Autotelefoons, beepers, semafoons… ooit wonderen van telecomtechniek lijken nu al rijp voor industriële archeologie. Of toch niet?
Stockholm midden jaren vijftig. Door het stadscentrum met zijn lichte hoogbouw en propere lanen rijdt de Volvo van een huisarts. Niet zo maar een Volvo. De koffer zit afgeladen vol met hulpbatterijen, zendapparatuur, kristallen, versterkers. Binnen, over de passagierszetel hangt een uit de kluiten gewassen bodywarmer tjokvol draden en ondefinieerbare elektronica. Al de hocus-pocus stuurt, activeert en voedt een kiesschijf annex een zwarte telefoonhoorn. De dokter is de allereerste Europeaan met een autotelefoon. Hij kan mobiel bellen in dat kleine, overzichtelijke stadscentrum, gebeld worden in vier stadswijken. En na drie telefoontjes moet hij minstens twintig minuten rondrijden, kwestie van de uitgeputte batterijen weer op te laden.
De dokter blijft lang de enige bezitter van zo’n wonder van techniek. De machine breekt om duizend redenen niet door: te duur, te lomp, te beperkt. Als in de jaren zestig de prototypes van de autotelefoon transistors krijgen en nog een half decennium later micro-elektronica, komt de serieproductie stilaan in zicht. In ons land start de Regie voor Telefonie en Telegrafie in 1977 met het MOB 1-netwerk. België is opgesplitst in 21 zones en het verkeer van en naar de autotelefoons gebeurt manueel.
‘Wie een MOB 1-abonnee wilde bereiken’, herinnert Luc De Groote, woordvoerder van Proximus Belgacom Mobile zich, ‘moest weten in welke zone die abonnee zich op dat ogenblik bevond. Niet erg praktisch dus. Het was – als je daar nu op terugkijkt – een wanstaltig dure bedoening en: je moest nog altijd het equivalent van een flinke Samsonite in je koffer van je wagen laten installeren.’ De laatste MOB 1-telefoons verdwijnen in 1994 in ons land. Op dat ogenblik zoekt de enkele jaren voordien ingevoerde MOB 2 zich een weg naar een publiek van gegoede burgers. Voor 60 tot een stuk boven de 100.000 frank krijgen zij een kist van een paar kilo. Wil je echt mobiel bellen – dus buiten de wagen – dan heb je een golfcaddie nodig om met de kist rond te zeulen. Insiders weten op dat ogenblik dat de autotelefoon de toekomst achter zich heeft. De 70 tot 72.000 Belgische MOB 2-abonnees ten spijt.
Overal ter wereld duiken namelijk in die eerste helft van de jaren negentig netwerken voor kleine zaktelefoons op. Belgacom springt op 1 januari 1994 op de gsm-trein en vijf jaar later – augustus 1999 – zet het bedrijf een punt achter de kortstondige geschiedenis van het MOB 2-net. ‘Toen werd iedereen zich bewust van de hele korte levensduur van producten in deze branche,’ zegt De Groote. ‘Alles wat verder dan een kwartier van ons is verwijderd, betekent sciencefiction in onze sector.’
Ondanks het verdwijnen van netten als MOB 2, overleeft de autotelefoon nog altijd, zij het marginaal. De internationale vervoersector blijft bijvoorbeeld een afnemer en niet alleen omdat in vrachtwagens het gewicht of de omvang van een telefoon nauwelijks een rol speelt. Ook omdat de chauffeurs bereikbaar blijven in gebieden van Europa waar de gsm-dekking zwak of onbestaande is. Dankzij hun veel zwaardere apparatuur – zwaar, wat betreft vermogen – kunnen de truckers moeiteloos blijven bellen op plekken waar de gsm in een zwart gat zit.
ALARM AAN HET ZIEKENBED
Dan de semafoons of beepers en ook pagers genoemd. De allereerste experimenten om radiosignalen naar een individueel toestel te sturen – daar gaat het hier in feite om – dateren al uit de jaren twintig. Het duurt bijna een halve eeuw (1974) vooraleer Motorola met het eerste commercieel product komt: de Pageboy I. Beepers doen aanvankelijk alleen wat de naam aangeeft: zij waarschuwen de drager via een akoestisch signaal dat hij dringend contact moet opnemen met bijvoorbeeld zijn kantoor. Op de Pageboy en zijn eerste opvolgers staat niet eens een scherm. Nu lijkt dit industriële archeologie maar toch blijft dit soort toestellen vandaag nog goed voor 3 tot 4 procent van de wereldmarkt van semafoons.
In de jaren tachtig duiken de alfanumerieke beepers op. Niet alleen krijgt de drager het akoestische signaal, maar op het scherm kan hij ook korte berichten lezen – telefoonnummers bijvoorbeeld of een korte letterboodschap. Zegt Luc De Groote: ‘In 1985 of 1986 kregen wij een demonstratie van de derde generatie semafoons. Je kon vanop een terminal teksten doorsturen naar een mobiel toestel. Ik denk dat wij toen ongeveer plat achterover sloegen. Dit was nooit gezien’
Afgeleide semafoonproducten genre Scotty of B-Beep (Belgacom) maken midden jaren negentig furore. Vooral bij jongeren slaan de systemen aan. Het zijn goedkope hebbedingetjes, via een verleidelijke marketing op de markt gezet, zonder abonnementen en met mogelijkheden om zowel berichten op een scherm achter te laten (een code bij Scotty) als gesproken boodschappen (de voice mail van de B-Beep).
De gloriejaren van de semafoon bij ons lopen parallel met de opkomst van de gsm.
Maar naarmate de mobiele telefonie doorbreekt, voornamelijk dankzij dalende prijzen voor de apparatuur, raakt de beeper stilaan uit het beeld. Dan staat het niet meer om met zo’n ding, hoe flashy en eigentijds ook, aan je broeksriem door kantoor te banjeren. Omdat de inmiddels ingeburgerde gsm multifunctioneel werkt – spraak, berichten, straks informatie via het WAP of wireless application protocol – lijkt de semafoon einde jaren negentig ten dode opgeschreven. Dumpen die handel? Vergeet het. ‘Het aantal gsm-gebruikers verdubbelde nog eens de afgelopen twaalf maanden,’ zegt Jan Margot, woordvoerder van Belgacom, ‘maar het aantal semafoonklanten bij ons bleef desondanks de afgelopen twee jaar ongeveer stabiel: zo’n 200.000 mensen.’
Wie gebruikt die toestellen nog? Beoefenaars van vrije beroepen, KMO’s, zelfstandigen maar ook interventiediensten, meldt Belgacom. Onder andere de gezondheidssector vormt zo’n niche waar de beeper ontzettend populair blijft, licht producent Ericcson toe. ‘In de eerste plaats gaan gsm en ziekenhuisapparatuur nog altijd niet samen. Daar blijft een alternatief systeem de oplossing. Twee: verpleegkundigen en artsen hebben geen echte telefoon nodig, wel een alarmsysteem en dan is de beeper nog altijd ideaal.’
BEEPEN TEGEN CARJACKEN
In de Verenigde Staten vormen de verschillende semafoondiensten zelfs tot op de dag van vandaag een booming business. Maar dat komt voornamelijk omdat voor dit soort apparatuur een hele reeks nieuwe toepassingen is bedacht. Boodschappen groeperen is bijvoorbeeld geen kunst: één bericht naar een vooraf vastgelegde lijst van zeg maar medewerkers sturen, blijkt even makkelijk als bij e-mail. Pagers oproepen via modem en pc? Geen probleem. De beeper kan je zelfs inzetten als kleine alarmcentrale of tegen carjacking. Wanneer je vanop afstand het nummer intikt, geeft de semafoon het signaal door aan de elektronische onsteking van een wagen en die valt prompt uit. De auto staat stil of start niet meer.
Jan Margot wijst nog op een ander voordeel van de pager. ‘Een ideale filter voor mensen die zich storen aan het gerinkel van de gsm. Je bepaalt namelijk zelf welke oproep je wanneer beantwoordt. Alsmaar meer gebruikers ontdekken de complementariteit van de beeper en de zaktelefoon.’ En dan blijft er natuurlijk de prijs: zowel voor de gebruiker als de operator. Een goeie semafoon kost een schijntje van een behoorlijke gsm. Met één enkele, relatief goedkope mast, dekt de operator een gebouw dat al meerdere hectaren mag beslaan. ‘Het is,’ zegt de Belgacom-woordvoerder, ‘een betrouwbaar en efficiënt systeem. Daarom geloven wij bij Belgacom ook nog altijd in de toekomst van semafoondiensten.’
Jos Grobben