Er worden almaar nieuwe planeten ontdekt buiten ons zonnestelsel. Zouden we dan toch niet alleen zijn in het universum? Deze maand is het veertig jaar geleden dat een astronoom voor het eerst zijn telescoop op de sterren richtte – om te luisteren of iemand misschien contact zoekt.

Wetenschappers noemen het ‘een perfect blondje’. Dat wil zeggen: ze mag niet te heet zijn, maar ook niet te koud. Sommigen zijn ervan overtuigd dat er perfecte blondjes bij de vleet zijn, maar tot dusver kennen we er maar één: de aarde. Onze planeet heeft de geschikte massa en samenstelling, en draait op een geschikte afstand rond een zeer geschikte ster – een samenloop van omstandigheden die het ontstaan van intelligent leven mogelijk heeft gemaakt.

We kennen inmiddels 33 planeten buiten ons eigen zonnestelsel. De eerste daarvan werd pas vijf jaar geleden ontdekt, de laatste twee een paar weken geleden. Perfecte blondjes zitten er niet bij. Het zijn stuk voor stuk zogenaamde gasreuzen, zoals Jupiter, waarop elke vorm van leven uitgesloten is. Dat betekent niet dat er geen kleinere planeten zoals de aarde bestaan – alleen: hoe kleiner de planeet, hoe moeilijker het is om ze waar te nemen. Naarmate de apparatuur verfijnder wordt, stijgt de kans dat we ooit andere perfecte blondjes zullen vinden.

Wijlen Carl Sagan, de vermaarde Amerikaanse planetoloog en SF-schrijver, was ervan overtuigd: het universum is zo uitgestrekt dat er duizenden planeten als de onze moeten zijn. Ook het bestaan van talloze buitenaardse beschavingen was voor Sagan haast een vanzelfsprekendheid. De Amerikaanse sterrenkundige Frank Drake heeft al veertig jaar hetzelfde gevoel. Op 8 april 1960 richtte hij voor het eerst een radiotelescoop op twee nabijgelegen sterren, in de hoop een signaal op te vangen van buitenaardse intelligentie. Vandaag is Drake nog altijd de bezieler van het zogenaamde SETI-project (Search for Extraterrestrial Intelligence), dat zelfs een tijdje door de NASA werd gefinancierd: zo begon in oktober 1992 Project Columbus – een symbolische datum, wegens vijfhonderd jaar nadat de Nieuwe Wereld was ontdekt.

In 1993 draaide de Amerikaanse overheid de geldkraan weer dicht. Met de hulp van privé-sponsors verrees het SETI-plan evenwel uit zijn as: voor Project Phoenix wordt sinds vorig jaar gebruik gemaakt van twee supertelescopen: de Arecibo in Puerto Rico en de Lovell in Manchester, Groot-Brittannië. Dat bijna niemand van zijn collega-astronomen gelooft dat de zoektocht ooit succes zal hebben, brengt de Britse projectleider Ian Morison niet van zijn stuk: ‘Ik besta, dat is vrij duidelijk. Waarom zouden er dan elders geen levensvormen zoals ik kunnen bestaan? Onze inspanningen zijn zeker niet zinloos. Als we niets vinden, hebben we het tenminste geprobeerd. En als we wel iets vinden, zal het de belangrijkste ontdekking zijn die ooit werd gedaan. Vergelijk het met de loterij: je hebt een verwaarloosbaar kleine kans om te winnen – maar áls je wint, verandert het je leven. Dat geldt ook voor de zoektocht naar buitenaardse intelligentie: low probability, high impact. Misschien gedoemd om te mislukken, maar wel een heroïsch project.’

SPITTEN IN DE ACHTERTUIN

De SETI-telescopen luisteren naar de sterren, op zoek naar een radiosignaal dat verzonden werd door buitenaardse wezens. Sinds 1959, toen twee wetenschappers hierover een baanbrekend artikel publiceerden in het vakblad Nature, weten astronomen vrij goed naar welke radiogolven en op welke frequenties ze moeten zoeken. Of tenminste: gaan ze ervan uit dat ze dat weten. ‘We vertrekken van een paar veronderstellingen’, legt Morison uit. ‘Eén: ze willen contact. Twee: ze zullen het ons zo gemakkelijk mogelijk maken. Dat zouden wij ook doen in hun plaats. Daarom zoeken we een signaal dat niet te complex is en dus makkelijk om waar te nemen. Ook dat is een veronderstelling: dat hun eerste teken van leven alleen maar zou dienen om onze aandacht te trekken en relatief weinig informatie zou bevatten.’

Begin maart werd Morison in het holst van de nacht wakker gebiept door zijn pager. Alarm! In Puerto Rico was een onbekend signaal opgevangen en in Manchester was meteen de bevestiging gekomen. Status: ‘interessant’. De bron leek zich in de regio te bevinden van een ster op nauwelijks 108 lichtjaren afstand van de aarde. Helaas bleek de boosdoener een satelliet te zijn. ‘Vals alarm’, zegt Morison. ‘Maar dat is ingecalculeerd: we hebben er gemiddeld één per week.’

Project Phoenix loopt nog een jaar of vijf. In totaal zullen de duizend meest nabijgelegen zonachtigen in de Melkweg worden bestudeerd: duizend sterren die zich als het ware in onze galactische achtertuin bevinden en voldoende op de zon gelijken om een leefbare omgeving te hebben. Gelet op het feit dat de Melkweg miljarden sterren telt, is duizend natuurlijk maar een fractie – zeker als je ook nog eens rekent dat de Melkweg maar een van de miljarden sterrenstelsels is in het heelal. Maar dat gespit in onze achtertuin is alvast een begin. En als we ooit een zinvolle conversatie met buitenaardse broeders tot stand willen brengen, is het onze enige hoop.

Afstand overbruggen kost tijd. En niets reist sneller dan het licht. Dus zelfs als we naaste buren hebben – op pakweg honderd lichtjaren afstand – zal het minstens honderd jaar duren voor hun boodschap ons bereikt. Ons antwoord: idem dito. Hun reactie: weer honderd jaar. Een echt gevatte dialoog kan daaruit natuurlijk nooit voortvloeien. Helaas, want als we ooit contact krijgen met een buitenaardse beschaving, heeft Morison een belangrijke vraag: ‘Hoe zijn jullie erin geslaagd om op lange termijn te overleven?’

Want één ding staat volgens Morison vast: als ze er zijn en ze zoeken contact, dan hebben ze een ontzaglijke technologische voorsprong op ons. ‘Het heelal bestaat vijftien miljard jaar’, zegt hij. ‘En wij beschikken nog maar vijftig jaar over een minimum aan technologie. De kans dat een buitenaardse beschaving op exact hetzelfde niveau zit als wij, is praktisch gesproken nul. Als ze bestaan, zijn ze ofwel achterlijk – en dan kunnen we uiteraard niet communiceren – of ze staan integendeel veel verder dan wij. Dat laatste impliceert dat ze in weerwil van de technologische vooruitgang toch in staat zijn geweest om te overleven. Als je ziet hoe de menselijke soort zich ten gronde dreigt te richten, zou het bijzonder leerzaam zijn om te weten hoe zij hun eigen vernietiging hebben voorkomen.’

ZE MOESTEN AL HIER ZIJN

Als, als, als: het SETI-project heeft een astronomisch hoog als-gehalte. Nog voor Frank Drake in 1960 naar de sterren begon te luisteren, had Enrico Fermi elke hoop om ooit iets te vinden al vakkundig de grond in geboord. Fermi, een fysicus en Nobelprijswinnaar die had meegewerkt aan de eerste atoombom, stelde in 1950 de pertinente vraag: ‘Where is everybody?’ Aan de basis van zijn vraag lag een tamelijk plausibele rekensom. Een beschaving die in staat is om bemande ruimtetuigen te lanceren, heeft pakweg honderd miljoen jaar nodig om de hele Melkweg te koloniseren. Gelet op de leeftijd en omvang van het heelal, én ervan uitgaande dat buitenaardse beschavingen bestaan, zou zo’n geavanceerde beschaving ons allang bereikt hebben. En dat is kennelijk niet het geval. Sterker nog: totnogtoe zelfs geen teken van leven. Dus: ze bestaan niet. Deze redenering staat bekend als de paradox van Fermi, oftewel: de Grote Stilte.

‘Sceptici verwijzen nog altijd naar Fermi’, geeft Morison toe. ‘Zijn argumenten hebben nog niet aan kracht ingeboet. Als hij gelijk heeft, zullen we wellicht nooit iets vinden. Wat niet betekent dat buitenaardse intelligentie niet bestaat. Beeld u een planeet in waarop intelligent leven uitsluitend onder water is geëvolueerd – voor zover dat mogelijk is. Een beschaving die zich onder water bevindt, zou wellicht geen benul hebben van die hemel daarboven. We zoeken dus wezens die op het land leven en bovendien met ons willen communiceren. Want dat kan natuurlijk ook: dat ze er wel zijn, maar helemaal geen contact met ons willen. Of dat ze wel willen, maar niet kunnen wegens gebrek aan fondsen. Allemaal mogelijk.’

Het blijft dus speculeren. Hersengymnastiek voor lieden met een lenige verbeelding. Maar binnen de grenzen van de wetenschap. Neem nu de verhalen van mensen die zogezegd zijn ontvoerd door groene mannetjes in een ufo: die helpt Morison graag uit de wereld. ‘Dat gedoe over ufo’s heeft niets te maken met ons SETI-project’, zegt hij. ‘Vanmorgen werd ik nog gebeld door het plaatselijke radiostation: verschillende mensen hebben vannacht ergens in het zuiden een kleurrijk object gezien, dat lange tijd stationair bleef hangen. Helemaal geen ufo: dat was Sirius. Nee, in bezoek van en ontvoeringen door buitenaardse wezens geloof ik niet. En weet u waarom? Omdat er bij mijn weten nog geen enkele astronoom is ontvoerd.’ Hij lacht: ‘Serieus: dat vind ik zelfs een beetje kwetsend. Kijk, als ik ooit op een andere planeet land, zoek ik meteen een collega-astronoom of een astronaut, om te discussiëren over mijn vak.’

EEN HEELAL MET VERBEELDING

‘Het klinkt misschien een beetje pretentieus’, zegt de Leuvense astronoom Christoffel Waelkens. ‘Maar men definieert een intelligente beschaving inderdaad vaak als een beschaving die aan sterrenkunde doet. Mooi, hè? Intelligentie impliceert dat je begrijpt dat het lokale en het globale met mekaar samenhangen. Dat de wetten die op aarde gelden, overal in het heelal van kracht zijn. De natuurwetten zijn universeel: dat inzicht is een belangrijke bijdrage van de astronomie aan de menselijke cultuur.’

Waelkens heeft weliswaar sympathie voor het SETI-project, maar veel verwacht hij er niet van: ‘Ik zou blij zijn mocht ik vroeg of laat ongelijk krijgen, hoor. Want als ze iets vinden, verdienen ze de Nobelprijs. Op zich is die menselijke drang om te blijven zoeken ook normaal en gezond. Het is per slot van rekening een van de oudste en meest fascinerende vragen: wat is de structuur van het universum op grote schaal en welke plaats heeft de mens daarin? Wie naar de sterrenhemel kijkt, vraagt zich onvermijdelijk wel eens af: zijn we alleen? Maar we zijn het er inmiddels toch over eens dat de condities die de evolutie van intelligent leven op aarde mogelijk hebben gemaakt, tamelijk uniek zijn. Of die condities ook elders bestaan? En of daaruit volgt dat er ook intelligent leven bestaat? Dat is compleet onbekend terrein. Dan moet ik als astronoom de bal terugspelen naar de biologie.’

Het is in hoge mate een kwestie van kansberekening. In 1961, elf jaar na de spitsvondige vraag van Enrico Fermi – ‘Waar is iedereen?’ -, bedacht Frank Drake een al even ingenieus antwoord. Hij construeerde een wiskundige vergelijking om te berekenen hoe groot de kans is dat we ooit een buitenaardse boodschap zullen ontvangen. Om die vergelijking op te lossen, moeten zeven vragen worden beantwoord. Hoeveel geschikte sterren zijn er? Hoeveel van die sterren hebben planeten? Hoeveel van die planeten zijn perfecte blondjes? Op hoeveel van die planeten ontstaat leven? Op hoeveel van die ‘levende’ planeten ontstaat intelligentie? Op hoeveel van die ‘intelligente’ planeten ontstaat technologie? En ten slotte: hoe lang zouden die technologische beschavingen overleven – lang genoeg om met ons te communiceren? De vergelijking van Drake staat als een huis. Alleen: op heel wat van zijn vragen kent niemand het antwoord. Men noemt zijn formule een manier om grote onwetendheid te condenseren op een kleine oppervlakte.

‘Het is een limietgeval: een kwestie van oneindig maal nul‘, zegt Waelkens. ‘Het aantal sterren is zeg maar oneindig groot, de kans op intelligent leven is oneindig klein. De vraag is: hoe oneindig groot is de factor ‘oneindig’, en hoe oneindig klein is de factor ‘nul’? Afhankelijk daarvan is de uitkomst oneindig of nul. U merkt het: er valt weinig zinnigs over te zeggen. Dat stoort mij ook niet. Ik wil mij best aan poëtische bespiegelingen wagen, maar eigenlijk vind ik het universum zo al boeiend genoeg. Mijn adagium luidt: het heelal heeft meer verbeelding dan wij.’

GENEN IN EEN RUIMTESCHIP

De supertelescoop in Manchester speurt niet alleen naar een boodschap die onze aandacht moet trekken, maar ook naar signalen die wijzen op plaatselijke communicatie. Een planeet waarop men draadloos communiceert, stuurt namelijk automatisch straling het heelal in: een vorm van lekken. Zo banen de eerste radiosignalen die wij hier op aarde verstuurden, zich nog maar sinds tachtig jaar een weg door het universum. Dus: mocht een stelletje aliens op honderd lichtjaren hier vandaan naar de sterren luisteren, ze zouden van ons bestaan niet eens op de hoogte zijn. Terzijde: bij de eerste tv-beelden die ze ooit van ons zouden ontvangen, zit onder meer de toespraak van Hitler tijdens de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn.

In dat verband: als we ooit buitenaards bezoek krijgen, gaan velen ervan uit dat het geen oorlogszuchtig tuig zal zijn. De reden: een beschaving die lang genoeg overleeft om het heelal te verkennen, moet een manier hebben gevonden om vreedzaam samen te leven. Anderen geloven dan weer dat we wel degelijk gevaar zouden lopen, bijvoorbeeld om gekoloniseerd te worden.

‘Het is een beetje science-fiction’, geeft professor Waelkens toe. ‘Maar de Amerikaanse fysicus Frank Tipler heeft een mooi gedachtenexperiment ontwikkeld. Een interstellaire missie met een menselijke bemanning zullen we nooit organiseren, wegens te gevaarlijk en te duur. Maar zodra we het menselijk genoom hebben ontrafeld, zouden we een computer de ruimte in kunnen sturen. Die gaat op zoek naar geschikte planeten en creëert dan mensen om die planeet te koloniseren. Zodra dat proces op gang is gekomen, zal het zich exponentieel verderzetten naar alle andere geschikte planeten in het heelal. Ik geef toe dat er heel wat onzekerheden in dat verhaal zitten, maar zo hallucinant groot zijn die nu ook weer niet – toch niet hallucinanter dan de ontwikkeling van het leven op aarde: van eencellig leven tot Nobelprijswinnaars. Dat idee van Tipler leidt trouwens precies tot de paradox van Fermi: ofwel zijn we de eersten, ofwel waren we al gekoloniseerd. Ik ben nogal gevoelig voor dat argument: dat we vrij uniek zijn.’

GEEN REDEN TOT PANIEK

Er zijn inmiddels flink wat miljarden in het SETI-project gepompt. Lang voor de NASA zich er even over ontfermde, werd er al gezocht naar signalen. Ook in de voormalige Sovjet-Unie. Maar tot dusver heerst nog steeds de Grote Stilte. Toch groeit de overtuiging dat buitenaards leven helemaal niet zo uitzonderlijk is. Maar dan wel leven in zijn meest eenvoudige – zeg maar: bacteriële – vorm. De NASA heeft het roer dan ook omgegooid: geen geld meer voor SETI, maar wel voor de lancering van de Terrestrial Planet Finder, die op zoek zal gaan naar perfecte blondjes. Het plan: de chemische samenstelling van geschikte planeten onderzoeken en – eventueel – het leven dat er in zijn meest eenvoudige vorm aanwezig is.

Ook Ian Morison geeft toe dat de hoop van SETI-onderzoekers niet bepaald is toegenomen de afgelopen jaren: ‘Naarmate we beter beseffen hoe bijzonder de omstandigheden op aarde zijn, weten we ook dat onze kansen op succes afnemen. Er zijn inderdaad steeds meer aanwijzingen dat buitenaards leven bestaat. Maar Carl Sagan ging ervan uit dat waar leven ontstaat, ook automatisch intelligentie ontstaat. Die stelling is ondertussen ontkracht door de astrobiologie.’

Al weet je nooit. De afwezigheid van bewijs is immers geen bewijs van afwezigheid. Dus bestaat er veiligheidshalve een officieel protocol: wat te doen als er een buitenaards signaal wordt gedetecteerd? Checken en nog eens dubbelchecken om te zien of er geen andere verklaring is. Alle betrokken wetenschappers inlichten en zoeken naar onafhankelijke bevestiging. De eerste niet-wetenschapper die gebeld zal worden met het verbijsterende nieuws, is de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Daarna volgt internationaal topoverleg om te beslissen welke maatregelen er moeten worden genomen.

‘Maar paniek zal er zeker niet uitbreken’, zegt Morison. ‘Ik zie niet in waarom. De boodschap zou van honderden, wellicht duizenden lichtjaren ver komen. Dus we hoeven zeker geen haast te hebben om maatregelen te nemen. En we kunnen rustig de tijd nemen om een antwoord te formuleren. Als we dat willen, tenminste.’

Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content