De resten van het hellevuur smeulen nog na. Er is maar een heel klein vonkje nodig om Rwanda opnieuw in de fik te zetten.

IN GIKONGORO ZAL monsieur Gatera, de sous-préfet, permissie geven om het monument van Murambi te bezoeken. Maar monsieur Gatera is er niet. De préfet ook niet, hij trouwt vandaag. De commandant en de plaatselijke bevelhebber van het leger zijn de hele dag afwezig : iedereen is naar dat huwelijk. Niemand kan dus die toestemming geven, en zonder mag het niet, zegt de militair. ?U zou Murambi toch niet vinden.? Nee, hij kan ons niet zeggen waar het is : hij weet het zelf niet, hij is hier pas. Na veel vijven en zessen ruilt de soldaat zijn zwarte baret voor de rode van een collega en stapt toch in. We hobbelen over de bochtige, bultige piste tot bovenop een heuvel. Bij een desolaat, zwartgeblakerd gebouw heeft een jonge militair zijn kalasjnikov naast zich op de stoep gelegd. Hij poetst zijn laarzen. Uit het gebouw komt een man met op zijn rug een jerrycan en in zijn hand een sproeier, als was hij een tuinder. ?Hij is de lijken gaan verzorgen,? zegt de soldaat. ?Ze worden iedere dag besproeid met insecticide en ongebluste kalk om ze zo lang mogelijk te bewaren. Et contre l’odeur, bien sûr.?

Een ijselijk verhaal, verteld door de soldaat die beweerde niet te weten waar Murambi lag. Omdat het hier veilig was, werden massa’s mensen in april ’94 naar deze technische school in aanbouw gestuurd. Toen kwam de Interahamwe met helikopters en richtte een oeverloos bloedbad aan : in drie dagen tijd, van 19 tot 21 april, werden hier bijna 50.000 mensen gedood met mortieren en granaten, met geweren en schoppen, machetes en stenen. ?Mijn hele familie stierf hier,? zegt de soldaat onbewogen.

Een deel van de lijken werd weer opgedolven uit de massagraven. Ze zijn nog niet geteld, maar het zijn er tussen de 23- en 25.000. Lichamen liggen netjes in rij, verdeeld over 71 klaslokalen. Ramen zonder ruiten zorgen voor verluchting, vogels vliegen vrij in en uit. Sommige klassen zijn knekelhuizen vol schedels en skeletten, en kaaksbeenderen met of zonder tanden. In andere lokalen zie je aan de half vergane kleding nog wie mannen of vrouwen waren. Uitgestrekt, of ineengekrompen als foetussen : moeders met hun baby, kleuters in short, kinderen in verfrommelde jurkjes. Soms een hoofd met plukjes kroeshaar, een open mond. Verkrampte, afwerende handen boven het hoofd of graaiend in het ijle. Lichamen zonder benen, benen zonder voet, een arm aan een schouderblad… De gruwel wordt licht verzacht door de kalk, die alles voorziet van een laagje gelig grijs. Daardoor krijgt het geheel iets van een massief, macaber beeldhouwwerk, maar dat spreken de bedrukte gezichten van de anderen tegen. En dat doet ook de geur die uren in je neus, je mond, je kleren blijft hangen. En voor altijd in je geheugen.

LEUGENS.

Door de school zwerft een man met diepe littekens. Emmanuel Morangira is hier nooit meer weggegaan, en hij zal dat in de toekomst ook niet doen. Hij heeft niets meer. Geen huis, geen familie, misschien zelfs geen herinneringen. Zijn vader en moeder, broers en zussen, vrouw en kinderen liggen hier. Hij ontsnapte ternauwernood door zich voor dood te houden onder de levenloze lichamen. ?Je suis sauvé par Dieu,? zegt Emmanuel, ?maar ik heb alles gezien.? Zijn mond lacht, zijn ogen blijven eindeloos treurig.

Er bestaan foto’s van het monument van Murambi : gezagvoerders die lijken beginnen op te graven. Ze poseren glimlachend voor de fotograaf, alsof het een eerste steenlegging betreft. Het opdelven was een privé-initiatief, maar waarom ? Gemiddeld komt er wekelijks één bezoeker, waarom wordt Murambi zo zorgvuldig afgeschermd ? Waarom wordt het constant bewaakt door gewapende soldaten ? Omdat niemand ooit zou zeggen dat het niet gebeurd is. Ze worden beschermd omdat er al lichamen verdwenen. Naar sommigen zeggen om ze keurig te begraven. Volgens anderen willen ?bepaalde groepen? ieder spoor van de volkerenmoord uitwissen.

Met wie je ook spreekt : ministers of ex-ministers, leden van de oppositie of buitenlandse diplomaten, ze willen stuk voor stuk anoniem blijven. Hun beweringen zijn zo tegenstrijdig dat ze meer vragen oproepen dan ze beantwoorden. Rwanda mag dan het Land van Duizend Heuvels zijn, het is er een van minstens evenveel leugens. Wie mag je geloven, behalve je ogen ? Geschiedenisboeken misschien ? Ook die zijn niet eensluidend. Volgens één strekking bestonden in het prekoloniale Rwanda geen stammen of etnieën. Die zouden gecreëerd zijn door de koloniale heerser. België, dus. Volgens Europeanen waren Tutsi’s geboren leiders en bestuurders : ils n’ont du nègre que la couleur, schreef een Belg in 1916. Tutsi’s kregen kansen op onderwijs, en daarna op een job in de economie, pers, onderwijs, overheid of kerk. Hutus niet. Zij waren geboren ondergeschikten, die werkten onder toezicht van Tutsi’s.

Volgens een andere strekking waren er àltijd wrijvingen tussen Hutu, Tutsi en Twa. Van Twa is inmiddels geen sprake meer. Dat 150.000-koppige pygmeeënvolk is van de kaart geveegd, als gedoodverfde (excusez le mot) Tutsi-handlangers, terwijl Tutsi’s én Hutus hen als slaven gebruikten. Officieel wordt ook niet meer gepraat over Hutu of Tutsi, maar met wat ervaring weet je binnen de vijf minuten wie wie is. Hoe ? Onder andere door het taalgebruik wat 1994 betreft. ?Génocide,? zeggen Tutsi’s, vervolgd als etnie, of ?le massacre?.?La guerre? en ?les événements? klinken neutraler. Die termen worden vooral gebruikt door Hutus.

LEEG.

Michel Campion, eigenaar van Hotel Ibis in Butare, is een Belg, geboren in Rwanda. Hij zegt van zichzelf dat hij Rwandeser is dan de Rwandezen, zonder te preciseren wat hij bedoelt. Hij bleef in ieder geval, toen de meeste blanken uit Butare vertrokken op 8 april ’94. Hij wist van de moorden die aan de gang waren in de hoofdstad Kigali. De Hutu-zender Radio Mille Collines had als eerste het bericht uitgezonden over de moord op de president, mét de mededeling dat Belgen die op hun geweten hadden. Michel wist van de slachtpartijen, maar hij bleef tot het echt niet anders meer kon. Hij had doodsbedreigingen gekregen, en hij had gehoord over de onlusten in Gikongoro twintig, dertig kilometer verderop. Zelf had hij nog niet één dode gezien, maar hij pakte zijn biezen toen een Duitser hem vertelde dat hij met zijn auto over doden en stervenden had moeten rijden om nog aan de slachting te ontkomen.

Toen Michel enkele maanden later terugkeerde, was er niets meer. Van de 48 personeelsleden die hij achter liet, waren er 35 dood of gevlucht. Het hotel stond er nog, maar het was leeg. Lampjes, bestek, bedden en beddengoed… weg. In het hele land was niets meer. Geen eieren, geen elektriciteit, zelfs geen geld : de vluchtelingen hadden alles meegenomen. Toen in ’95 nieuwe biljetten werden gedrukt, kregen Rwandezen 48 uur de tijd om hun (zwart) spaargeld in te ruilen. In twee dagen tijd werd tweehonderd miljoen gewisseld : al wie in het buitenland zat, was gezien. En dat waren er veel.

?Tot mei, juni van dit jaar was deze streek leeg. Tussen Butare en de Burundese grens woonde niemand,? zegt Michel Campion. Nu zijn er opnieuw veel mensen, en heeft het hotel klanten. ?Geen toeristen,? zegt hij. ?Wie wil er nu naar Rwanda ? Het is wel bijzonder druk in het Virunga-park, waar per dag slechts dertig mensen naar de berggorilla’s mogen. Daar is al een wachttijd van twee weken, maar de gegadigden zijn vooral ontwikkelingswerkers die er tijdens het weekend eens uit willen.? De gasten in het hotel zijn een aantal proffen, sinds Butare de enige universiteitsstad van Rwanda werd : de universiteiten van Kigali en Ruhengeri zijn opgedoekt. En natuurlijk mensen van internationale hulporganisaties. Journalisten zijn er niet meer. ?Die komen liever als er hot news is,? zegt Michel. ?En dat is er niet : geen verse lijken meer.? Zijn woorden zijn nog niet koud, of er komen vier mannen voorbij. Op hun schouders torsen ze een eenvoudige draagberrie van boomtakken, met de vorm van een menselijk lichaam onder een grijs paardendeken. Vlak naast die karige stoet denderen een paar lege autobussen van de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties.

?Rwanda staat op zijn kop,? zegt Michel. ?Niets is nog hetzelfde. Alles is kapot, iedereen is bang voor iedereen. Steden zijn even druk bevolkt als voorheen, maar het zijn andere mensen : er zijn gigantische sociologische verschuivingen.?

MAYOBO.

Aan exacte cijfers waagt niemand zich. De oppervlakte van het land valt nog te berekenen : bijna even groot als België. Hoeveel mensen er wonen, is raden en gissen. Drie jaar geleden werd de Rwandese bevolking geraamd op 7,6 miljoen, in ’96 zou dat geen zes miljoen meer zijn. Nog schattingen : een half tot anderhalf miljoen doden tijdens de oorlog, een miljoen teruggekeerde Tutsi’s, twee miljoen Hutus in de buurlanden. En daar ontstaan ook problemen. In bepaalde delen van Tanzania bijvoorbeeld, leven meer Rwandezen dan Tanzanianen. Idem in Zaïre : de streek ten noorden van Goma is Hutu-gebied geworden. En in die vluchtelingenkampen gaat het moorden door. Met vaak meer dan 200.000 bewoners zijn ze zo groot als een stad. Hele gemeenschappen verhuisden, met dezelfde wrijvingen en conflicten. Omdat het gros van de vluchtelingen analfabeet is, is het eenvoudig om verkeerde informatie te verspreiden. Vrije radio’s waarschuwen om niet naar Kigali te gaan, want daar wordt iedereen geliquideerd. Terwijl het de veiligste stad van Afrika is. Overdag toch. ’s Avonds blijf je beter binnen, tenzij je een taxi neemt naar de Galaxie of Sun City, waar je kunt dansen tot het ochtendlicht. Ondertussen worden buiten zaakjes geregeld die het daglicht niet verdragen.

Ook in Butare dwalen ’s nachts mensen door de straten. Veel haveloze straatkinderen, overwegend jongens. Ze zijn blootvoets, en zijn te groot voor hun versleten lompen die net als zijzelf sinds lang niet meer met zeep in aanraking kwamen. Het zijn maybobo’s (van het liefkozende my boy). Ze verkopen sigaretten per stuk, snuiven lijm, stelen als de raven. Maybobo’s zijn geen katjes om zonder handschoenen aan te pakken, volgens een Rwandees. ?Ze bewaken je auto en halen eruit wat ze kunnen gebruiken. Maar maybobo’s hebben hun voordelen : als je bestolen bent, en je vraagt een maybobo wie het gedaan heeft, haalt hij boosdoeners én buit terug, en hij rekent op een forse fooi. Goede zielen die hen proberen op te vangen in tehuizen zijn eraan voor hun moeite : die kinderen willen hun vrijheid niet kwijt, al blijven ze hun leven lang zo arm als de straat.?

Langs de stille weg naar Gitagata verkopen jongetjes houten speelgoed. Zelf geknutseld. Dunne latjes aan elkaar gelijmd tot poppenhuizen die ze nooit gezien hebben, en vooral tot autootjes. UNHCR-autobussen, UN-voertuigen, Rode Kruis-wagens : allemaal met een witte vredesvlag, veel antennes en verbodstekens voor wapens. Veel te preciese meesterwerkjes van kinderen die te veel ontberen en te veel gezien hebben.

In Gitagata is de centrale kindergevangenis, die officieel en dus eufemistisch centre de réhabilitation heet : jongens in een roze plunje, allemaal jonger dan veertien, want op die leeftijd verhuizen ze naar de grotemensengevangenis. ?In ’95 zaten er honderd kinderen, nu minstens driehonderd,? zegt een ingewijde van het gevangeniswezen die alweer anoniem wil blijven. ?In principe moeten die kinderen worden vrijgelaten, maar dat durft niemand aan : het volk zou hen lynchen, zegt men. De ellende is dat er veel onschuldigen tussen zitten. Mentaal gehandicapten, bijvoorbeeld. Of kinderen die zo getraumatiseerd zijn dat ze niet meer kunnen praten en enkel woordenloos voor zich uit zitten te staren. Maar er zijn ook medeplichtigen, die iemand verklikten of een slachtoffer aanwezen. Andere kinderen hebben daadwerkelijk gedood. Als een volwassene iemand de keel had overgesneden, dan maakte een kind het werk soms af, door het slachtoffer op het hoofd te slaan of in de buik te steken.?

CACHOT.

In Rukura zitten en liggen tientallen wachtenden voor het gemeentehuis : ’s woensdags houdt de nieuwe burgemeester zitdag voor de inwijkelingen. Hij spreekt Engels van het zevende knoopsgat. Zelf vluchtte hij naar Uganda met zijn ouders, toen hij tien was. Nu, 36 jaar later, is hij terug. Niet in zijn geboortedorp. Hij herinnert zich niet welk dorp dat was, en zijn moeder, ach ze is zo oud dat ze zelfs niet meer weet hoe haar zoons heten. De kersverse burgervader schrijft nieuwe paspoorten uit, ze liggen in stapeltjes op zijn bureau. Bovenop ligt dat van Jeanne Veharanda, geboren ’70 : onder een vaag fotootje staat haar signature : een duimafdruk.

Natuurlijk krijgt niet iedereen zomaar een nieuw paspoort. Met beide wijsvingers trekt de burgemeester zijn onderste oogleden nog wat verder naar beneden. ?I look and I see,? zegt hij, en in geval van twijfel vraagt hij aan iemand die al op de heuvel woonde : ?What do you think of this one ?? Als die beweert dat hij de betrokkene zag moorden : geen paspoort, maar het prison, een groot ijzeren hok naast het gemeentehuis. Daar zitten er exact 113. Hij zal niet beweren dat ze geen problemen hebben, maar ze hebben het er goed, volgens hem.

In totaal telt Rwanda zo’n honderdduizend gevangenen, onder wie een duizend vrouwen. Volgens de anonieme ingewijde zijn ze veel beter af in de hoofdgevangenis dan in een plaatselijk cachot. Bij de ingang van die gevangenis in Kigali wappert de nieuwe vlag in rood, zwart en groen. De poort staat wagenwijd open en op het grasveld wandelen mannen in roze pakken en vrouwen in lichtblauwe. ?De poort hoeft niet dicht,? zegt de naamloze informant. ?Ze weten het : wie buiten komt, wordt geëxecuteerd door het volk. Ze zitten er al zeker twee jaar, zonder enige vorm van dossier of proces. Veel van die gedetineerden zijn ongetwijfeld onschuldig, maar gerechtigheid laat op zich wachten. Er zijn allerlei nieuwe wetten en procedures in de maak. Volgens een van die wetten in spe bestaat moord in vier verschillende graden. Ook nieuw : als betichten uit zichzelf bekennen wat ze op hun kerfstok hebben wie, waar, hoe ze doodden vermindert hun straf.? Maar er gebeurt niets. Magistraten en juristen zijn verdwenen : één derde is dood, één derde gevlucht, en het laatste derde houdt zich schuil, veronderstelt men. Er moeten nieuwe mensen opgeleid worden, en daar maken België en Canada werk van : in vier, vijf maanden stomen ze kandidaten klaar voor de dienst. Binnenkort worden de eerste 280 benoemd.

Of het eerlijke processen worden ? ?Wait and see,? zegt hij, maar hij gelooft er niets van. ?Om te beginnen zijn de meeste kandidaat-magistraten Tutsi en dus partijdig. Trouwens, de misdadigers die in het land bleven, zijn de kleine garnaaltjes. De aanstokers en de uitvoerders van de volkerenmoord verblijven in het buitenland.?

Of daar internationaal niets aan te doen is ? ?Het ITR (Internationaal Tribunaal voor Rwanda in Arusha, Tanzania) is een lachertje. Tijdens de openingszitting van het ITR, op 23 september jongstleden, werden de eerste processen meteen uitgesteld, waarschijnlijk tot Sint-Juttemis. En àls ze er komen, hebben ze hooguit een symbolische functie. Het ITR heeft tot nu toe slechts 21 betichten, en het ziet er niet naar uit dat hun aantal zal oplopen tot meer dan dertig. Dat is toch onvoorstelbaar ??

De toekomst ? Somber. Rwanda is momenteel windstil, afgezien van incidenten in de grensstreek met Zaïre. Het blijft een explosieve situatie. Kijk naar de voorgeschiedenis. Tutsi’s keerden generaties later terug met een legertje van zevenduizend man. Al die jongens die nu in de kampen leven… Reken maar uit. Twee miljoen vluchtelingen, van een bevolking waarvan twee op drie jonger is dan 25… Het is wachten op de volgende ronde.?

Griet Schrauwen

Een deel van de lijken is weer opgegraven.

Te veel gezien, te veel geleden.

Een overvolle gevangenis, met meer dan driehonderd kinderen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content