Hoboïst Marcel Ponseele en zijn barokensemble Il Gardellino willen met cantate-concerten het geheim van de Bachmuziek wat ontsluieren.

‘Mein Verlangen’ www.ilgardellino.be of 09 225 44 37

Enkele dagen na Pasen zag ik op straat een man zijn auto wassen. Vrolijk soppend floot hij daarbij het ‘Alleluja’ uit de Messias van Händel. Ineens dacht ik: ‘Hoe vreemd toch! Er zijn veel dingetjes van Händel die gefloten worden of onder de douche gezongen, maar nooit melodieën of stukjes van Bach.’ Wel van Händel dus, van Mozart, Beethoven – zijn ‘Ode’ uit de Negende wordt kapotgefloten en als Europese hymne gekweeld – Schubert, Tsjaikovski, Verdi. Zelfs Wagner, en niet alleen dat bruidskoor ‘Treulich geführt’ uit Lohengrin. Maar de lippen stulpen en Johann Sebastian laten horen? Nee, dat is er niet bij. Zelfs het overbekende ‘Jesus bleibet meine Freude’ hoor je niet op straat. En toch behoort hij in de platenindustrie tot de topvijf in het klassieke genre; was bij de Johannespassie door Herreweghe in het PSK de toeloop zo groot dat ze achter koor en orkest stoelen moesten bijplaatsen; en hebben honderdduizenden in Vlaanderen zijn muziek gezongen en/of op de piano of ander in-strument gespeeld.

Wat is het mysterie van deze nooit gefloten componist, die door álle andere toondichters als de grootste ooit wordt beschouwd? Mozart noemde hem ‘de enige waar hij nog iets van kon leren’. Een doodzieke Chopin nam naar Mallorca in 1838 maar één partituur mee: ‘Das Wohltemperierte Clavier’ van Bach.

UITZONDERLIJKE BACH-DAG IN GENT

Hoboïst Marcel Ponseele, bijna een herboren zoon van de Thomaskantor zelf, probeert een stukje van dit Bachmysterie op te lossen met een project dat hij ‘Mein Verlangen’ noemt, een titel genomen uit de bezielende cantate ‘Liebster Jesu, mein Verlangen’. Hij werkt het samen uit met zijn barokensemble Il Gardellino dat hij met fluitist Jan De Winne en klavecinist Shalev Ad-El in 1988 heeft opgericht. Het is geen verpletterend festival, nee, het zijn rustige, intieme concerten die zij vier keer per jaar op diverse plaatsen in Vlaanderen brengen, met als kern twee cantates. Het drietal wordt aangevuld door musici als Ryo Terakado, François Fernandez en Mira Glodeanu (viool en altviool), Kaori Uemua (gamba) en René Schiffer (cello), allen even gemotiveerd en met gelijke kennis van het ‘barokke vak’.

Ponseele en zijn Il Gardellino willen niet alleen het werk en de geest van Bach uitdragen, maar diens muziek ook een ruimer perspectief geven. Zij doen dat door zijn oeuvre te plaatsen naast dat van zijn tijdgenoten en dat van onze hedendaagse musici in klassiek, jazz of world music. Daarbij komen beschouwingen van filosofen, schrijvers of cineasten: elk programma wordt door een ‘verteller’ verrijkt. Op 8 mei in Moerkerke en 10 mei in Kortemark zal dat de wijze man Gerard Bodifee zijn; in september komt schrijver Jef Geeraerts aan de beurt.

Een hoogtepunt in ‘Mein Verlangen’ is een Bach-dag, aanstaande zondag 11 mei, in de Sint-Pietersabdij in Gent. Dat feest begint om elf uur ’s ochtends. Het fijne van dit samenkomen is dat u er persoonlijk kunt kennismaken met de musici van Il Gardellino en van dichtbij hun barokinstrumenten kunt bekijken. U krijgt er vakkundige uitleg bij. Zo vaak horen we praten over een oboe da caccia of oboe d’amore, over barokviolen, traverso’s, gamba’s en klavecimbels. Maar velen krijgen dat moois nooit van dichtbij te zien, weten niet waarom ze zo speciaal zijn, en hoe ze ronder, intiemer en inniger kunnen klinken dan onze hedendaagse instrumenten.

HOE HOBO EN VIOOL MET ELKAAR PRATEN

Marcel Ponseele is bezeten van die oude instrumenten, vooral natuurlijk van de barokhobo. Hij heeft die in de jaren zeventig op het Festival van Brugge ontdekt en was er onmiddellijk verliefd op. Hij bestelde er een, maar moest drie jaar wachten. Toen is hij, barstend van ongeduld, maar zelf aan het bouwen geslagen. En, hoe wonderlijk, nu speelt hij niet alleen overal ter wereld, maar heeft hij met zijn broer Francis een eigen atelier. Hun hobo’s worden wereldwijd geroemd en bespeeld.

De uitleg in Gent van Marcel Ponseele over de hobo, en van Ryo Terakado over de viool, wordt afgerond met eerst het ‘concerto in c voor hobo, viool en strijkers’ (BWV 1060). Let op die heerlijke samenspraak, het met elkaar babbelen van de hobo en de viool. De samenspraak is vooral duidelijk in het tweede deel, het ‘adagio’. Claude Debussy schreef erover: ‘De schoonheid ervan is zo groot, dat je echt niet meer weet hoe je moet gaan zitten en je gedragen om het aanhoren ervan waardig te zijn.’ Daarna volgt het bekende ‘concerto in A voor klavecimbel en strijkers’ (BWV 1055). Heel kleurrijk, ritmisch en virtuoos, met een melodisch klagend middendeel.

Om 12 uur kunt u in de abdijrefter lunchen met de musici van Il Gardellino. Het zijn prettige lui. Misschien krijgt u nog plaats. Bel gauw op 09 225 44 37 of mail op olvstp.ddb@skynet.be

BACH, EEN ORGELSPECIALIST BIJ UITSTEK

Bach was niet alleen een befaamd orgelcomponist en organist, maar ook een orgel kenner. Hij werd vaak gevraagd om orgels te keuren en/of bij inwijding in te spelen. Hij deed het als bijverdienste. Voor het orgel in Halle in mei 1716 kreeg hij 6 taler, de prijs toen van een paar zijden kousen. Aan zijn handtekening onder het ontvangstbewijs kan je zien, dat hij op het rijke diner erna te veel wijn binnengegoten had: het geschrift is beverig, de pen haakte, en een grote vlek bedekt een stuk van zijn naam. Toffe gast, die Bach.

Rond halftwee vergelijkt professor Patrick De Baets de orgelkeuring van Bach in Mühlhausen in 1708 met die van Van Peteghem in Gent.

In de Blasiuskerk in Mühlhausen prijkte een schitterend orgel, dat ze echter maar niet gerestaureerd kregen; Bach werkte een project uit: ‘Disposition der neuen reparatur des Orgelwercks ad D: Blasii’. Het getuigt van gedetailleerd technisch vakmanschap en hoogontwikkeld muzikaal voorstellingsvermogen. Het gaat onder meer over problemen met de blaasbalgen en de onregelmatige luchtdruk. Hij doet voorstellen voor nieuwe registers, zoals een fagot van 16′. Hij laat zelfs een door het pedaal te bedienen klokkenspel inbouwen. Dat moet lekker populair en effectvol geklonken hebben.

Rond halfdrie volgt een tweede kennismaking met historische instrumenten. Fluitist Jan De Winne zal de lof zingen van de traverso (barokdwarsfluit) en Shalev Ad-El van het klavecimbel. De schoonheid van die instrumenten hoort u daarna in de ‘Ouverture in b voor fluit, snaren en basso continuo’ (=klavecimbel en cello) (BWV 1067), waaruit iedereen wel de fameuze ‘badinerie’ kent. Bijna een circusnummer. Bach moet vreselijk goede instrumentalisten tot zijn beschikking hebben gehad. Over zijn koorzangers klaagde hij vaak, maar over zijn orkestleden nooit. Behalve dan één keer over een zekere Geyersbach, die hij een ‘snertfagottist’ noemde, hem met zijn degen zowaar te lijf ging, en daardoor een proces aan zijn broek kreeg.

HET VERTELLEN MET KLANKEN

Om kwart voor vijf begint in Gent het hoogtepunt van deze Bach-dag: de cantates ‘Mein Herze schwimmt im Blut’ (BWV 199) en ‘Ich bin in mir vergnügt’ (BWV 204). Het zijn solocantates voor sopraan, gezongen door Susan Hamilton. Professor Ignace Bossuyt, die de kunst verstaat om moeilijke dingen eenvoudig uit te leggen, geeft een inleiding. Hij zal het zeker hebben over de recitatieven, die in Bachs cantates en passies zo’n grote rol spelen.

De Bachse cantatetitels zijn altijd de eerste woorden, waarmee begonnen wordt. ‘Mijn hart zwemt in bloed’ klinkt luguber. Och, er is al veel gediscussieerd over de smaak en de kwaliteit van de teksten die Bach gebruikte. Zo’n metafoorrijke taal ligt ons nu niet meer. Sommige verzen zijn overdreven, andere te simpel. Je moet ze gewoon aanvaarden als teksten uit die tijd en de diepere gedachten eruit puren die erin zitten. Zoals Bach deed.

Die BWV 199 is een cantate van een nog jonge Bach. Ongelooflijk hoe hij met weinig materiaal – een sopraan, een hobo, enkele violen en continuo – de fijnste gevoelens uit de tekst al weet weer te geven. Het is een kerkelijke cantate en het gaat over het zondebewustzijn. Wie zich inbeeldt daar geen last van te hebben, kan toch volop van de muziek genieten, want – zo zegt Mauricio Kagel (Frankfurter Algemeine ’85) – ‘Mogelijk geloven niet alle musici in God; in Bach geloven ze echter allemaal’. In de laatste aria denkt de gelovige bevrijd te zijn van alle zwarte vlekken op zijn ziel. Wat een opluchting! Reden tot vrolijkheid, en dat hoor je dan ook. Een dansje in 12/8e maat.

De tweede cantate, de BWV 204, is een wereldse cantate, geschreven om iemand geluk te wensen. Wie dat was, weten we niet. Het zal geen hoge piet geweest zijn, want in het eerste recitatief staat ‘Al ben ik niet rijk en groot, en niet hooggeplaatst…’. In deze ‘Glückwunschkantate’ gaat het over wijsheden die wij ook nu nog kennen van nieuwjaars- en huwelijkskaarten. Bijvoorbeeld, dat geld niet gelukkig maakt, dat je trouw moet blijven, dat de hemel in je hart moet leven, en dergelijke dingen meer. Ah, die recitatieven van Bach! Je zou het haast nog geloven ook.

Naar deze Bach-dag moet u beslist heen. Ikzelf zal die jammer genoeg niet kunnen meemaken: ik ben dan in Leipzig om een witte roos te leggen op het graf van deze grote Vriend.

Fons de Haas

EEN UNIEKE KANS OM BAROKINSTRUMENTEN TE LEREN KENNEN.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content