespiegelende verwijzing naar Le Penseur van Rodin aan de ene, en een beklemmende sculptuur van een bijna in de muur dringende wanhoopsgestalte aan de andere kant, doet Copers in zijn rauwe waarachtigheid heel wat jonge aanstellers blozen. Bernd Lohaus zocht een smalle ruimte op waar hij een spanningsveld creëert tussen twee compacte groepen van geloogde balken, met elkaar verbonden door een krijtlijn en gebalde woorden, om contact te maken.

Het verbaast een beetje dat bijna niemand uit de omknelling van de magazijnen probeerde te geraken. Langs ramen en poortopeningen naar buiten bijvoorbeeld. Marthe Wéry deed het wel. In haar opstelling van paarsgewijs schuin naar elkaar toelopende, monochrome panelen op lage schoren, neemt ze het ritme van de daken buiten over, een prachtig surfende beweging makend.

Wie in de ruimte van Valérie Mannaerts komt, ziet aanvankelijk niets. Een pijl op de muur wijst naar het raam. Het zicht op de stad in de verte is breed. Een enorme braakliggende lap vormt voor- en middengrond. Te midden daarvan staat een billboard opgesteld. In het koele noorderlicht doet het beeld als een verschijning aan. Een zwarte hand pakt een doorzichtig vel papier met een ronde witte stip, alsof de zon er een wit afdrukje van zichzelf ingeprent heeft. Een onmogelijke schijngestalte in een reëel panorama (met Atomium). De zon staat slechts om middernacht in het noorden, en is dan nooit te zien. Wat zien we als we kijken? Afschaduwingen van de werkelijkheid nadat die aan ons innerlijke oog voorbijgetrokken is.

EEN KLEINE FAMILIE

Het intrigerende billboard van Valérie Mannaerts (27) maakt deel uit van wat de jonge Brusselse kunstenares zelf ‘een kleine familie’ van nieuwe werken noemt. Eerlang zet ze een gelijkaardig bord op het dak van een GB-warenhuis. En in de kleine galerie Drantmann, Werfstraat 16, is de rest van de familie neergestreken. Daar zit een zwartwitfilmpje bij met een sequens waarin een grijze hand een lichtgrijs, doorzichtig vel tegen de zon houdt zodat het ronde gaatje zich met fel wit licht vult, een zonnetje op zichzelf vormend.

Alle sequenties samen wijzen in de richting van iemand die het wezen van het stralende en het oneindige binnen handbereik wil hebben. Desnoods met behulp van een spiegel die zij tegen de lucht houdt. ‘Ik wil begrijpen… wat moet je anders? Ik probeer een benadering te vinden, een nabijheid‘, zegt ze. Zoals men in de Italiaanse palazzo’s doet om de plafondschilderingen eens goed te kunnen bekijken zonder een stijve nek te krijgen?

Op de ommezijde van de wand loopt een korte kleurenfilm waarin een nest bevallige zwarte cirkeltjes over het scherm zwermt. Ze dansen in dubbelbeeld boven diverse binnen- en buitenopnamen (een treinrit, een muur met tekeningen, een stuk struikgewas), bedekken het gezicht van de kunstenares of kittelen haar neus wanneer ze in profiel staat. Wie toekijkt, denkt waarschijnlijk aan z’n eigen blinde vlekken. Die belemmeren haar weliswaar om alles te zien, maar hier leiden ze hun eigen leven en geven het tempo aan. En vormen dus een spektakel op zichzelf. Wat zien we als we kijken?

De rest van de familie staat op twee cibachromefoto’s. Een heldere close-up van het gezicht van Valérie Mannaerts, de ogen stijf dichtgeknepen, twee wegdraaiende fopogen tussen de kassen klemmend. En een rare foto van een stippeltekening met twee figuren die in of uit elkaar gegroeid zijn. Jij en ik, verenigd in een soort hermafroditisch kluwen. Met andere middelen herneemt ze dezelfde grondgedachten als in de tekeningen die Thierry de Duve opnam in Kijk!, zijn groot overzicht van internationale kunst van de XXste eeuw (2000, PSK Brussel).

‘In de vier dingen die ik toon, heb ik het gevoel dat ik telkens iets laat zien en dan weer wegneem’, zegt ze in het café van het Lunatheater, bier drinkend. ‘Er wordt wél iets gegeven, maar ik zorg telkens dat er een afstand is, als een soort scherm, iets wat maakt dat je wel verleid bent om te kijken, maar tegelijk een beetje op afstand wordt gehouden. Het is niet vriendelijk…’

Maar de magie is gelukkig nooit ver. ‘Toen ik aan die kleurenfilm begon, fascineerde het me heel sterk dat het beeld pas kon verschijnen als er een licht achter stond. Je hebt één lamp die mogelijk maakt dat jouw film verschijnt, dat hij bestaat. Het is zoiets moois en eenvoudigs dat je film helemaal in een doos zit, in zo’n cassette, en dat je daar die lichtbron voor nodig hebt.’

Het is dezelfde ervaring die ze tevoren al met de fotografie beleefde. Thuis in haar doka werd ze getroffen door de sterke lichtbron en het lichtgevoelige oppervlak die maken dat een beeld verschijnt. Door de camera wordt een veld afgebakend en een afstand geschapen. Dat dwingt de blik om beter, met meer concentratie te kijken. ‘Ik vind het aangenaam dat ik zélf het veld kan bepalen waarin de kijker zit.’ Van het grootste belang in heel haar werk is de vrijheid om uit te maken ‘wat wél en wat niet toegankelijk is, wat ik laat zien en wat de kijker te zien krijgt.’

KAPSTOKKEN

De nieuwe familie van Valérie Mannaerts verbaast velen die haar werk vastgepind hebben op de constanten die het sinds haar debuut – in 1996 bij Opus Operandi in Gent, na vier jaar academie – vertoonde. Dan denken we vooral aan de tekeningen van roerloze menselijke lichamen die dood noch levend zijn. Er zijn geen gezichten bij getekend, wél is er vaak een gezicht uit een foto op de romp geplakt. Kapstokken zijn het, die een kluwen van duistere emoties als liefde, angst en pijn dragen. Opengewerkte lijven die versierd, tot bloei gebracht, aangerand zijn. Geweld en weerloosheid hand in hand. ‘Ik vind dat het hele sterke, resistente dingen zijn’, zegt ze. ‘Ik doe die lichamen niets aan. Zij doen het mij aan als ik ernaar kijk. Ze zijn heel autonoom, onaanraakbaar. Ze zijn daar, en ze kijken. Er zijn vaak ogen in – hier heb je zo’n oogje. Ze kijken heel de tijd.’

Nu eens betekenen ze pas iets als ze gefotografeerd zijn, als er een blik aan toegevoegd is, een afstand. Maar dan weer niet.

Ook kan het gebeuren dat ze enkel in boekvorm circuleren. Uit haar schetsboeken (ook wel ‘dag- of -notitieboeken’) plukte ze de erotische tekeningen en tekstflarden voor Hit Me With Your Colour Stick (2000). Bedoeld als een acte d’amour voor haar geliefde, werd het een pocket die elke koper zelf mag inkleuren, er een hoogst individueel object van makend. In opdracht van de choreografe Meg Stuart illustreerde ze een journaal onder het thema ghost: groezelig bruine, lichtjes gemanipuleerde foto’s van troosteloze plaatsen en objecten – gezien op een reis naar Estland en de Russische grens – foto’s ook van ondefinieerbare dingen (van tekeningen, schuim, een poes, een paar benen). Kortom, een kluwen van schijngestalten zoals Mannaerts ze graag ziet verschijnen; verglijdende emoties, humeuren en teneuren bestrijkend. Ze werkt aan een nieuw boek met allemaal bollen en strepen, zwarte en blauwe. Daar zitten gesprekken in vervat met een geliefd persoon die er niet meer is (ze antwoordt in zijn plaats).

Na een grijze dag breekt een felle zon door. ‘Altijd als ik iets gemaakt heb, voel ik de noodzaak om het helemaal kapot te maken, door die daad wordt een beeld perfect’, zegt ze. En, verwijzend naar haar zwart-witfilm in galerie Drantmann: ‘Ik beleef er een ontzettend plezier aan om dingen minder mooi te maken. Het geeft me een heel specifiek genoegen. Het heeft ook met wraak te maken, op kleine dingen die iets te schoon zijn. Ik merk dat iets wat ik gemaakt heb pas betekenis krijgt als ik het eerst kapotmaak en dan weer in elkaar steek. Dan ga ik er betrokkenheid en liefde voor voelen.’ Aan het eind dekt ze de sporen van de wraakoefening, het krassen en verstoren weer toe, want ‘het eindproduct moet clean zijn’.

‘Belgian System’ tot 28 oktober in Thurn & Taxis, Havenlaan, Brussel. Do. 16 tot 22 uur, vrij./zo. 11 tot 19 uur.

‘valerie! mannaerts’, tot 3 november in Galerie Drantmann, Werfstraat 13, Brussel. Wo./za. 14 tot 18 uur.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content