Een schrijver om je leven lang verliefd op te blijven: William Boyd.

Het is met je favoriete auteur zoals met je favoriete rockgroep of favoriete filmregisseur: je bent een onvoorwaardelijke fan en elk nieuw boek, elke nieuwe cd of elke nieuwe film is iets waar je reikhalzend naar uitkijkt. Hij heeft iets van een onwillekeurig idool dat je schroomvol koestert. Je koopt ook liever de dure hard cover dan de goedkope paperback. William Boyd is zo iemand op wiens schrijverij je een leven lang verliefd kan zijn. Hij is de beste verteller van zijn generatie, met de meeste diepgang, de grootste breedte en de meeste lagen, de subtielste humor en meest eigentijdse satire. Tussen zijn zeven schitterende romans zijn er minstens twee absolute meesterwerken, “An Ice-Cream War” (1982) en “The New Confessions” (1987).

Niettemin zal hij altijd in de subtop van de moderne Engelse literatuur blijven rondhangen. Hij zal het nooit halen van een Martin Amis of een Ian McEwan. Ergens is er een wantrouwen in de kritiek, waar hij nooit vanaf zal raken: het vermoeden dat het allemaal net iets te artisanaal gemakkelijk gaat, dat het allemaal niet krampachtig doorleefd genoeg is. Knap en mooi en intelligent en doordacht, maar niet helemaal je dat. Prijzen genoeg, de Whitbread, de Somerset Maugham, de J.L. Rhys, de James Tait Black Memorial, de Los Angeles Times Prize, maar nooit de Booker.

LUCIDE DROMEN

Zo iemand druk je toch aan je hart, en elk nieuw boek is een feest waarop je de gedesavoueerde superioriteit van je favoriete auteur weer kan vieren. Met “Armadillo” (1998) maakt hij het zijn bewonderaars echter niet zo makkelijk als in zijn vorige boeken. De pregnante exotiek van “The Blue Afternoon”, de epische en passionele verhaaltrant van “An Ice-Cream War”, de verpletterende historisch-biografische dimensie van “The New Confessions”, de verfijnde vermenging van filosofie, wiskunde en liefde in “Brazzaville Beach”, het is allemaal afwezig in “Armadillo”. Boyd heeft beslist voor zijn zevende roman de breedte van het geografische en historische panorama achterwege te laten, en vooral in de diepte te werken. In de diepte van de geest van een man die zijn identiteit probeert te herdefiniëren.

Het is een erg zwartgallige filosofische parabel, gesitueerd in de somberste van alle mogelijke winters, in het koude labyrint van de onherbergzame stad Londen. Door zijn magistrale vertel- en beschrijfkunst, behoedt Boyd “Armadillo” ervan af te glijden naar het navrante geneuzel van deprimo-proza. Het is het soort boek dat je hoofdschuddend maar gebiologeerd verslindt, en dat je achteraf wat verweesd achterlaat en dat je meteen wil herlezen omdat je zeker bent dat je een heleboel symboliek en allusies en subtiliteiten over het hoofd hebt gezien.

Lorimer Black, een knappe dertiger, is een succesvolle schade-expert die in de veilige en overzichtelijke wereld van verzekeringspolissen, de uitbetaling van de aanzienlijke claims moet verminderen. Zijn taak is het doorbreken van de laatste illusie van zekerheid die mensen in dit gruwelijke universum hebben: ze blijken niet echt of niet voldoende verzekerd te zijn wanneer hij langskomt om hun claim te behandelen. Voor elke situatie van zijn gevaarlijke beroep meet Black zich, als een onzichtbare wapenuitrusting, een andere look aan, en hij put een vreemd gevoel van rustige ongenaakbaarheid uit zijn hobby om antieke helmen te verzamelen.

Hij heeft voor zichzelf een oppervlakkig vliesje van orde en stabiliteit geschapen. Daaronder huist een enorme ambivalentie en onzekerheid die het duidelijkst tot uiting komt in zijn slapeloosheid, die hij met een therapie in Het Instituut van de Lucide Dromen probeert te bestrijden. Uit zijn “intiem dagboek” dat hij “Het Boek der Vergeestelijking” noemt, blijkt hoe fragiel zijn identiteit wel is: in feite heet hij Milomre Blocj en behoort hij tot een gevluchte familie van Transnistrische zigeuners die in Londen een vervoersbedrijfje uitbaten.

SADISTISCH UNIVERSUM

De gebeurtenissen in “Armadillo” vallen in de categorie van wat Lorimer in zijn notities zemblaniteit noemt. Zemblaniteit is “de gave om opzettelijk onplezierige, onfortuinlijke en verwachte ontdekkingen te doen”. Het is het tegengestelde van serendipiteit, naar het mooie eiland Serendip (nu Sri Lanka) dat op een heel onverwachte en aangename manier werd ontdekt. Zemblaniteit komt dicht in de buurt van wat W.F. Hermans het sadistische universum noemde, dat door moedwil en misverstand wordt geregeerd.

Lorimer komt inderdaad in een hele reeks onfortuinlijke situaties terecht die de bodem uit zijn zorgvuldig geconstrueerde bestaan en identiteit slaan: de zelfmoord van een klant, een grootschalige fraudezaak rond een afgebrand hotel, de zoektocht naar de mysterieuze actrice Flavia Malinverno, zijn auto die hij’s morgens zwartgeblakerd aantreft, hij wordt bedreigd, aangevallen en afgeslagen door de jaloerse echtgenoot van Flavia, het overlijden van zijn vader, etcetera. Onder het oppervlakkige verhaalsnoer van de Fedora Palace fraude, komt Lorimer almaar verder in de spiraal van een sociale, professionele en existentiële hellevaart terecht.

EEN SLAPELOZE DWALER

Hij doorkruist Londen van alle kanten, verschijnt op mondaine, en uitermate satirisch uitgebeelde feestjes, redt een gedemoniseerde popster van een gewisse creatieve dood, bezoekt zijn deplorabele familie, wordt hopeloos verliefd op de ongrijpbare Flavia, en verliest zijn job omdat hij net iets te veel is te weten gekomen. Zijn dagboeknotities uit “Het Boek der Vergeestelijking” geven op een merkwaardig nuchtere manier een inzicht in de mentale processen die Lorimer doormaakt, zijn probleem met de REM-slaap, zijn lucide dromen, zijn mislukte studententijd in Schotland. Het is alsof al die rampspoed hem moest overkomen, om opnieuw met zijn ware ik, indien dat al bestaat, geconfronteerd te worden. Alle professionele en sociale ballast dient overboord gesmeten te worden, om terug thuis te komen bij Milomre Blocj, de man die hij altijd geweest is. Het verlossende einde komt wanneer hij zijn zigeunerkoosnaam Milo kan laten omroepen in de hall van de Londense luchthaven, waar hij met Flavia naar Wenen verwacht te vertrekken.

“Hij hoorde zijn nieuwe naam – zijn oude naam – weerklinken te midden van de helder verlichte winkels en bars, de cafés en de hamburgertentjes. Ze zou het horen, wist hij, en ze zou komen; feitelijk zag hij haar al in zijn verbeelding: ze keek op van waarmee ze bezig was en glimlachte, en ze liep naar hem toe door de mensenmenigte die opzij ging, met haar lange passen, haar natuurlijke elegantie, met het licht spelend door het rusteloze kleurenpalet van haar haar, en terwijl haar glimlach steeds breder wordt en de blik in haar scherp ziende ogen steeds stralender, kwam ze door de deinende, voor haar opzij gaande menigte toegeslenterd naar hem – Milo.”

“Armadillo” is, zoals elke Boyd, het verhaal van een loutering, een zuivering en een thuiskomst. De gepantserde man legt zijn harnas af, en geeft zich over aan de contingentie van het bestaan en van de liefde. Bepaald beklemmend is de passage waarin Lorimer zijn 29.000 pond kostende Griekse helm op zijn hoofd zet en naar het ziekenhuis moet waar de helm rond zijn hoofd weggesneden dient te worden.

“Armadillo” is, zoals elke Boyd, een satire. Dit keer moet de zelfvoldaanheid van de Londense yuppies eraan geloven, de parvenu’s die hun eigen leegte tot universele norm hebben willen verheffen. “Armadillo” is, zoals elke Boyd, vergeven van de symboliek en de literaire reminiscenties.

Dit keer is de spirituele vader Gérard De Nerval, ook een slapeloze dwaler met een identiteits- en een verliefdheidsprobleem. “Armadillo” is, zoals elke Boyd, een prachtig geschreven, intrigerend boek dat je geen seconde loslaat.

William Boyd, “Armadillo”, Bert Bakker, Amsterdam, 298 blz., 795 fr.

Jan Flamend

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content