Het toezichtsonderzoek op de werking van de Brusselse Gerechtelijke Politie in de KB Lux-affaire is ronduit vernietigend voor speurders en onderzoeksmagistraten.

De leden van de GPP Brussel moesten in hun contacten met informanten handelen volgens de ministeriële richtlijnen. Dat deden ze niet. Integendeel, de speurders gingen individueel te werk, zonder overleg, coördinatie of toezicht, de voorgeschreven verslagen en rapporten werden niet opgesteld en het parket werd niet volledig ingelicht. Dat zegt het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten ( het Comité-P) in zijn doorlichting van het KB Lux-onderzoek. En het besluit:”De wijze waarop terzake gehandeld werd, moet dan ook als onbehoorlijk en ondoelmatig beschouwd worden. (…) Ook in dit dossier werd vastgesteld dat, naast de bestaande regelgeving, door politiediensten onbehoorlijke gebruiken worden aangewend. (…) Het beoordelen van de vastgestelde dysfuncties is echter een taak die alleen de gerechtelijke en/of disciplinaire overheden toekomt. ”

Sinds juni 1994 onderzoekt de Gerechtelijke Politie bij het Parket (GPP) in Brussel de beruchte KB Lux-affaire, waarbij de Kredietbank, haar Franstalige evenknie het Crédit Général, hun zustervennootschap Kredietbank Luxembourg (KBL) en haar dochter de Kredietrust Luxembourg (KTL) betrokken zijn. Het onderzoek ressorteert onder de financiële sectie van het Brussels parket en is pas sinds 9 mei 1996 in handen van onderzoeksrechter Jean-Claude Leys.

Het Comité-P werd op 6 april 1998 door de advocaten van de Kredietbank en gelieerde banken verzocht het optreden van de Brusselse GPP in dit gerechtelijk onderzoek door te lichten. Zoals Knack die week onthulde, wees het een en ander erop dat “het gerechtelijk onderzoek tegen de Kredietbank en aanverwanten wederrechtelijk is. De Brusselse speurders en magistraten maakten er een knoeiboel van.” Al in december 1998 bevestigde de Dienst Enquêtes van het Comité-P in zijn syntheseverslag de kuiperijen van de Brusselse GPP. Dit verslag, waarvan het bestaan het liefst werd genegeerd, werd door Knack op 21 april 1999 uitgebracht. Vandaag is er het verslag van het Comité-P zelf. Daarin wordt opnieuw het optreden van de Brusselse GPP in het KB Lux-onderzoek tussen juni 1994 en mei 1996 geanalyseerd en de conclusies zijn zo mogelijk nòg vernietigender voor de Brusselse speurders en magistraten.

DE DOMINOTHEORIE

Een van de enquêteurs, de twee betrokken leden van het Comité-P en voorzitter Freddy Troch bespraken hun ontwerpverslag al op donderdag 24 juni met drie vertegenwoordigers van het parket-generaal bij het Hof van Beroep in Brussel. Het rapport werd vervolgens aangepast en op maandag 12 juli goedgekeurd. ’s Anderendaags kwam het bij procureur-generaal André Van Oudenhove terecht, met het verzoek eventueel bijkomende commentaar te leveren voor maandag 26 juli. Die bijkomende commentaar van het parket-generaal verandert in wezen niets aan de teneur van het verslag van 12 juli (zie kader).

Het parket-generaal bij het Hof van Beroep in Brussel kan nu aan de Kamer van Inbeschuldigingstelling (KIB) vragen of bepaalde bewijzen in de dossiers van onderzoeksrechter Leys nietig zijn. Sommige leden van het parket-generaal zijn inderdaad geneigd alle dossiers aan de KIB voor te leggen omdat zij reeds vroeger hun bedenkingen hadden bij de klungelige pogingen van de Brusselse GPP en het parket om het aanbrengen van de KB Lux-bewijzen te legaliseren.

Als het parket-generaal in de komende maanden daadwerkelijk naar de Kamer van Inbeschuldigingstelling stapt en deze dan oordeelt dat bepaalde bewijzen inderdaad onrechtmatig zijn verkregen, dan moeten die allemaal uit de dossiers van onderzoeksrechter Leys verwijderd worden. Ook de bewijzen in dossiers die zijdelings verband houden met de KB Lux-affaire zouden nietig kunnen worden verklaard. In de dossierkast van onderzoeksrechter Leys dreigt met andere woorden een domino-effect.

Maar van procureur-generaal Van Oudenhove en de drie raadsheren in de Kamer van Inbeschuldigingstelling zal het wel enige moed vergen om enkele voor de rechtsstaat essentiële principes te verkiezen boven dubieuze politiemethodes en dito informanten. Ook omdat zelfs het Hof van Cassatie sinds 17 januari 1990 aanvaardt dat bewijzen, die via een misdrijf verkregen zijn – in dit geval door schending van het beroepsgeheim, diefstal en heling- toch als bewijs kunnen worden gebruikt in een strafproces. Op voorwaarde dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen dat misdrijf en de overhandiging van de bewijzen aan het gerecht. En op voorwaarde dat het gerecht geen onrechtmatige daden heeft gepleegd om die bewijzen te bekomen. Het valt evenwel zeer te betwijfelen of de initiële bewijzen in het KB Lux-onderzoek aan die twee voorwaarden voldoen, nu ook het Comité-P het optreden van de Brusselse GPP in het KB Lux-onderzoek “onbehoorlijk en ondoelmatig” noemt.

GEEN VRIJBRIEF

In hun toezichtsonderzoek toetsen de leden van het Comité-P het optreden van de Brusselse GPP aan de ministeriële rondzendbrief van 24 april 1990 (aangepast op 5 maart 1992) over het aanwenden van “Bijzondere opsporingstechnieken om de zware of georganiseerde criminaliteit te bestrijden”. Een van die in het KB Lux-onderzoek gebruikte technieken is het werken met een informant die op de zwarte lijst staat en dus als “onbetrouwbaar” wordt omschreven. Na een indrukwekkende reeks vastgestelde tekortkomingen besluit het Comité-P dat de Brusselse GPP in het KB Lux-onderzoek de nochtans stringente ministeriële richtlijnen niet heeft toegepast. Het Comité-P vindt evenwel dat “het beoordelen van de vastgestelde dysfuncties echter een taak (is) die alleen de gerechtelijke en/of disciplinaire overheden toekomt.” (zie kader)

En toch blijven veel magistraten, speurders, politici en journalisten ervan overtuigd dat het niet zo erg is als officieren van gerechtelijke politie (met inbegrip van de onderzoeksmagistraten) in hun optreden niet helemaal correct zijn wanneer het erop aankomt fiscale fraudeurs te pakken. En dat onderzoeksrechter Leys dus ook op basis van “onbehoorlijk en ondoelmatig” politiewerk een reeks onderzoeken mocht uitvoeren.

Sinds Jean-Claude Leys op 9 mei 1996 met het zogeheten KB Lux-onderzoek werd belast, heeft hij geen bezwaren geuit tegen de wijze waarop de bewijzen hem werden bezorgd. Het weze in uitvoering van een vijfde onwaarschijnlijk scenario, waarbij de zwarte-lijstinformant ineens getuige wordt in een zaak waarin hij als verdachte wordt aangeklaagd, en ten einde raad zelf de gestolen KBL-documenten overhandigt die hij van gewezen KBL-werknemers heeft gekregen of misschien zelfs heeft gestolen. Voor sommige officieren van gerechtelijke politie wettigt het doel nog altijd de middelen. De Brusselse procureur des konings Benoît Dejemeppe mag dan nog in 1996 met andere Europese magistraten het Appel de Genève gelanceerd hebben tegen de financiële fraude. Dit geeft hem en zijn medewerkers geen vrijbrief.

Intussen controleerde de Bijzondere Belastingsinspectie (BBI) aan de hand van die op dubieuze wijze verkregen bewijzen zo’n 90 echtparen, ruim 50 enkelingen en ongeveer 20 bestuurders van bijna 90 NV’s, BVBA’s en VZW’s. En op aandrang van onderzoeksrechter Leys schoot ook het gerecht begin 1997 her en der in actie: zowel in het kader van zijn onderzoek naar de Kredietbank als van dat naar haar franstalige evenknie het Crédit General.

In verband daarmee zijn in heel het land een reeks onderzoeksdaden gepland of al uitgevoerd. Gedeeltelijk om het cliënteel van de betrokken banken niet alleen fiscaal maar ook strafrechtelijk te kunnen bestraffen. En deels om te bewijzen dat de Kredietbank en het Crédit Général zich mee schuldig hebben gemaakt aan die fiscale fraude. Met de Kredietbank Luxembourg, de Kredietrust Luxembourg en andere administratiekantoren zouden zij scherm-constructies hebben opgezet waardoor hun Belgisch cliënteel de Belgische fiscus kan ontduiken. Door de oorsprong en de opbrengst van hun kapitaal te verzwijgen, of door de intussen welbekende back-to-back-leningen. Daarbij krijgt de cliënt een lening van de bank in België, terwijl hij in werkelijkheid aan zichzelf leent en zo zijn zwart geld witwast. De betrokken bank in België krijgt van haar evenknie in Luxemburg wel de garantie dat de klant in het buitenland voldoende “discreet geld” in pand liggen heeft om zo’n lening aan te gaan. De banken maken het hun cliënteel ook makkelijk door vermogensbeheerders uit te sturen die tussen België en Luxemburg pendelen en al eens als geldkoerier optreden.

KLANTENBESTANDEN

Dit alles wil onderzoeksrechter Leys bewijzen. Aan de hand van de documenten die door een paar ex-werknemers van de Kredietbank Luxembourg werden ontvreemd en door de zwarte-lijstinformant op wettelijk betwistbare wijze aan het gerecht werden doorgespeeld. En door bijkomende bewijzen in dezelfde richting te zoeken. Vandaar de interesse van onderzoeksrechter Leys voor mensen als KBL-voorzitter Damien Wigny. Die hield hij in november 1997 gedurende negentien dagen in Brussel in voorhechtenis onder verdenking van valsheid in geschrifte, inbreuken op het wetboek van de inkomstenbelastingen en de erfenisrechten, bendevorming ” en tant que chef, provocateur ou membre” en witwaspraktijken.

Vandaar ook Leys z’n interesse voor Rita Verstraeten, die van meetaf aan in de kijkerd liep bij de BBI. En voor Erik Goven, die daarentegen zowel voor de BBI als voor het Brussels gerecht aanvankelijk compleet onbekend was.

Rita Verstraete is de Pretty Woman, die als enige erfgename van de tabaksgigant Roger Gosset op haar beurt miljardair en graag geziene klant werd van de KBL aan de Boulevard Royal in Luxemburg.

Erik Goven is de gewezen filiaalhouder van de Kredietbank in Lubbeek die een tiental van zijn cliënten vooral in het Leuvense zo’n slordig miljard frank ontfutselde om zelf grote sier te maken. De man, die dezer dagen door het Franse gerecht aan België wordt uitgeleverd, laat uitschijnen dat hij ook weet heeft van sommige mantelconstructies die de Kredietbank vanuit België aan haar cliënten met “discreet geld” zou bieden: in Luxemburg en elders in de wereld. Precies het blootleggen van dergelijke illegale constructies kan een bank op haar grondvesten doen daveren.

Zo werden tijdens de voorbije maanden onder (vele) andere de bedrijven en de familie van Jozef V. (53) in de buurt van Moescroen aangepakt. Zij maken ijzerdraadproducten, maar zijn vooral klant van de Kredietbank in Kortrijk. Daar werden niet alleen bewijzen gevonden dat de vermogensbeheerders van de Kredietbank Luxembourg op Belgisch grondgebied opereren. Wat mag. Er zijn ook aanwijzingen gevonden dat zij de interne rekeningen van de bank, de zogeheten vostro- en nostri– rekeningen, gebruikten om het het geld van de klanten tussen België en Luxemburg te versassen.

Een van die vermogensbeheerders is de intussen gepensioneerde Guy E. Bij deze man vond op 11 maart een huiszoeking plaats waarbij een nogal gedetailleerd klantenbestand in beslag werd genomen.

Een andere verdachte voor wie onderzoeksrechter Leys grote interesse heeft, is Hubert D. (62). Dit is een accountant in het Brusselse met een rist bestuursmandaten in administratiekantoren zoals Philosopho. Deze naam trok al eerder de aandacht van de BBI omdat filosofie en fiscale ontduiking hoe dan ook een explosieve cocktail laten vermoeden. Dat dacht ook onderzoeksrechter Leys toen Hubert D. tijdens zijn ondervraging alle schuld op de Kredietbank en de Kredietbank Luxembourg stak. En een bedrag van 10 miljoen frank vermeldde dat de KB hem had uitbetaald. Volgens de woordvoerder van de bank was dat ter vereffening van een geschil omtrent een kredietverstrekking, met waardepapieren van D’s Luxemburgse vennootschap in pand. Volgens D. was het een afkoopsom in ruil voor documenten die de bank kunnen compromitteren in het kader van het KB Lux-onderzoek. Hubert D. beweert zelfs dat hij deze documenten aan een advocaat heeft overhandigd. Deze ontkent dit, maar treedt toevallig wel op voor de Kredietbank. Dit alles bewijst hoe hoog het spel nu gespeeld wordt.

De dreiging voor de Kredietbank, het Crédit Général, de Kredietbank Luxembourg en hun klanten wordt trouwens nog groter nu het Brussels gerecht op 28 april voor het eerst officieel toegaf dat het met de identificatie van zo’n 4000 klanten van de Kredietbank Luxembourg bezig is. Zij staan op “de microfilms met telkens zo’n 250 bladzijden waarop bankgegevens staan genoteerd. In totaal worden er ongeveer 8000 bladzijden onderzocht waarop de namen staan van 4000 klanten”, verduidelijkte de Brusselse parketwoordvoerder. En hij voegde eraan toe dat “deze 4000 niet mogen worden verward met het driehonderdtal fraudeurs in het KB Lux-dossier.” Maar ook deze microfiches kwamen via de black-listed informant in handen van het Brussels gerecht. En werden dus door hetzelfde “onbehoorlijk en ondoelmatig” optreden van de officieren van de Brusselse gerechtelijke politie besmet. Dat geldt strikt genomen niet voor de mogelijke bewijzen in het dossier-Goven. Dankzij dat optreden van de gerechtelijke politie kon onderzoeksrechter Leys een reeks onderzoeken starten, huiszoekingen verrichten en mensen verhoren zonder ze in verdenking te stellen. Het biedt hem ook de mogelijkheid om de verdachten elk recht op inzage van hun dossier en de uitoefening van andere rechten te ontzeggen. Zo kan onderzoeksrechter Leys zelfs vermijden dat de Nederlandstaligen aanspraak maken op hun recht op een Nederlandstalige procedure, waardoor hij het merendeel van zijn dossiers zou moeten afstaan aan een Nederlandstalige collega. Ook deze aspecten van Leys z’n onderzoek bewijzen dat het hier niet alleen om een fraudezaak gaat, maar vooral ook om de naleving door het gerecht van enkele essentiële principes in een rechtsstaat.

Frank De Moor.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content