‘Het staatskapitalisme eist zijn tol’

‘Om door te stoten naar de eerste plek en dus een echte supermacht te worden, moet China nog enkele belangrijke obstakels overwinnen’, schrijft Jonathan Holslag.

De Chinese Volksrepubliek is zeventig jaar en daar hoort een grote parade bij. Groter, zo beklemtoonde de overheid, dan de optocht ter gelegenheid van de vijftigste en zestigste verjaardag. China is nu immers uitgegroeid tot de tweede economie van de wereld, als we de Europese Unie even buiten beschouwing laten. Om door te stoten naar de eerste plek en dus een echte supermacht te worden, moet het land evenwel nog belangrijke obstakels overwinnen, van de kwetsbare binnenlandse economie tot politieke spanningen.

China heeft het potentieel om een innovatieve, leidende speler te worden. De Chinese ambities maken ook duidelijk dat het Westen zijn rol als koploper maar beter niet vanzelfsprekend kan vinden. De Chinezen blijven kampioenen in het toepassen en commercialiseren van westerse technologie. Er zijn duizenden boeiende bedrijfjes, topwetenschappers en vernuftige ambtenaren. Buitenlandse investeerders die goed en voorzichtig zoeken, zullen er ook nog kansen vinden. Maar het is niet al goud wat blinkt.

De Chinese groei vertraagt en de Chinese beurzen kwakkelen al enige tijd. Dat hoeft op zich geen probleem te zijn, ware het niet dat de binnenlandse schuld keihard is blijven doorgroeien. De Chinese bedrijven hebben nu meer schulden dan de Amerikaanse bedrijven. Peking pompt nog steeds massaal geld in de economie, maar het rendement op die investeringen is het voorbije decennium bijna gehalveerd. Het aantal bedrijven dat in de rode cijfers zit, neemt toe. China heeft nog wel wat reserve, maar nu de gezinnen minder sparen, wordt het voor banken moeilijker om zo massaal geld te blijven ontlenen.

Het staatskapitalisme eist zijn tol.

De Chinese overheid heeft fors geïnvesteerd omdat ze verwachtte dat de industrie sterk en innovatief genoeg zou worden om de concurrentie aan te gaan met het Westen. We weten inmiddels allemaal dat je in Chinese hotels kunt inchecken via gezichtsherkenning en dat Huawei sterk staat in de 5G-technologie. Toch geeft het slinkende rendement op investeringen aan dat de Chinese economie in zijn geheel niet zo innovatief is. In de Global Innovation Index vinden we China slechts op de zeventiende plek, hoewel het nu bijna evenveel uitgeeft aan onderzoek en ontwikkeling als de VS. China bezit nog altijd maar acht procent van de zogenoemde triadische patenten: hoogwaardige patenten met grote internationale erkenning. Japan, de VS en de EU hebben elk nog steeds ongeveer een kwart van die wereldwijde patenten in handen. Ook de enorme afhankelijkheid van buitenlandse knowhow plaatst het innovatieve vermogen van China in een ander daglicht. Vorig jaar gaf China dertig miljard dollar uit aan buitenlandse intellectuele eigendomsrechten, terwijl het maar een dikke zes miljard ophaalde. De invoer van buitenlandse knowhow blijft alleen maar stijgen.

Peking pompt nog steeds massaal geld in de economie, maar het rendement is het voorbije decennium bijna gehalveerd.

In dat opzicht is het bijna aandoenlijk hoe Europese ondernemers kijken naar China als het land van de gouden bergen, het hoofd gek gemaakt door sprekers en consultants die met hun luchtige boekjes vooral hun eigen kleine zaakjes draaiende pogen te houden. Chinese ondernemers geven grif toe hoe moeilijk het is voor écht innovatieve start-ups om door te breken en op te boksen tegen de giganten, die hun hand niet omdraaien voor een miljard meer of minder krediet van staatsbanken. Qi Yin, de baas van de start-up Megvii, vergeleek de Chinese economie schertsend ooit met een gepimpte oude wagen. Het blinkt, maar robuust is het allemaal nog niet.

Het staatskapitalisme eist zijn tol. Voorlopig komt het er nog niet echt uit, die vernieuwing. Toch is de Chinese industriële opmars al goed vier decennia aan de gang. In de toekomst zullen de uitdagingen overigens alleen maar groter worden. De internationale context is complex. In het binnenland tonen Hongkong en Xinjiang dat er toch wel wat bronnen van onrust bestaan. De bevolking op beroepsactieve leeftijd krimpt nu met bijna vijf miljoen per jaar, terwijl de arbeidsproductiviteit minder snel stijgt. Ook de verstedelijking vertraagt.

Niemand kan voorspellen welke kant het uit gaat. We kunnen maar beter een slag om de arm houden en het land kritisch volgen. Met respect voor de enorme offers die de modale Chinese burgers brachten en aandacht voor de wijze waarop het de westerse zwaktes weet te bespelen – maar zonder naïeve idolatrie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content