Ook na de onafhankelijkheid in 1960 speelde Congo nog jaren een belangrijke rol in de Belgische economie. Maar tegenwoordig zijn er nog bitter weinig Belgische bedrijven actief in de voormalige kolonie. China, Canada, Australië en een handvol Israëli’s bezetten nu het terrein.

Hoeveel Belgische investeerders zijn er nog in Congo? De cijfers spreken boekdelen. ‘De handel met Congo bedraagt vandaag minder dan 0,04 procent van de totale handelsbalans’, zegt Stefaan Marysse van het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer van de Universiteit Antwerpen (UA). ‘Net voor de onafhankelijkheid in 1960 was dat nog vijf procent. Congo was toen de eerste partner van België in de derde wereld.’

Sindsdien hebben de Belgische bedrijven zich geleidelijk aan teruggetrokken. ‘Tot eind van de jaren zeventig was Congo nog relatief belangrijk voor de Belgische economie. Het zorgde voor 12.800 banen bij een viertal grote bedrijven’, aldus Marysse. ‘Een daarvan was Sabena, dat na 1960 nooit meer uit de rode cijfers kwam, maar toch nog jaren kon teren op zijn belangrijke verbinding met Kinshasa. Ook bij de Compagnie Maritime Belge (CMB), de oudste rederij van Antwerpen en een dochterbedrijf van de Generale Maatschappij van België, leverde de scheepvaartlijn naar Congo vele banen op. Het bedrijf Métallurgie Hoboken-Overpelt, dat later zou opgaan in Union Mi- nière (vandaag Umicore) raffineerde koper en kobalt. En Société Générale des Minéraies ten slotte voerde prospectie uit en onderhandelde over technische contracten.’

Maar de nationalisering van de bedrijven onder president Mobutu Sese Seko in 1973 en de daaruit voortvloeiende Shaba-oorlogen (1977 – 1978) leidden tot een grote uittocht. ‘In de jaren tachtig kwam ook het globaliseringsproces op gang, waardoor veel Belgische bedrijven hun link met Zaïre kwijtspeelden’, aldus Marysse. ‘Hun Zaïrese activa brachten ze onder in aparte nv’s. De moederondernemingen die vaak holdings werden, fuseerden of gingen op in andere bedrijven.’ De banden met de ex-kolonie waren bijna volledig doorgeknipt.

Met Zaïre zelf – want zo heette Congo tussen 1971 en 1997 – ging het intussen steil bergafwaarts. Toen in 1990 door een tekort aan investeringen ook nog eens de productie van de kopermijnen in elkaar stortte, stond het land economisch gezien aan de rand van de afgrond. ‘De diamantnijverheid was zowat de enige sector die nog overeind bleef. Tien tot 15 procent van de steentjes in Antwerpen was afkomstig uit Congo.’

De officiële economie was nagenoeg stilgevallen. Bovendien waren sinds 1989 ook de bilaterale betrekkingen tussen België en Congo ernstig vertroebeld. De overblijvende Belgische bedrijven in Congo hadden en hebben het erg moeilijk om het hoofd boven water te houden (zie kaderstuk). Ondanks zijn grote bodemrijkdommen blijft Congo een moeilijk toegankelijk land met een heel arme bevolking. Het inkomen per hoofd ligt er nu lager dan in 1960. ‘Volgens het IMF zou het land zelfs 75 jaar nodig hebben om opnieuw dat niveau te bereiken’, zegt Stefaan Marysse. En ondanks die beroerde situatie, die niet in de laatste plaats te verklaren valt door de endemische corruptie, duiken toch steeds nieuwe investeerders op.

banden met kabila

China bijvoorbeeld. Voor enkele maanden sloot een consortium van Chinese staatsbedrijven een contract met de Congolese regering. In ruil voor 3500 kilometer nieuwe spoorwegen en 3250 kilometer asfaltwegen krijgt China de toegang tot 10 miljoen ton koper. Een win-winoperatie, vinden de Chinezen: de Congolezen hebben infrastructuur nodig en zij grondstoffen.

In werkelijkheid is het ‘een volstrekt ongelijke ruiloperatie’, zegt Stefaan Marysse. ‘De 10 miljoen ton koper waarmee Congo de Chinezen betaalt, zijn wel tien keer zoveel waard als de infrastructuurwerken van de Chinezen. Tien miljoen ton koper is goed voor 70 miljard dollar. De waarde van de Chinese infrastructuurwerken wordt geschat op 6,5 miljard.’ Het contract met de Chinezen is veel nadeliger voor Congo dan sommige contracten met westerse ondernemingen. Waarom staat president Kabila het dan toe? Volgens een hardnekkig gerucht zou hij 500 miljoen dollar aan steekpenningen krijgen van China. Dat zou meteen ook verklaren waarom hij twee mijnsites terugeiste van Katanga Mining, de groep rond de Belg George Forrest (zie kader).

‘Toch mag de impact van China niet overdreven worden’, relativeert Thierry De Putter van het Afrikamuseum in Tervuren. ‘Ook mijngroepen uit andere landen nemen vandaag sleutelposities in.’ Zo heeft de Israëlische en ultraorthodoxe Dan Gertler 7 miljard dollar geïnvesteerd in ijzerwinning in de streek van Ituri. Samen met Benny Steinmetz (die actief is in de Antwerpse diamant) heeft hij belangen in het beursgenoteerde mijnbedrijf Nikanor. Bovendien is Gertler geen onbekende in het presidentiële paleis. Hij onderhoudt nauwe banden met Kabila, die hij te danken heeft aan zijn goede relatie met president José Eduardo dos Santos van Angola. En zijn vriendschap loont. Gertler kreeg de exploitatie toevertrouwd van offshore petroleumconcessies die mede beheerd worden door Angola.

Ook de grote mijnbouwgroepen zijn weer van de partij. De Australisch-Britse groep BHP Billiton overweegt een investering van 3 miljard dollar in een aluminiumsmelterij. Anvil Mining, een Australisch bedrijf, is meerderheidsaandeelhouder in drie mijnen in Katanga. Het Amerikaanse Freeport-McMoran Copper & Gold verwierf vorig jaar de Tenke Fungurume koper- en kobaltmijn, een van de grootste ter wereld. En ook Anglo American doet opnieuw prospectie in Congo.

En de Belgen? Behalve George Forrest lijkt niemand zich nog te wagen aan een investering in de mijnbouw. Nieuwe kandidaten staan klaar om het schaakspel rond de rijkdommen van Congo voort te zetten.

DOOR INGRID VAN DAELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content