‘Op een gegeven moment moet je je eigen sausen bereiden’, zegt Pjotr Anderszewski. De jonge Poolse pianist, die onlangs internationaal doorbrak met een vermetele opname van Beethovens Diabelli-variaties, geeft deze maand enkele concerten in ons land. Een gesprek over het mysterieuze van Chopin, het buitenaardse van Bach en het verlammende van perfectiedrang.

‘Ik zit veel in Parijs. Maar het is niet mijn vaste verblijfplaats. Ik voel me goed in Parijs. Niet zozeer om het muziekleven daar. Maar om redenen waar je misschien mee zal lachen: je kan er lekker eten, het leven verloopt er in een bekoorlijk esthetisch kader, wat voor mij belangrijk is. Ik kan er alleen leven: niemand vraagt me iets, je kan er anoniem zijn, wat me ook bevalt. In Parijs ben ik echt een outsider. Ik zie eigenlijk heel weinig mensen. Ik denk dat het er voor mij vooral aangenaam is omdat ik er een beetje als een schim door het leven kan gaan.’

Uw wortels liggen in Warshau, in Polen. Hoe is de situatie daar momenteel, op muzikaal vlak, maar ook politiek en sociaal?

Pjotr Anderszewski: Mijn wortels liggen in Polen maar ook in Hongarije, want mijn moeder is Hongaarse. Maar ik ben inderdaad in Warshau geboren en heb er ook het grootste deel van mijn leven gewoond. Ik denk dat Warshau opnieuw een stad met toekomst is. Polen kent momenteel een periode van stabiliteit die het in geen 250 jaar gekend heeft. Ik vind de huidige toestand dus vrij positief.

Er komen binnenkort nieuwe verkiezingen. Wat verwacht u ervan?

Anderszewski: Ik volg de politiek absoluut niet. Ik weet het dus niet. Ik heb horen zeggen dat de ex-communisten weer aan de macht zouden komen. Dat is een beetje een ironische wending van de geschiedenis.

Dan maar meteen over naar de muziek. Met uw Poolse wortels en uw vertrouwdheid met Parijs zou u de perfecte achtergrond hebben om een goed Chopin-pianist te zijn. Maar u hebt een heel dubbelzinnige verhouding met zijn muziek.

Anderszewski: Chopins muziek is me zeer nabij. Het is de muziek waar ik mee opgegroeid ben, een taal die me geheel vertrouwd is, en een expressie waarvan ik voel dat ik ze begrijp. Ik heb pas een probleem als ik ze moet vertolken. Als vertolker moet je niet alleen de muziek begrijpen, maar ook de manier weten waarop je de boodschap die erin besloten ligt het best kan overbrengen, hoe je ze aan het publiek moet communiceren. En daar heb ik dikwijls het gevoel dat dat me niet lukt.

Bedoelt u dat het muziek is die u graag voor uzelf speelt, maar waar u zich niet makkelijk bij voelt in de openbaarheid van de concertzaal?

Anderszewski: Nee. Eigenlijk haast nog minder tijdens het studeren. Dat studeren bestaat er eigenlijk in een manier te vinden om wat ik voel bij een bepaald muziekstuk, mijn muzikale ideeën, overdraagbaar te maken naar een publiek. En daar kom ik altijd in de knoop bij Chopin. Ik heb de indruk dat het muziek is die je het best van blad speelt, zo spontaan mogelijk. Terwijl ik altijd de neiging heb muziek te analyseren en te dissecteren. Bij Chopin voel ik dat je dan alles verliest: hoe harder je eraan gewerkt hebt, hoe slechter het wordt. Het is muziek die geen analyse verdraagt. Ze is een en al mysterie, subjectief, een mengeling van zoveel verschillende zeer subtiel gedoseerde ingrediënten, waar alle noeste arbeid toch maar tekort aan doet.

Zijn er dan voor u geen andere pianisten die erin geslaagd zijn Chopin goed over te brengen?

Anderszewski: Jawel. Natuurlijk wel. Ik hou erg van de Chopin van Alfred Cortot, en ik verwijs ook altijd graag naar Josef Hoffmann. De manier waarop die Chopin speelt, is absoluut niet sentimenteel, wel zeer elegant en geraffineerd. Magnifiek, vind ik. Maar hij was een pianist met bovenmenselijke mogelijkheden. Dat heeft hem op het laatst ook vernietigd. Als ik zo’n techniek had als hij, en de partituur maar gewoon even moest bekijken, om ze vervolgens zonder verdere studie te spelen, dan zou ik met het grootste plezier Chopin spelen. Maar dat kan ik niet. Ik moet een partituur tot op het bot analyseren, vervolgens aan de piano gaan zitten studeren, aan de klank sleutelen enzovoort. Zo zit ik nu eenmaal in mekaar.

Bij de muziek van die andere Poolse componist Karol Szymanovski ligt het dan weer net omgekeerd…

Anderszewski: In zekere zin wel. De muziek van Szymanovski stootte me eerst altijd af: een expressie, een stijl, een taal die me eigenlijk vreemd was, of die me in elk geval volkomen onbegrijpelijk overkwam. Het was Chinees voor mij. Ik zat toen in een periode dat ik erg de neiging had om me op te sluiten in het repertoire waar ik al jaren van hield: Bach, Mozart, Beethoven, Bartok. En ik voelde het plots misschien niet zozeer als een plicht, maar wel als een uitdaging: Neem nu eens Szymanovski. Je snapt er geen noot van, het is muziek die je volledig ontgaat. Neem een partituur en zet je aan het werk. Om me er echt toe te verplichten, heb ik het werk meteen opgenomen in het programma van een aantal belangrijke recitals. Ik heb toen echt helse maanden doorgemaakt. Maar uiteindelijk heeft het geloond. Want ik ben er dingen in gaan ontdekken waarvan ik niet wist dat ze in muziek bestonden.

Om welk werk ging het toen?

Anderszewski: De Métopes. Uit dezelfde periode als Masques, Mythes, het eerste vioolconcerto. En ook de derde pianosonate die ik nu zal spelen. Het is Szymanovski’s zogenoemde tweede periode. In de Métopes ging hij natuurlijk structureel veel vrijer zijn eigen weg. In de sonate heeft hij geprobeerd om zijn muzikale gedachtestroom in een nog min of meer klassieke vorm te gieten: met vier delen, en een grote fuga op het einde. Ik denk dat Szymanovski zich toch nog het sterkst uitdrukt als hij volledig vrij is van vormelijke dwang. Métopes bijvoorbeeld was voor mij een echte revelatie.

Je speelt veel moderne muziek: Bartok, Janacek, Szymanovski, Webern. Maar bijna geen hedendaagse. Ik denk aan het concerto van Lutoslawski bijvoorbeeld: een meesterwerk dat we maar al te zelden op de concertpodia te horen krijgen.

Anderszewski: Klopt. En ik voel het inderdaad als een plicht en een uitdaging om me daar meer in te verdiepen. Het is een beetje dom om alleen maar muziek te spelen van componisten die dood zijn. Maar je bent als pianist natuurlijk erg verwend. Er is zo gigantisch veel schitterende muziek geschreven voor de piano waar je je vaak eindeloos in kan blijven verdiepen: de sonates van Beethoven, alle klavierwerken van Bach… Maar ik moet er de moed en de tijd voor vinden om ook te zien wat er in onze tijd gebeurt.

Je hebt nu een groot internationaal succes behaald met je debuutplaat bij Virgin Classics: de Diabelli-variaties van Beethoven. Een stuk waar je een bijzondere band mee hebt: hoe is die romance begonnen?

Anderszewski: Het was in ’89. Ik was echt gek van Beethoven in die tijd. Vooral zijn late periode. Ik werkte aan de late sonates. Ik had natuurlijk al over de Diabelli-variaties gehoord: dat opus 120, een monument van iets minder dan een uur, dat iedereen zoveel ontzag of zelfs schrik inboezemde. Dat intrigeerde me. Ik ben het dan eens gaan inkijken, en het kwam me meteen zo vanzelfsprekend over, en zo geniaal, dat ik ogenblikkelijk besloot: ik moet dit absoluut spelen! Misschien een beetje arrogant, maar het is een werk dat me meteen verleid heeft. Ik heb nooit begrepen waarom het beschouwd werd als moeilijk, onbegrijpelijk, abstract, ontoegankelijk voor het publiek enzovoort. Het zit boordevol humor, het is ongelooflijk gevarieerd, het bevat alle mogelijke gemoedsstemmingen en karakters, en tegelijkertijd is het als geheel zeer helder opgebouwd.

Behalve Beethoven zijn ook Mozart en Bach uw favorieten. Wat onderscheidt hen van de rest?

Anderszewski: Bach staat wellicht echt apart. Hij is heel eenvoudig de allergrootste. Voor mij is hij een buitenaards wezen. Zijn genie is zo groot, dat je het je niet meer kan voorstellen. Bij Beethoven kan ik er nog inkomen dat een mens zoiets kan schrijven: ik kan me de aard van zijn genie voorstellen. Maar bij Bach zie ik het einde niet. Het is muziek die je je hele leven kan doorploegen en bestuderen, en dan sta je nog nergens. Je hebt er eigenlijk verschillende levens voor nodig. Beethoven is mij dan weer het meest nabij. Met hem heb ik de grootste affiniteit: hij is heel menselijk, je hebt in zijn muziek altijd die humane dimensie van hoop, van een soms ongedurig streven naar vervolmaking, van conflicten die eindigen in iets als troost op het einde. Beethoven is ook een componist vol paradoxen. En dat is altijd iets wat me aantrekt. En dan Mozart: tja, hij is degene die me het diepst raakt. Op de meest eenvoudige manier en het meest direct. Zonder dat ik zou kunnen uitleggen waarom. Maar het is al jaren zo.

U hebt nu net twee van zijn concerto’s opgenomen, en als solist zelf ook het orkest gedirigeerd. Hoe moeilijk is het om die twee hoedanigheden te combineren? Want Mozarts orkestbegeleiding vergt toch een heel geraffineerde aanpak.

Anderszewski: Het is een enorm werk. En ik ben geen dirigent. Ik ben pianist. Ik moet dus proberen de pianopartij zo goed mogelijk tot haar recht te laten komen. En daar stokt het dan wel eens. Ik zou me in de eerste plaats moeten kunnen concentreren op de kwaliteit van mijn pianospel. Maar ik moet mijn aandacht verdelen: ik moet tegelijkertijd ook luisteren hoe de hobo een bepaalde frase heeft gespeeld, hoe de fagot een begeleidingsfiguur aanzet, of de strijkers samen zijn, of het hout precies inzet en mooi intoneert, of het stilistisch allemaal klopt… Dat heeft natuurlijk zijn voordelen, want het geeft de interpretatie een grotere eenheid. En ik beschouw Mozarts concerto’s als kamermuziek. Of althans als een mengeling van kamermuziek en opera. Het nadeel is dat ik niet zo gefocaliseerd kan zijn op mijn eigen spel. Maar goed, het is mijn eerste Mozart-plaat. We zullen zien wat het geeft. Maar ik heb er een goeie kijk op.

U hebt intussen uw eigen stem gevonden. Maar u hebt vroeger veel geluisterd naar andere pianisten: in interviews verwees u naar Gould, Richter, Emil Gilels, Arturo Benedetti Michelangeli…

Anderszewski: Richter is de artiest die me het meest beïnvloed heeft. In het algemeen, als musicus. Gould was inderdaad ooit een grote inspiratie voor mij. Maar nu zijn er eerlijk gezegd veel dingen die me irriteren. Ik luister niet meer naar hem. Ik luister eigenlijk naar niemand meer. Je moet nu eenmaal je eigen smaak en stijl ontwikkelen: iedereen gaat eerst zo’n beetje overal zijn ingrediënten bij mekaar zoeken, ze vervolgens met mekaar vermengen. Je moet die invloeden verwerken en in je opnemen. Maar op een gegeven moment moet je je eigen sausen bereiden.

Tijdens de finale van de Leeds Competition tien jaar geleden bent u midden in de Variaties van Webern plots opgehouden te spelen, en hebt u zich teruggetrokken uit de wedstrijd. Wat is er u toen precies overkomen?

Anderszewski: Ik herinner het me nog heel goed. Ik ben altijd erg kritisch geweest voor mezelf, maar toen was het wel wat overdreven. Ik had in de derde ronde van de wedstrijd eerst de Diabelli-variaties gespeeld, en ik vond het ronduit gruwelijk. Ik wilde toen al stoppen. Ik ben dan toch nog voor Webern het podium opgegaan, maar vond mijn spel zo verschrikkelijk dat ik gewoon gestopt en vertrokken ben. Het had te maken met de druk, met de blik van enkele collega’s die de finale niet gehaald hadden, en die ik op mij voelde wegen. Gebrek aan zelfvertrouwen. Ook met het schuldgevoel van nooit hard genoeg gestudeerd te hebben: mijn klank beviel me niet, ik hoorde fouten in het contrapunt, fouten in de logica van de opbouw. Het heeft nog jaren geduurd voor ik afstand kon nemen van dat soort verlammende perfectiedrang. Ik zie nu elke uitvoering als een dans met het onbekende. En dat is veel plezieriger.

Pjotr Anderszewski te gast bij de Filharmonische Vereniging van Brussel:

24/09, Conservatorium: J.S. Bach, Partita’s nr. 1 en 6, BWV. 825 en 830/

F. Chopin, Ballade nr. 4, opus 52 / K. Szymanowski, Sonate nr. 3, opus 36

27/9, PSK: met Filharmonisch Orkest van Luik olv Antoni Wit

I.Stravinsky, Symfonieën van blaasinstrumenten / K. Szymanowski, Symfonie nr. 4 voor piano en orkest / W. Lutoslawski, Concerto voor orkest

(ook op 28/9 in Luik, en op 8/10 in Luxemburg)

Pjotr Anderszewski’s nieuwste cd met de Diabelli-variaties van Beethoven werd uitgegeven bij Virgin Classics.

Jo Paumen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content